Iets meemaken waar je je totaal niet aan kunt onttrekken: Oek de Jong over Man zonder rijbewijs

24 april 2023
| |

Donderdag 20 oktober bezocht Oek de Jong Athenaeum Boekhandel aan het Spui voor een gesprek over Man zonder rijbewijs, dat nu kans maakt op de Libris Literatuurprijs 2023. Lees nu de neerslag van dat gesprek, uitgeschreven door Noortje Beg, over het belang van rijlessen, hoe het boek ontstond in twee momenten, moeders en vaders en Amsterdam.

N.B. Lees ook een fragment uit Man zonder rijbewijs. Eerder publiceerden we voor uit Oek de Jongs verzamelde non-fictie Het glanzend zwart van mosselen. Autobiografie, Essay, Reisverhaal, Cultuurkritiek 1980-2020, bekroonde roman Zwarte schuur en bespraken we het boek. Ook publiceerden we Maarten Asschers laudatio op Pier en oceaan en een fragment uit die roman, bij gelegenheid van dertig jaar Opwaaiende zomerjurken, brachten we luisterfragmenten uit Opwaaiende zomerjurken en Lui oog, de eerste pagina's van de speciale novelle Mevrouw Len, en bijzonder beeldmateriaal. En we publiceerden voor uit Brief aan een jonge atlas.

Heel veel mensen herinneren zich hun rijexamen als de dag van gisteren. Hoe was dat voor jou, de eerste keer?

Er is wel iets geks met dat rijbewijs, dat merk ik dus door dit boek en door deze titel. Het rijexamen is het allerbelangrijkste examen dat mensen in hun leven doen. Iedereen heeft daar een verhaal over, iedereen herinnert zich met grafische nauwkeurigheid waarom hij zakte, in welke situatie... Er zitten heel veel verhalen aan vast over het contact met rijinstructeurs. Zo sprak ik een vrouw die haar rijinstructeur aan de juiste vrouw heeft geholpen, en daar is ze heel trots over. Hij heeft nu twee kinderen met die vrouw, maar zij heeft dat al pratend tijdens de rijlessen bewerkstelligd. Er zaten allerlei vrouwen achter hem aan, hij liet haar foto’s zien en ze dacht: die is het. Het is een heel merkwaardig gebied waar je in komt, iets wat ik totaal niet verwacht had.

Nou ja, mijn eerste les. Ik stap in, dat is anderhalf jaar met grote onderbrekingen het geval geweest, bij de Westerkerk, want ik woon daar in de buurt. Daar is een Albert Heijn, met een grote parkeerplaats, en daar stond Jan met zijn VW Polo te wachten. En daar was dan ook steeds dezelfde manoeuvre, die ik ook in het boek beschrijf, dan moest ik een eindje de Rozengracht afrijden richting de stad en dan bij de Keizersgracht een U-turn maken. En hij liet mij meteen rijden en ik had ook meteen vertrouwen in hem, hij heeft die pedalen en die extra spiegels, en hij was een zeer ervaren man, van mijn eigen leeftijd. Ja, ik had meteen wel een rapport met hem, ook al zat hij in een totaal andere wereld.

Ik vond het gewoon een sensatie, om daar op die Rozengracht, waar ik al duizend keer gelopen en gefietst had in het drukke zaterdagmiddagverkeer te rijden. Hij gaf maar rukjes aan het stuur om te voorkomen dat een tram me aanreed. Maar ik ben niet bang geweest. Ik heb maar één keer het zweet in de handen gehad, en dat is toen ik voor de eerste keer de ring opging. Die is zo verschrikkelijk druk, je moet dan zo scherp rijden. Dat is het enige moment dat ik dacht: nu moet ik echt geen foutje maken. Één verkeerde manoeuvre en het gaat verkeerd.

En hoe gaat het dan verder? Had je wekelijks les?

Het was echt een hindernissenreeks. Ik heb een gegeven moment een smak met mijn fiets gemaakt en mijn arm gebroken, drie maanden eruit. De eerste lockdown kwam, drie maanden eruit. Maar ik heb meestal vier uur, twee keer twee uur in de week les gehad, om tempo te maken.

Ben je nu nog steeds niet bang op de Rozengracht?

