Leesfragment: Waarheidsliefde en biefstuk

09 mei 2023 , door Arnon Grunberg
| | |

Vanaf vandaag in de winkel: Arnon Grunberg, Waarheidsliefde en biefstuk. Essays over lezen en schrijven. Lees bij ons een fragment!

Zo’n 25 jaar al schrijft Arnon Grunberg over literatuur, over de effecten die het lezen op hem heeft, over de vraag hoe je de tekst moet beoordelen. Als schrijver én lezer weet hij dat lezen onderhandelen is: in ruil voor de tekst levert de lezer zich, als die tekst goed genoeg is, uit. Maar soms gaat de schrijver bewust of onbewust verder, hij geeft zich bloot of zoals Max Frisch dat noemde, hij verraadt zich: ‘Als je zelf kwellingen creëert in naam van het schrijven, wordt de afgod van de literatuur een monster dat onverzadigbaar mensenoffers blijft eisen.’

In Waarheidsliefde en biefstuk lezen we niet alleen over het vertrouwen van de lezer, de schrijver als bemiddelaar en het taboe in de literatuur, maar ook over ‘de gevaarlijke roman’ en de literatuur als redding en fatale verleider. Over o.a. J.M. Coetzee, Judith Herzberg, Irmgard Keun, Isaak Babel, Marieke Lucas Rijneveld, Guus Kuijer en Arthur Schnitzler. Over de kinderboeken die Grunberg zijn pasgeboren zoon zou aanraden. En over de grootheid van Multatuli, die schrijver en lezer maant nooit te vergeten dat het waarheidsgebod uit ambiguïteit en dubbelzinnigheden bestaat.

N.B. Lees op onze site ook toelichtingen van Sam Garrett op zijn vertalingen van Grunbergs Goede mannen en Tirza en een fragment uit Goede mannen. Lees ook fragmenten uit De dood in Taormina, Bezette gebieden, De joodse messias, MoedervlekkenHet bestand, Apocalyps en Huid en haar, en onze besprekingen van Aan nederlagen geen gebrekDe man zonder ziekte en Brieven aan Esther

 

