Leesfragment: Silverview

13 december 2021 , door John Le Carré
| |

Een van de terugkerende titels in de eindejaarslijstjes is John Le Carré’s postuum uitgegeven boek Silverview, vertaald door Rob van Moppes en Gerda Baardman. Tijd voor een fragment!

Silverview is de laatste, intrigerende thriller van de hand van grootmeester John le Carré. Het boek verscheen postuum in de week dat Carré negentig zou zijn geworden. Julian Lawndsley heeft zijn goedbetaalde baan in de City van Londen de rug toegekeerd en is een boekhandel begonnen in een stadje aan de Engelse kust. Een paar maanden na de opening krijgt hij ’s avonds bezoek van Edward, een Poolse immigrant die in ‘Silverview’ woont, een groot huis aan de rand van het stadje. Edward blijkt heel wat te weten over Julians achtergrond en heeft zelfs zijn vader nog gekend, beweert hij. Hij vraagt Julian de oren van het hoofd en komt al snel met grote toekomstplannen voor de bescheiden boekhandel. Als een kopstuk van de Geheime Dienst in Londen een brief over een gevaarlijk lek ontvangt, is het gedaan met de rust in Julians toevluchtsoord.

Silverview is het fascinerende verhaal van een onwaarschijnlijke vriendschap en de confrontatie tussen onschuld en levenservaring, en tussen burgerplicht en persoonlijke waarden.

  • ‘Le Carré heeft het vermogen op meer fronten tegelijk te opereren: de uitwerking van de super ingenieuze plot, van zijn zeer levensechte dialogen en van het karakter van zijn personages.’ Volkskrant magazine

N.B. Lees ook een fragment uit Spion buiten dienst op onze site en Rob van Moppes’ toelichting op zijn vertaling van Een broze waarheid.

 