Voor het stadsverkeer in Amsterdam ben ik niet bang, je rijdt 30 of 40, je gaat van stoplicht naar stoplicht, nee, ik vind vooral de ring spannend, de juiste afslag nemen en door het verkeer schuiven terwijl het andere verkeer door jouw raam schuift.

Kijk, die rijlessen zijn gewoon maar een aanleiding geweest, want dat is vrij arm anekdotisch materiaal, maar ik ben daar toch over gaan schrijven, in de eerste plaats omdat ik twee momenten heb gehad. In een interview met Gijs Groenteman heb ik dat ein Orkan im Geist genoemd, want voor mij als schrijver was dat echt significant. Ik lag op een zondagmiddag na een lange wandeling op bed een beetje in een halfslaap en plotseling begonnen de ideeën door mijn hoofd te stromen, daar vormde zich dus een verhaal rondom die rijlessen, maar het ging meteen veel verder, met herinneringen aan auto's, aan ritten die ik daarmee had gemaakt, aan reizen, bijvoorbeeld een reis door Marokko zonder auto maar in autobussen, dus het was een heel associatieve keten die ontstond.

Ik ben eerst blijven liggen op bed, want ik dacht: ik onthoud het wel. Maar na drie kwartier kreeg ik het gevoel: nee, dit kan ik niet meer in al die vakjes blijven opbergen, dus toen ben ik naar beneden gegaan en ben ik aantekeningen gaan maken. Om zeven uur ben ik naar Jeanne gegaan, mijn vrouw, om te eten, en na het eten ben ik bij haar in de huiskamer in een leunstoel gaan zitten en verder gegaan met aantekeningen maken, wat ik eigenlijk nooit doe. Dus de pressure was on, kun je wel zeggen, en om half elf had ik het gevoel: er staat gewoon een compleet verhaal. Interessant vond ik dat, dat je dan dus iets meemaakt waar je je totaal niet aan kunt onttrekken. Je denkt niet eens: hier heb ik geen zin in, dit ga ik niet doen, het overkomt je, en je gaat het doen.

Het is ook verder eigenlijk niets bijzonders, ik zit gewoon met een vulpen en een stukje papier, ik ben gewoon bezig, ik heb helemaal niet het gevoel dat ik een heel boek aan het ontwerpen ben, er komt een hele stoot ideeën uit. Dat heb ik weggelegd, want ik was nog steeds niet overtuigd. En twee maanden gebeurde eigenlijk precies hetzelfde. Ook een zondagmiddag, dat je gewoon met een leeg hoofd ergens zit of ligt, toen kwam er een tweede eruptie van ideeën, toen heb ik het weer opgelegd, want zo'n onderwerp moet zich blijkbaar heel erg aan me opdringen voor ik het echt ga doen. En op een gegeven moment, toen was ik in Frankrijk, ben ik op een maandagochtend begonnen.

Ik las een tijdje geleden een interview met Isabel Allende, niet mijn auteur maar wel een bijzondere vrouw, en die zei ‘het was maandag 4 januari en ik ben gewoon begonnen’. Je leert dat als schrijver, je tunet in op een bepaalde staat waarin je dit kan gaan doen en wat me toen eigenlijk definitief over de streep trok was de eerste scène waarmee het boek begint. Ik herinnerde mij een autorit met mijn moeder toen ik zeventien was in de Zak van Zuid-Beveland en ik had mijn moeder zo gek gekregen om mij achter het stuur te laten en ik wist min of meer hoe je een auto bediende maar ik had nog nooit gereden. Het was heel stil, maar daar zijn heel kronkelige polderwegen, en daar verloor ik de controle over de auto en zag ik in de bocht een grote boom opdoemen.