Over de tekst en het leven
Bij wijze van voorwoord

In deze bundel zijn essays opgenomen die ik tussen 1998 en 2022 heb geschreven. Het eerste stuk, over de Russische schrijver Isaak Babel (of zouden we nu moeten zeggen, de Oekraïense schrijver?) verscheen op 3 april 1998 in nrc. Het laatste essay, over Marga Minco, verscheen op 1 november 2022 in de Volkskrant.
Het criterium voor deze bundel is dat hij essays bevat over andere schrijvers, over andere romans, anders gezegd, over literatuur. Uitgesloten zijn al die stukken die expliciet over kampliteratuur, de Tweede Wereldoorlog of het Jodendom gaan. Wellicht komen die ooit nog in een aparte bundel, en enkele zijn al in 2020 gebundeld onder de titel Als ze het over Marokkanen hebben. Er zijn natuurlijk altijd twijfelgevallen, de essays over Judith Herzberg, Marga Minco en Yishai Sarid hadden in die andere bundel terecht kunnen komen, maar ik heb ze hier opgenomen, omdat in deze essays de oorlog niet het alles overwoekerende thema was.
Ook niet opgenomen zijn alle stukken waarin ik mij vooral probeer te verhouden tot maatschappelijke en filosofische kwesties. Wellicht komen die ook ooit nog in een aparte bundel. Om die reden treft u bijvoorbeeld mijn essay over Gogols Dode zielen hier niet aan, omdat die tekst meer over het Nederlandse tbs-systeem gaat dan over Gogol. Sommige teksten vond ik te polemisch of gewoon niet meer interessant genoeg. Die zijn uiteraard gesneuveld.
Alle teksten over andere schrijvers die vóór 3 april 1998 zijn geschreven en die ik de moeite waard vond, zijn gebundeld in mijn in 1998 verschenen bundel De troost van de slapstick. Het leek mij onnodig de lezer die teksten hier nog eens aan te bieden.
Een stuk uit 2023 over Pinokkio vond ik uiteindelijk meer in een bundel met essays over films thuishoren.
Om uiterlijke en culturele kenmerken heb ik mij bij mijn keuze niet bekommerd. Ik ben niet gaan tellen hoeveel van de schrijvers die hier worden genoemd protestants, hindoe, joods of atheïst zijn, hoeveel er uit Azië komen, wie er allemaal in Australië wonen en of de zeventiende eeuw ook is vertegenwoordigd.
In januari 2023 schreef Merve Emre in The New Yorker, mede naar aanleiding van het in 1993 verschenen boek van John Guillory, Cultural Capital: The Problem of Literary Canon Formation, dat elke poging om een literaire canon samen te stellen eerst en vooral voortkomt uit de behoefte cultureel kapitaal te vergaren. Welke canon men ook samenstelt, de feministische canon, de Europese canon, de Aziatische canon, het blijft het bijeensprokkelen van cultureel kapitaal, reflectie daarover komt neer op de ‘sociologie van het oordeel’, zoals Emre schreef.
Dezelfde dag dat ik het artikel las zei de chef van een boekenbijlage van een Nederlandse krant dat de kritiek ook maar een mening is, een subjectieve ervaring, van een lezer of kijker. Daar zit veel in, maar dan blijft wel de vraag staan waarom de ene mening in de krant komt en de andere niet. Met die willekeur valt moeilijk te leven. Het oordeel, ook het literaire oordeel, zou een poging tot rechtvaardigheid moeten zijn. Wordt het ideaal van de rechtvaardigheid opgegeven voor het spel van belangen en invloed – dat overal gespeeld wordt – dan maakt de literatuur slechts deel uit van alle andere verrotting.
Anders gezegd, de literatuur bevindt zich in het domein van het politieke spel, en kan zich geen positie permitteren of zelfs maar innemen buiten dat spel. Dat we het hebben over een Nederlandse, Franse of Russische literatuur impliceert dat het nationalisme, en daarmee de politiek, nooit ver weg is. Een nationale literatuur benoemen is ook een poging de cultuur van een natiestaat nieuw leven in te blazen. Maar de literatuur hoeft zich uiteraard niet te verbinden aan expliciete idealen of politieke wensen. Liever niet zelfs, de roman is geen partijprogramma, de novelle is geen manifest. In het politieke spel neemt de literatuur een speciale plaats in, zij verhoudt zich subversief tot het politieke spel waar zij deel van uitmaakt, zij is geboren om ondermijnend te zijn. Hoe gedienstig de schrijver zelf ook is, de tekst zelf dient te streven naar soevereiniteit. Vanuit welk ideaal doet de literatuur dat? Ik zou zeggen vanuit het anti-ideaal, vanuit het besef om het op theologische wijze te zeggen dat de menselijke staat een staat is van gebroken-zijn, en dat klinkt uiteraard dramatischer dan het is. Wie zouden we zijn als we niet gebroken waren?