1

Op een regenachtige ochtend om tien uur beende in het Londense West End een jonge vrouw in een ruimzittend jack en met een wollen sjaal om haar hoofd resoluut door de storm die door South Audley Street raasde. Ze heette Lily en ze verkeerde in een emotionele spanning die af en toe omsloeg in verontwaardiging. Met haar ene gehandschoende hand beschermde ze haar ogen tegen de regen terwijl ze woedende blikken op de huisnummers wierp en met de andere de met plastic afgedekte buggy voortduwde waarin Sam zat, haar zoontje van twee. Sommige huizen waren zo deftig dat ze helemaal geen huisnummer hadden. Andere hadden er wel een, maar die hoorden dan weer bij de verkeerde straat.
Bij een protserig portiek waar het nummer ongewoon duidelijk op een pilaar geschilderd stond beklom ze achterstevoren de trap met de buggy achter zich aan bonkend. Met gefronste wenkbrauwen tuurde ze naar de rij namen naast de bellen van de bewoners en drukte hard op de onderste.
‘Geef de deur maar een duwtje, lieve kind,’ adviseerde een vriendelijke vrouwenstem door de intercom.
‘Ik moet Proctor spreken. Proctor en niemand anders, zei ze,’ zei Lily kortaf.
‘Stewart komt eraan, lieve kind,’ deelde dezelfde geruststellende stem mee en een paar seconden later ging de voordeur open en verscheen er een broodmagere, bebrilde man van midden vijftig die een tikje naar links helde en zijn langwerpige, snavelachtige hoofd geamuseerd vragend schuin hield. Vlak achter hem stond een struise, witharige vrouw met een gebreid vest aan.
‘Ik ben Proctor. Zal ik daar even mee helpen?’ vroeg hij met een blik op de buggy.
‘Hoe weet ik of u het echt bent?’ wilde Lily weten.
‘Je hooggeachte moeder heeft me gisteravond op mijn privénummer gebeld en erop aangedrongen dat ik hier zou zijn.’
‘Alleen, zei ze,’ wierp Lily tegen met een nurkse blik op de struise oudere vrouw.
‘Marie zorgt voor het huis. Ze springt in andere gevallen ook altijd graag bij,’ zei Proctor.
De oudere vrouw deed een stap naar Lily toe, maar die negeerde haar en Proctor sloot de voordeur. In de stille hal rolde Lily het plastic zeil terug en het hoofdje van het slapende kind werd zichtbaar. Hij had zwart, krullend haar en een benijdenswaardig tevreden uitdrukking op zijn gezichtje.
‘Hij heeft de hele nacht niet geslapen,’ zei Lily en ze legde een hand op zijn voorhoofd.
‘Wat een mooi kindje,’ zei de vrouw die Marie heette.
Lily duwde de buggy onder de trap, waar het het donkerst was, tastte in het rekje eronder, haalde er een grote, onbeschreven witte envelop uit en posteerde zich tegenover Proctor. Zijn halve glimlach deed haar denken aan de bejaarde geestelijke bij wie ze vroeger op kostschool haar zonden moest opbiechten. Voor die school en die geestelijke had ze destijds geen sympathie kunnen opbrengen en ze was niet van plan dat nu voor Proctor wel te doen.
‘Ik moet hier blijven zitten wachten terwijl u het leest,’ deelde ze hem mee.
‘Natuurlijk,’ stemde Proctor vriendelijk in en hij tuurde schuins naar haar door zijn brillenglazen. ‘En mag ik ook zeggen dat ik het héél, héél erg voor je vind?’
‘Als er een antwoord is, moet ik dat mondeling doorgeven,’ zei ze. ‘Ze wil niet gebeld worden en ook niet gemaild of gesms’t. Niet door de Dienst en niet door iemand anders. Ook niet door u.’
‘Ook dat is heel triest,’ merkte Proctor na enig somber gepeins op, en alsof hij zich nu pas realiseerde dat hij de envelop in zijn hand had, tikte hij er aarzelend op met zijn knokige vingers.
‘Ik moet zeggen, een heel opus. Hoeveel pagina’s zouden het zijn?’
‘Geen idee.’
‘Eigen postpapier?’ – nog steeds op de envelop tikkend – ‘Nee, dat kan niet. Niemand heeft eigen postpapier in dit formaat. Gewoon printerpapier, denk ik.’
‘Ik heb er niet in gekeken. Dat zei ik toch.’ ‘Natuurlijk wel. Maar goed’ – met een koddig lachje dat haar even ontwapende – ‘aan de slag. Ik ben er waarschijnlijk wel even zoet mee. Vind je het erg als ik me terugtrek?’
In een sober ingerichte zitkamer aan de andere kant van de hal zaten Lily en Marie tegenover elkaar in bultige, met geruite stof beklede stoelen met houten armleuningen. Op een gekraste glazen tafel tussen hen in stond een blikken blad met een thermosfles koffi e en volkoren-chocoladebiscuits. Beide had Lily geweigerd.
‘Hoe gaat het nu met haar?’ vroeg Marie.
‘Naar omstandigheden redelijk, dank u. Voor iemand die op sterven ligt.’
‘Ja, dat is natuurlijk verschrikkelijk. Dat is het altijd. Maar hoe is ze er geestelijk aan toe?’
‘Ze is niet dement, als u dat bedoelt. Wil geen morfine, daar moet ze niets van hebben. Ze komt beneden eten als ze daartoe in staat is.’
‘En haar eetlust is nog goed, hoop ik?’
Lily kon er niet meer tegen. Ze marcheerde naar de hal en bleef bij Sam totdat Proctor weer verscheen. Zijn kamer was kleiner en donkerder dan de eerste, met groezelige vitrage. Proctor, die een respectvolle afstand tussen hen wilde bewaren, ging bij de radiator aan de andere kant van de kamer staan. De uitdrukking op zijn gezicht beviel Lily niet. Je bent de oncoloog van het Ipswich Hospital en wat je gaat zeggen is alleen voor de naaste familie bestemd. Je gaat me vertellen dat ze doodgaat, maar dat wist ik al, dus wat valt er verder nog te zeggen?