Mijn moeder raakte in paniek en die was overgeleverd aan een wilde jongen, ook nog in een positie waarin ik als haar oudste kind was overgeleverd om het met haar over haar huwelijk te hebben. Dat moet je niet doen als moeder, maar ik was er wel erg trots op als jongetje om die positie in te nemen. Ik had een hele gecompliceerde verhouding met mijn moeder en ik voelde dat ook meteen opkomen wanneer ik die scènes schreef. Het is niet alleen rijden en eventueel een ongeluk krijgen, maar ook de verleiding om nog harder door te rijden. Het is misschien destructief, tegelijkertijd wilde ik ook wel stoppen. Mijn moeder begon te schreeuwen, ik denk dat dat enorm bij mij naar binnen geslagen is en dat dat ook wel een rol heeft gespeeld bij het feit dat ik het grootste deel van mijn leven niet het idee heb gehad te gaan rijden. Ik denk dat het geen angst is maar een negatieve ervaring met auto’s, gekoppeld aan een ongeluk met een zeilboot rond dezelfde leeftijd. Wat is blijven hangen is dat ik in bepaalde situaties echt in paniek kan raken. Het zonk snel weg maar het heeft wel een gat in mijn zelfvertrouwen geslagen. 

Terug naar het interview met Gijs Groenteman: daar vertelde je dat je echt van een moederskind naar een vaderskind bent gegaan. 

Ik heb dat een hele gekke ontwikkeling gevonden, ergens in mijn dertiger jaren. Mijn moeder was vrij dominant in het gezin, mijn vader was de afwezige vader, hij was heel veel weg terwijl hij toch heel veel invloed op mij heeft gehad. Ik had een klein kamertje naast zijn studeerkamer en hij moest door mijn kamertje heen om in zijn studeerkamer te komen. Het beeld van mijn vader, werkend, omringd door boeken, is heel sterk.

In mijn dertiger jaren heb ik mij heel bewust los gemaakt, ik ben haar veel minder gaan zien en ik ben gestopt met bepaalde gesprekken die ik met haar voerde en ik ben mij langzaam gaan beseffen dat ik veel meer affiniteit heb met mijn vader en zijn wereld. Mijn moeder voelde dat ik afstand nam en dat ik bepaalde dingen niet meer met haar wilde bespreken. Zij leefde voor haar kinderen en ze vond het heel moeilijk haar kinderen los te laten. Ik deel eigenlijk veel meer met mijn vader. Het laatste gesprek dat ik met hem gevoerd had telefonisch, vlak voordat hij overleed, ging over de Vasalisbiografie, die had ik ook net gelezen.

Dat soort gesprekken kon ik met mijn moeder niet voeren. Ik denk dat de invloed van een moeder op een ander niveau zit, een andere laag in de ziel. Ik kan mezelf herleiden tot mijn moeder, ik kan mezelf herleiden tot mijn vader. Ik kan heel goed aangeven wat ik van mijn moeder heb binnen gekregen, laten we zeggen mijn psychologische interesse, observatievermogen, wilskracht, temperament, dat is allemaal de invloed van mijn moeder. Mijn vader, dat was meer de werkkracht, de intellectuele kracht, taal, literatuur, klassieke muziek. Maar misschien is het wel een wisseling in je leven die je aan elke jongeman kunt aanbevelen. eerst een moederskind zijn, en dan als je in de wereld staat, dan ga je je richten op je vader. 

Je therapeut zei tegen je dat toen je je vader op zijn werkkamer op het ministerie zag, je je vader op ware grootte zag. Wat deed dat met je? 

Deze zin, letterlijk wat hij tegen mij zei, maakte enorme indruk. Een ervaring die ik met mijn vader had toen ik drie-vierentwintig was: mijn vader moest in de Tweede Kamer zijn begroting verdedigen en dat was altijd een spannende dag dus de gewoonte was dan: de vrouw mocht mee als mentale steun. Mijn moeder verdomde dat, die wilde absoluut niet naar Den Haag, dat paste niet bij haar teruggetrokken natuur. Ik denk dat ik mijn moeder op die dag verving, ik ging als langharige student naar den haag, ik kwam om 9 uur aan op dat ministerie en de secretaresse van mijn vader bekeek mij kritisch, van hoofd tot voeten en dacht ‘dacht je dat je in deze kleren kon binnenkomen’ maar toen zag ik mijn vader dus in die gigantische werkkamer en heb ik in die loge gezeten en mijn vader bezig gezien… 

Maar het cruciale moment was rond lunchtijd, toen mijn vader de antwoorden voor de tweede termijn vaststellen en dat deed hij gewoon met zijn staf en toen kreeg ik opeens een heel ander beeld van mijn vader. Thuis had hij weinig gezag, moest hij driftig worden en werd hij door mijn moeder openlijk niet gesteund. Heel vervelende situaties waren dat. En hier zag ik gewoon ineens een man die heel snel en beslist werkte, naar wie de ambtenaren luisterden, die knopen doorhakte, over formuleringen praatte. Een totaal ander beeld, toen ik dit aan mijn therapeut vertelde, zei hij ‘dat was het moment dat je je vader voor het eerst op ware grootte zag’. 