De literatuur hoeft niet elke illusie van invloed op te geven, zij kan haar marginaliteit bij wijze van strategie omarmen, maar dat is iets anders. Zoals de vlieg zich verhoudt tot de stront – de vlieg assimileert zich niet aan de stront, hij maakt er gebruik van – zo verhoudt de literatuur zich tot de werkelijkheid.
Alle romankunst gaat over vervreemding, zonder dat de roman ooit gepretendeerd heeft, durf ik te zeggen, een oplossing te bieden voor die vervreemding. Of Don Quichot nu als dolende ridder door Spanje trekt of genezen van zijn fantasieën zich opmaakt voor de dood in zijn bed, hij is vervreemd van zichzelf. Vervreemd van de ridder en de ridderromans, die zo’n cruciaal deel uitmaken van zijn leven, of vervreemd van degene die hij is buiten zijn verbeeldingskracht. Of hij zich in of buiten zijn waan bevindt, vervreemding is een constante.
Wij mensen hebben geen natuurlijkheid, alleen ‘cultuurlijkheid’, zo kan het bovenstaande worden samengevat.
Zeker sinds de romantiek is het kwaliteitsoordeel over de schone kunsten altijd ook een subjectief oordeel. Er zijn nauwelijks wetten waaraan het kunstwerk moet voldoen; vrijwel elke wet kan succesvol worden genegeerd of geridiculiseerd. Toch ben ik niet bereid te geloven, zoveel mag duidelijk zijn, dat het kwaliteitsoordeel slechts uitdrukking is van bepaalde machtsverhoudingen en dat de ene machtsverhouding vrij makkelijk ingeruild kan worden voor de ander, waardoor men tot volstrekt andere kwaliteitseisen, en dus een volstrekt andere canon zou kunnen komen. Die gedachte is het pure nihilisme, dat in de praktijk dikwijls gehuld is in de mantel van vooruitgang en rechtvaardigheid. En hoewel ik mijzelf meerdere malen een nihilist heb genoemd, geloof ik niet, ik heb het elders ook geschreven, dat je fulltime nihilist moet zijn. Je kunt alles overdrijven, zelfs het nihilisme.
De schrijvers die in deze bundel worden behandeld zijn belangrijk geweest voor mijn schrijverschap, de een meer dan de ander. Soms verkoos ik ze omdat ik meende dat ik het me niet kon permitteren een bepaalde schrijver te negeren. Het toeval speelde een rol – zoals de plek waar je geboren bent een rol speelt in je leven –, maar het is niet puur toeval dat ik me over deze schrijvers heb gebogen en niet over andere. De gedachte dat wat boven komt drijven, dat wat overleeft, slechts een kwestie van geluk is, deel ik niet. Deze bundel is ook een poging me tegen dat idee te verzetten, de vraag te blijven beantwoorden hoe het komt dat bepaalde teksten de lezer fascineren, emotioneren, inspireren en in sommige gevallen zelfs achtervolgen, waarbij ik uiteraard gebruik maak van canons, ik kan niet anders. En hoewel ik niets heb tegen welke vorm van kapitaal dan ook, is het vergaren van cultureel kapitaal hier slechts bijzaak.
Als er iets over het leven te zeggen valt, dan valt er ook iets te zeggen over de teksten die de complexiteit, de eigenaardigheid, het groteske karakter van dat leven recht doen.
Geen enkele keus is volledig rechtvaardig. De grijze zone bestaat ook hier. In deze bundel figureren de schrijvers met wie ik me vijfentwintig jaar lang, soms zeer intensief, heb beziggehouden. Niet in alle, maar wel in enkele gevallen zou ik willen spreken van Wahlverwandtschaften.