‘Ik ga ervan uit dat je weet wat er in de brief van je moeder staat,’ begon Proctor op neutrale toon. Hij klonk niet meer als de geestelijke bij wie ze niet wilde biechten, maar als iemand die veel realistischer was. En toen hij zag dat ze op het punt stond dat te ontkennen: ‘De algemene strekking in elk geval, de exacte inhoud misschien niet.’
‘Dat heb ik toch al gezegd,’ riposteerde Lily bot. ‘Niet de algemene strekking en ook niets anders. Mam heeft me niets verteld en ik heb niets gevraagd.’
Dit spelletje speelden we altijd op de slaapzaal: hoelang kun je een ander meisje strak aankijken zonder dat een van beide met haar ogen begint te knipperen of in de lach schiet?
‘Goed, Lily, dan benaderen we de zaak van een andere kant,’ opperde Proctor, zo geduldig dat ze er dol van werd. ‘Je weet niet wat er in de brief staat. Je weet niet waar hij over gaat. Maar je hebt wel tegen deze of gene gezegd dat je naar Londen ging om hem weg te brengen. Dus aan wie heb je het verteld? Want dat moeten we echt weten.’
‘Ik heb tegen niets of niemand iets gezegd,’ zei Lily recht in het uitdrukkingsloze gezicht aan de andere kant van de kamer. ‘Dat wilde mam niet, dus heb ik het niet gedaan.’
‘Lily.’
‘Wat?’
‘Ik weet heel weinig van je persoonlijke omstandigheden. Maar uit het weinige wat ik wel weet maak ik op dat je een soortement partner moet hebben. Wat heb je tegen hem gezegd? Of tegen haar, als het een zij is? Je kunt niet zomaar een hele dag uit zo’n zwaarbeproefd huishouden verdwijnen zonder ook maar iets van een verklaring. Het is toch heel normaal om terloops tegen een vriend, vriendin, bekende – of zelfs een oppervlakkige kennis – te zeggen: “Moet je horen, ik ga even naar Londen om een strikt geheime brief voor mijn moeder af te leveren”?’
‘En dat vindt u normaal? Dat wij zoiets zouden doen? Zo tegen elkaar praten? Of tegen een oppervlakkige kennis? Weet u wát normaal is? Mam heeft gezegd dat ik er tegen niemand iets over mocht zeggen, dus dat heb ik niet gedaan. Bovendien ben ik geïndoctrineerd. Door jullie. Ik sta onder contract. Drie jaar geleden heb ik met een pistool tegen mijn hoofd moeten aanhoren dat ik nu volwassen genoeg was om een geheim te bewaren. Bovendien heb ik geen partner en ook geen stel vriendinnen waar ik mee babbel.’
Weer dat kijkspelletje.
‘En ik heb het ook niet aan mijn vader verteld, als u dat bedoelt,’ voegde ze eraan toe op een toon die meer aan een biecht deed denken.
‘Heeft je moeder benadrukt dat je het niet tegen hem mocht zeggen?’ informeerde Proctor nu op iets scherpere toon.
‘Ze heeft niet gezegd dat ik dat wel moest doen, dus heb ik het niet gedaan. Zo zijn wij. Zo gaat dat bij ons thuis. We lopen altijd op eieren. Misschien gaat dat bij u thuis ook wel zo.’
‘Zou je me dan willen vertellen,’ ging Proctor door, zonder in te gaan op de gang van zaken bij hem thuis, ‘gewoon, omdat het me interesseert: welke reden heb je opgegeven voor je uitstapje naar Londen?’
‘Mijn coverstory bedoelt u?’
Het magere gezicht tegenover haar lichtte even op.
‘Ja, dat bedoel ik,’ gaf Proctor toe, alsof het begrip ‘coverstory’ nieuw voor hem was en erg leuk klonk.
‘We zoeken een kleuterschool in onze buurt. Bij mijn appartement in Bloomsbury. Om Sam vast in te schrijven voor straks, als hij drie is.’
‘Uitstekend. En ga je dat ook echt doen? Naar een echte school kijken? Met Sam? Kennismaken met de leerkrachten en zo? Hem inschrijven?’ Proctor de bezorgde oom, behoorlijk overtuigend.
‘Dat hangt ervan af hoe Sam zich voelt als ik hem hier weg krijg.’
‘Doe het alsjeblieft als het maar enigszins kan,’ drong Proctor aan. ‘Dat maakt het zoveel makkelijker als je straks terugkomt.’
‘Makkelijker? Hoezo makkelijker?’ – alle stekels weer overeind – ‘Makkelijker om te liegen bedoelt u?’
‘Makkelijker om níét te liegen,’ verbeterde Proctor ernstig. ‘Als je zegt dat je met Sam naar een school gaat en dan ook echt naar een school gaat, en bij thuiskomst zegt dat je daar bent geweest, dan lieg je toch niet? Je hebt toch al zoveel aan je hoofd. Ik kan me nauwelijks voorstellen hoe je het volhoudt.’ Een ongemakkelijk ogenblik lang wist ze dat hij het meende.
‘De vraag blijft dus,’ ging Proctor, die weer ter zake kwam, verder, ‘welk antwoord moet ik je voor je uitzonderlijk dappere moeder meegeven? Want dat ben ik haar verplicht. Ze heeft recht op een antwoord.’
Hij zweeg, alsof hij hoopte dat ze hem te hulp zou komen. Dat gebeurde niet, dus vervolgde hij: ‘En zoals je al zei kan het alleen mondeling. En je zult het onder vier ogen moeten overbrengen. Lily, het spijt me oprecht. Mag ik beginnen?’ Hij wachtte niet op toestemming. ‘Ons antwoord is een volmondig ja op alles. Driemaal ja dus. We hebben haar bericht ter harte genomen. We zullen ernaar handelen. We gaan met al haar voorwaarden akkoord. Kun je dat allemaal onthouden?’
‘Die paar woordjes lukken nog wel.’
‘En we danken haar natuurlijk heel hartelijk voor haar moed en loyaliteit. En jou ook voor de jouwe, Lily. En nogmaals, ik vind het héél, héél erg.’
‘En mijn vader? Wat zeg ik tegen hem?’ wilde Lily weten. Ze was nog niet tevreden.
Weer dat geamuseerde lachje, als een waarschuwingssignaal.
‘Ja, hm. Je kunt hem toch over die kleuterschool vertellen waar je naartoe gaat? Daarvoor ben je tenslotte vandaag in Londen.’