Hoe was dat dan, het kind zijn van een staatssecretaris?

Het was natuurlijk ook gewoon maar een man die zijn bril kwijt is. Ik vond dat interessant, hij kon mij echt heel veel vertellen over het politieke spel. Hij zat bij de kabinetsvergaderingen wanneer er een minister moest worden vervangen, maar hij was ook een buitenstaander binnen de politiek. Hij was helemaal geen carrièrepoliticus, na 7 jaar is hij ook weer een heel andere kant op gegaan. Hij zat daar als buitenstaander en hij zat daar dan ook vermaakt aantekeningen te maken als hij Joop den Uyl bezig zag in zo’n kabinetsvergadering. Ik vond het interessant om daar met hem over te praten.

Mijn vader was ARP, dat was de linkse kant in het CDA, sociale rechtvaardigheid. Dus ARP zat dicht bij de PvdA, mijn vader kon goed overweg met Jos van Kemenade, dat was zijn eerste baas. En daarna kwam Arie Pais, dat was een VVD’er, dus dat was minder hecht denk ik. Het Kabinet Den Uyl is het meest linkse kabinet dat wij ooit gehad hebben, daar zat hij ook in. We lazen thuis ook Vrij Nederland, dus centrumlinks was mijn vaders positie.

Ik stemde natuurlijk PSP, dat meisje met die koe. Over politiek discussiëren deden wij eigenlijk niet. Van Kemenade wilde de middenschool, waarin leerlingen tot hun zestiende bij elkaar bleven, dat vond ik geen goed idee. Mijn vader moest meebewegen, het is niet gebeurd maar hij kon daar wel stelling tegen kunnen nemen. Straks geven we gewoon iedereen een middelbare-schooldiploma bij zijn geboorte.

Het gaat veel over je ouders, maar het gaat ook veel over Amsterdam. Amsterdam speelt altijd een grote rol in je romans, maar je schrijft wel dat je Amsterdam op een nieuwe manier bent gaan waarderen.

Dat autorijden speelde zich voornamelijk in Nieuw-West af. Ik heb daar helemaal niets te zoeken. Ik ken daar twee mensen die aan de Sloterplas wonen, ik kom daar wel eens maar verder is het een gebied, net als Zuid-Oost, daar kom ik ook nooit. Dat geldt voor veel Amsterdammers denk ik, je kent het centrum en nog wat stukken eromheen en het gebied waar je woont en dat is het. Maar door die autoritten in groot-Amsterdam, de 200 vierkante kilometer die de stad meet, daar zaten wij in met daarbij Badhoevedorp, Schiphol en Abcoude, had ik een soort hernieuwde kennismaking met mijn omgeving. Ik was ook steeds heel nieuwsgierig naar alle gebouwen.

Al schrijvend kwam ik tot de centrale vraag: waarom ben ik in godsnaam zo ontzettend laat begonnen met die rijlessen? Dat kun je praktisch duiden, maar ik voelde, dat is de lading op het onderwerp, waar ik het in het begin over had, dat er nog allerlei andere antwoorden in mijn pen zaten. Een daarvan is de tijdgeest, in de jaren zeventig bewoog je je liftend door Nederland en Europa, geldkwesties, dat zijn praktische zaken, maar het was ook mijn aard als moederskind in die tijd nog. Ik had de neiging mij terug te trekken en de wereld buiten de deur te houden.

Dat sloot aan bij het schrijven. De dag dat ik in Amsterdam kwam begon ik aan een tweede traject naast kunstgeschiedenis. Ik wist het zeker, ik wilde gaan schrijven en daar ben ik tijd voor gaan maken. Al schrijvend ontdekte ik ook dat du moment dat ik verhalen ben gaan schrijven en toen kwam er een soort tweede persoon in mij naar boven. De schaduw of de donkere kant van je persoonlijkheid, de ongrijpbare en mysterieuze persoonlijkheid. Dat schrijven veranderde onmiddellijk mijn binnenwereld. Dat is mij enorm gaan absorberen en gaan fascineren. Vanaf mijn negentiende, twintigste is schrijven een behoefte geworden waar ik niet meer omheen kon.