Tot alle schrijvers die ik hier bespreek verhoud ik me kritisch, tot de een kritischer dan tot de ander. Je kritisch verhouden tot een schrijver, kunstenaar of denker, betekent dat je die serieus neemt, of de moeite van het serieus nemen waard vindt. Het is daar waar de polemiek eindigt (deze schrijver of kunstenaar is de moeite van het serieus nemen niet waard) en de beschouwing begint, om dat wat ongelukkige woord te gebruiken. (Mijn voormalige uitgever Vic van de Reijt sprak het woord essay altijd uit als es-saai; ik hoor zijn stem als ik het woord essay gebruik, maar wat zijn de alternatieven? Ik herinner me nu ik dit schrijf ook dat hij meerdere malen, vooral aan het begin van mijn carrière, over een ander vreselijk woord heeft gezegd: ‘Integer, kan het leger?’ De werkingen van het geheugen zijn een betekenisvol raadsel.)
Toch zijn deze teksten geen recensies. Een recensent is eerst en vooral een poortwachter die toegang verleent tot een orde, die van de literatuur, of de hogere literatuur, die van de performancekunst, etc. Het was voormalig Volkskrant-recensent Arjan Peters die dat in 1997 in een recensie over mijn tweede roman, Figuranten, met zoveel woorden duidelijk maakte door aan het eind van zijn betoog te noteren: ‘Maar Arnon Grunberg, die naar het zich laat aanzien zijn eigen leven overdoet door het om te smelten in slapstickromans, verdient een vrije doorgang.’
Die vrije doorgang blijft raadselachtig zolang men niet begrijpt dat de recensent vrije, minder vrije of geen doorgang kan verlenen. Of de recensenten tegen die taak zijn opgewassen is een andere discussie. Geen enkele kunstvorm, geen enkele literatuur kan zonder serieuze kritiek, dat wil zeggen, kritiek die analyseert en die meer is dan een duim omhoog of naar beneden geven. De argumenten zouden de maaltijd moeten zijn, het oordeel slechts het koekje bij de koffie. Dergelijke kritiek zal zelden een massaproduct zijn en het is de vraag of literatuur een massaproduct kan zijn of kan blijven – ook dat is een discussie, voor zover het een discussie is, die elders gevoerd zal moeten worden.
Ik heb mij niet opgesteld als poortwachter, dat zou ik niet willen. Ik heb nogmaals verslag willen doen van mijn leeservaring door die te analyseren en daarover te reflecteren, waarbij de tekst centraal staat. Alleen de tekst biedt houvast, dat was mijn uitgangspunt.
Ik hecht overigens aan de vaststelling dat slechte kunst ook kunst is, maar er is natuurlijk wel een hogere orde. Hoe moeilijk die ook kan worden gedefinieerd, hoe moeilijk ook kan worden vastgesteld wat er hoger is aan de hogere orde. Ik geloof dat iedereen het recht heeft te zeggen: ik verkies het kijken naar een wedstrijd van FC Twente boven het lezen van literatuur. Dat is vrijheid. Maar ik geloof dat we niet kunnen zeggen dat de effecten van het bekijken van FC Twente – Ajax of het lezen van John Coetzee gelijkwaardig zijn en zich beperken tot vermaak en afleiding van doodsangst. In die zin ben ik niet helemaal dezelfde gebleven als degene die de essays in De troost van de slapstick bundelde. Zelfs de steen verandert van vorm door wind en zand, onveranderlijk is vrijwel niets. De gedachte dat het voetbal en John Coetzee uiteindelijk hetzelfde zijn en volstrekt gelijkwaardig, daar zie ik nu het nihilisme beginnen dat ik overdreven vind. Als ik wel in die gelijkwaardigheid zou geloven, zou ik acuut stoppen met schrijven en me laten omscholen tot voetbaltrainer.
Deze bundel is eveneens een poging deze overtuiging, die we natuurlijk ook geloof kunnen noemen (het geloof verstopt zicht op de gekste plekken), van argumenten, van een taal, van een bodem te voorzien. Waarbij ik niet de pretentie heb gebruik te maken van een methode – zoals lopen geen methode is, zo is nauwkeurig lezen dat ook niet. Evenmin pretendeer ik de eerste te zijn die dat probeert. Alle originaliteit is slechts commentaar op de traditie. (Maar hoe begon die traditie? Ja? Bijna een Bijbelse vraag. Vrij naar Coetzee: in een poging de leegte op te vullen.)