*

Terwijl de regendruppels vanaf het wegdek naar haar opspatten, liep Lily door tot aan Mount Street, waar ze een taxi aanhield en de chauff eur opdroeg haar naar Liverpool Street Station te brengen. Misschien was ze echt van plan geweest om naar die school te gaan. Dat wist ze niet meer. Misschien had ze gisteravond zoiets gezegd, al betwijfelde ze dat, want ze had toen allang besloten dat ze nooit meer iets zou uitleggen, aan niemand. Of misschien had ze het pas bedacht toen Proctor de duimschroeven aandraaide. Ze wist alleen dit: ze ging niet naar zo’n rotschooltje om Proctor een plezier te doen. Hij kon de pest krijgen, net als stervende moeders en hun geheimen en alles en iedereen.

2

Dezelfde ochtend kwam Julian Lawndsley, een drieëndertigjarige boekhandelaar, in een plaatsje aan zee aan de kust van East Anglia uit de zijdeur van zijn gloednieuwe winkel met een hand tegen de opgezette fluwelen kraag van de zwarte overjas die hij had overgehouden aan het leven in het zakencentrum van Londen dat hij twee maanden eerder vaarwel had gezegd, en zette tegen de wind in over het verlaten kiezelstrand koers naar de enige koffi ezaak waar in deze troosteloze tijd van het jaar een ontbijt werd geserveerd.
Hij was niet vriendelijk gestemd, tegenover zichzelf noch tegen de wereld in het algemeen. De vorige avond was hij na uren in zijn eentje de balans te hebben opgemaakt de trap naar zijn pas verbouwde zolderappartement boven de winkel op gegaan en had daar ontdekt dat hij zonder stroom en zonder stromend water zat. De telefoon van de aannemer stond op voicemail. Maar in plaats van op zoek te gaan naar een hotel, als er in dat seizoen al een open was, had hij vier huishoudkaarsen aangestoken, een fl es rode wijn ontkurkt, een groot glas ingeschonken, een berg reservedekens op het bed gelegd, ze over zich heen getrokken en zich in de boekhouding van de winkel verdiept.
Daarin stond niets wat hij nog niet wist. Zijn impulsieve vlucht uit de ratrace was verre van veelbelovend begonnen. En wat de boekhouding niet duidelijk maakte kon hij zelf wel aanvullen: hij was niet toegerust voor de eenzaamheid van het celibaat, de luide stemmen van zijn recente verleden lieten zich door de afstand niet het zwijgen opleggen en hij zou zich de literaire basiskennis die van een kwaliteitsboekhandelaar mocht worden verwacht nooit in een paar maanden eigen kunnen maken.

[...]

 

pro-mbooks1 : athenaeum