Dat leidt je ook weg van je huis mooi inrichten of leuke kleren kopen of autorijles nemen, die zaken gingen allemaal naar de achtergrond. Ik ging gewoon dat esthetische domein in. Ik studeerde kunstgeschiedenis en ik maakte een enorme culturele inhaalslag qua film en muziek – en ik ging schrijven. In dit domein voelde ik mij helemaal thuis. Dat heeft Amsterdam mij gebracht om te beginnen. Met daarnaast de Amsterdamse bevolking. Ik kwam uit zo’n middle class milieu en ik kwam terecht in een volksbuurt in Amsterdam. Ik heb op een aantal plekken gewoond Oud-West, Oost, Hoogte Kadijk, ook aggenebbisj, waar ik met een ander soort mensen in contact kwam. Amsterdam zat nog vol met autochtone Amsterdammers, ik heb die oude Amsterdammers nog meegemaakt. De echte Amsterdammers zaten in de tram en liepen op het Waterlooplein. Je kon ze daar horen praten, niet alleen de tongval maar ook het jargon.

Ik maak even een sprong. Op een gegeven moment komt corona en valt alles stil. En dan schrijf je dat je thuis komt te zitten en dat er twee schilders tegen zijn en dat je toen ze klaar waren enorm kon genieten van een vers geverfd huis. Kon je je toen wel losbreken van het esthetische? 

Die link is er niet hoor. Net als heel veel mensen kan ik enorm terugverlangen naar de eerste drie maanden van de lockdown. Ondanks de verschrikkelijke ellende om je heen. Dat was een buitengewone tijd. Ik was niet met een boek bezig, ik had geen verplichtingen. Je kon vrijwel geen afspraken maken tenzij op straat, dus de rust was buitengewoon. Dat had ik eigenlijk nog nooit meegemaakt, dat dat zo ontzettend rustig wordt in jezelf en om je heen. En wat je dan allemaal gaat zien, wat er los komt. Ik ben aan het archief van mijn vader en moeder begonnen, brieven lezen en sorteren. Dat heeft zijn weerslag op dit boek gekregen. Nog steeds komt dat bij mij terug. Ik kan nog heel goed binnenbrengen, ik kan voelen hoe dat was de eerste weken. Soms voelt het als een zondagochtend, de energie in de stad is veel minder.

Ik zag maar heel weinig mensen en ik sprak veel met mijn buren. Dat was in het begin, dat je aan het begin bezig was te verwerken van ‘wat gebeurt hier?’ Ik zat veel op internet en met de mensen op straat, waar je normaal alleen hallo tegen zegt, begon ik praatjes te maken. En ik begon Amsterdam veel meer te zien. Amsterdam werd weer van ons, maar ik vind het toch merkwaardig dat waar ik woon, daar is het nooit heel druk, daar was het bijna leeg, en dat ik van al die gevels en perspectieven in de stad weer intens begon te genieten. 

Wat is het mooiste stukje Amsterdam dat je toen ontdekt hebt? 

Het verschuift steeds, waar ik op het ogenblik veel naar kijk en van geniet, dat zijn winkelpanden die rond 1890/1900 zijn gebouwd. Daar waar de Victoria Secret nu zit bijvoorbeeld, is dat helemaal gerenoveerd. Dat is de komst van het warenhuis in Amsterdam, dus dat is de tijd van de Tachtigers, de tijd dat in de Kalverstraat en Nieuwendijk verlichting in de etalage kwam, de tijd van Breitner en Witsen. Wat me ook steeds meer treft zijn perspectieven in de stad, dat je vanaf de Weteringsschans de Reguliersschans op rijdt, dat is de mooiste gracht van Amsterdam en als je dan helemaal aan het begin op de Lijnbaansgracht staat, dan zie je de torentjes van het Rijksmuseum. Dat soort blikken, dus op plekken waar je al duizend keer geweest bent, daar kan het je nog steeds overkomen dat het nieuws voelt.

Ik ging alles lopen tijdens de lockdown. Amsterdam, de grachtengordel is een geniaal ontwerp geweest. Je ziet ook naarmate je dieper in de stad verzinkt, je steeds meer te weten komt. Er zijn heel veel open ruimtes, neem mijn gracht, het einde van de Keizersgracht, als je op  de Eenhoornsluis staat dan heb je een enorm grote ruimte om je heen midden in een metropool. Dat is natuurlijk heel ongebruikelijk. Denk aan New York, daar heb je Central Park en Union Square en wat andere plekken met armzalige bomen, maar dat is het. Terwijl in een oude binnenstad als Amsterdam, overal zijn grote open ruimtes, niet alleen de pleinen maar ook waar de grachten elkaar kruisen. Dat was ook een motief om in Man zonder rijbewijs hierover te schrijven. Ik woon hier al vijftig jaar en ik heb bij wijze van spreken op elke straathoek herinneringen liggen. Je merkt dat die stad steeds dieper in je gaat zitten. 

Ik las de recensie van Marja Pruis in De Groene Amsterdammer. Zij noemde op het eind het boek ook een studie naar geluk. Herken je dat?

Daar was ik eigenlijk enorm door verrast. Ik vond het een heel leuke observatie van Marja Pruis. Ik ben dat helemaal niet van plan geweest. Ik denk dat ze dat wel goed gezien heeft terwijl het voor mij geen thema was. Ik was er niet naar op zoek. Ik zou het ook aan haar moeten vragen, welke scènes bedoel je dan, toch denk ik dat het wel klopt, dat het in het weefsel van het verhaal zit.

En het is natuurlijk het slot van het boek, een kleine alinea waarin ik de lof van het alledaagsheid bezing. Ik zit met Jeanne in de auto, we zullen gaan vertrekken, ik ben met het navigatie apparaat bezig, zij is nog een kaartje aan het schrijven en plotseling overvalt je het geluk. Dit was echt een herinnering, het is niet geconstrueerd, dat vind ik heel interessant, dat het er ineens inglijdt. Het was ook heel auditief: ik hoorde dat gerommel en ik hoorde de stad, het had veel met geluid te maken en verder was het totaal onvoorspelbaar. Wat is het precies? Je weet het niet. Gelukkig niet, anders wordt het zo maakbaar. 

Even over Jeanne: Handke heeft ooit gezegd dat de mens niet gemaakt is om alleen te slapen. Jij bent het daar roerend mee eens, ik vroeg mij af waarom.

Dat is de enige zin van Peter Handke die ik ken. Hij is ook helemaal niet echt een auteur voor mij, behalve dan in een klein boekje, Das Wunschloses Unglück over de zelfmoord van zijn moeder. Dat heb ik ook gelezen terwijl ik met Man zonder rijbewijs bezig was. Dat zijn ook allemaal korte notities over de moeder-zoonverhouding. Mijn moeder heeft in mijn gevoel een dramatisch leven gehad door al die beperkingen waar zij opgesloten zat. Dat gold ook voor de moeder van Peter Handke in zo’n achterlijk Oostenrijks dorp. Dat boek heeft mij geïnspireerd, naast The Odd Woman and the City van Vivian Gornick, dat zijn oriëntatiepunten geweest. Deze bozige zin van Peter Handke, die onderschrijf ik meteen. Dat is ook blijven hangen. Ik ben ervan overtuigd dat er iets gebeurt tussen twee mensen die naast elkaar slapen, dat heeft met energie te maken voor mij. 

 

Vragen uit het publiek

Overkomt het je wel eens dat een boek af is en het ligt in de winkel dat je achteraf denkt ‘dat had ik anders willen doen’?

Dat heb ik eigenlijk zelden. Niet omdat ik het allemaal fantastisch vindt, maar omdat een boek zich sluit. Het schrijven is een organisch proces, je maakt een boog die niet eeuwig kan doorgaan. Het boek sluit zich, de tekst sluit zich en op het moment dat ik het laat publiceren dan heb ik echt mijn uiterste best gedaan, dan ben ik tien keer langs elke zin geweest, en dan moet je het ook laten denk ik. Ik heb ook nooit de neiging gehad.

Als ik terugkijk naar Zwarte schuur, dan ben ik content. Dat is goed gedaan, om een beetje onbescheiden te zijn. Ik waardeer mijn eigen werk dan. Ik wil wel weer een roman schrijven, ik ben ook bezig op een hele vage manier, ik heb kleine stukjes in Zwarte schuur terug gelezen om weer dat gevoel terug te krijgen. Ik herlees geen stukken, wat je uit je hoofd kent herlees je niet, het is meer contact maken met een tekst. Man zonder rijbewijs is nog steeds bij mij in de buurt, maar ik lees daar niet meer in. Het is ook echt een schilderij dat af is, waar je niet meer aan moet gaan prutsen. 

Je schrijft afwisselend in de ik-vorm en soms meer op afstand. Hoe heb je die keuze gemaakt?

Dat is natuurlijk ontstaan tijdens het schrijven. Episodes in mijn leven die verder weg liggen, die schrijf ik in de derde persoon. Je voelt die afstand, ik ben niet meer die dertigjarige dus dat voelde heel natuurlijk. Ik vind het ook interessant in de tekst, die wisseling, het doet ook iets met de lezer. En het deed me ook denken aan Opwaaiende zomerjurken, daar deed ik het ook, met een heel andere reden, daar ging het om de dynamiek. Hier was het een gevoel van afstand kijken naar die jongen van 18, achtergelaten op de Frederik Hendrikstraat. Dat kon ik beter in derde persoon enkelvoud schrijven. 

Heb je je weleens bedacht dat die ‘dominante moeders’ geen baan hadden? En zich enkel op hun kinderen konden concentreren. Moeders worden enorm eenzaam. 

Ik bedoel dominant niet per se negatief hoor. Dat hoort u er misschien in, ik bedoel het niet negatief. Daar hebt u helemaal gelijk in. Dat is ook zo. Ik schrijf kritisch maar liefdevol, het begint steeds meer bij me door te dringen waarom zij was zoals zij was. Ze moest stoppen met werken na een ongewenste zwangerschap van haar eerste kind, moest trouwen met een man waarvan ze tijdens haar verloving al wist dat hij heel veel dingen miste, dingen die ze wel nodig had. Ze is over haar eigen gevoel heen gestapt en heeft zichzelf aan conventies onderworpen. In een flits heb ik ook mij in de tragiek van een vrouw van die generatie ingeleefd.

Ik heb veel brieven gelezen. Een moeder uit die tijd zat natuurlijk boven op de kinderen. Er was veel te weinig afstand, dat kan voor kinderen heel beklemmend zijn. Ik heb een herinnering aan mijn moeder dat ik wegfiets en dat mijn moeder mij achterna schreeuwt ‘zet je capuchon op!’ Dat maakte me razend, dat je wegfietst en dat die klauw dan nog een keer over je heen komt. Voor haar betekende dat natuurlijk: ‘Zorg dat je niet ziek wordt, want dan kan ik weer voor jou zorgen.’ Dat zat er achter, meestal werden we met z’n tweeën of drieën ziek en dan zat je met drie zieke kinderen in huis.

Bij ons betekende dat als je ziek was, dan hoefde je niet in de slaapkamer te liggen maar dan zette mijn moeder in de woonkamer twee leunstoelen tegenover elkaar, die werden met sjaals bij elkaar gebonden, daar werden dekentjes ingelegd en daar lag je dan de hele dag in. En dan werd steeds je keelwikkel verwisseld. Dat zijn allemaal intense herinneringen. 

Als u met een boek bezig bent, weet u dan al de titel? Als schilder begin je met schetsen in je hoofd op een wit doek. Hoe is dat met een boek?

De hoofdstuktitels komen terwijl ik zit te werken, die weet ik vrij snel. De boektitels, dat verschilt heel erg. Bijvoorbeeld bij Zwarte schuur, die had ik al lang voor het einde, alleen had ik hem nog niet geaccepteerd als titel. Hetzelfde geldt voor een Man zonder rijbewijs, maar ik kon ook dat niet accepteren, ik was steeds op zoek naar iets beters.

pro-mbooks1 : athenaeum