Veel van de stukken in deze bundel zijn eerder verschenen in nrc, de Volkskrant, Vrij Nederland en de Groene. Vaak ging het initiatief van mij uit, maar niet altijd. Als Joyce Roodnat, indertijd mijn redacteur bij nrc, me niet had gewezen op het werk van Giorgio Bassani en Natalia Ginzburg had ik vermoedelijk niet over hen geschreven. Arjen Fortuin en Elsbeth Etty voerden mij naar Multatuli. Marja Pruis van de Groene bracht mij naar W.G. Sebald. En Chris Buur van de Volkskrant stelde in het voorjaar van 2020 voor dat ik elke maand een essay zou gaan schrijven over welk onderwerp dan ook.
Zoals alleen een matig schrijver zijn eigen tekst als heilig beschouwt, zo moet een schrijver die de matigheid wenst te overstijgen zich openstellen voor stemmen van anderen.
De meeste stukken zijn licht herzien, zo licht dat wat mij betreft het woord herzien wat overdreven is. Een uitzondering moet ik maken voor mijn stuk over Proust, al was het maar omdat na het verschijnen van dat stuk een aantal nieuwe vertalingen zijn verschenen die wat mij betreft niet genegeerd mogen worden. Ooit zal ik Proust nog eens in het Frans lezen, al heeft een van zijn vertalers mij aangeraden er eerst vooral Duitse en Engelse vertalingen bij te pakken.
Het stuk over Slauerhoff is eveneens ingrijpend herzien. Aanvankelijk meende ik dat het schrijven over leeservaringen impressionisme vereiste, omdat de feitelijkheden wel bekend zouden zijn bij de lezer. Die opvatting heb ik gaandeweg losgelaten. Het informeren van de lezer over feitelijkheden, inclusief biografische details, ben ik steeds meer als bijkomende en belangrijke taak gaan beschouwen, juist ook om de tekst zelf, de roman recht te doen.
Enkele van deze stukken begonnen als voorwoord bij een roman. Om die reden kan het zijn dat van een schrijver hier slechts één bepaald boek van een behoorlijk omvangrijk oeuvre wordt behandeld. Volledigheid is de pretentie van de encyclopedie, en deze bundel pretendeert geen encyclopedie te zijn.
Sommige tijdschriften en uitgevers gaven mij de vrijheid voetnoten toe te voegen, een vrijheid waarvan ik gebruikmaakte, en die voetnoten zijn blijven staan. De krant en het weekblad daarentegen houden niet van voetnoten, vandaar dat u in sommige stukken geen enkele voetnoot zult aantreffen.
Het reeds aangestipte probleem van de vertaler en de vertaling wordt ook in de stukken over Isaak Babel benoemd. Dat probleem loopt als een rode draad door menig stuk, vaak zonder dat dat expliciet vermeld wordt. En hoewel je de Bijbel misschien kunt omschrijven als één groot vertaalprobleem, geloof ik dat we de romankunst geen recht doen door die zo te benaderen. De vertaler is een bemiddelaar tussen lezer en schrijver, een betrouwbare bemiddelaar, tenzij anders bewezen.
Daniel Kehlmann beklaagde zich er in een gesprek (zonder publiek, we zaten in een café) met mij ooit over dat beschouwers straffeloos alles over een tekst kunnen beweren, dat men als het om literatuur gaat vaak veinst dat er geen feiten zijn, alsof er geen brontekst is die nauwkeurig gelezen c.q. bestudeerd kan worden.
Natuurlijk is de leeservaring een confrontatie tussen tekst en lezer, waarbij wereldbeeld, opvoeding, geloofsovertuiging van welke aard dan ook en levensfase van de lezer een belangrijke rol zullen spelen. Maar dat betekent niet dat zomaar alles aan een tekst kan worden toegeschreven; de tekst is verifieerbaar.
Zoals ik in mijn reportages geprobeerd heb recht te doen aan de mensen die ik heb gesproken, zo heb ik in deze bundel geprobeerd recht te doen aan de teksten die ik heb gelezen.
Wanneer men zich over de tekst buigt, komt het leven tevoorschijn. Die ervaring zou je zonder al te veel overdrijving een mystieke ervaring kunnen noemen. In deze stukken heb ik het mystieke willen transformeren tot nuchtere en waar mogelijk verifieerbare proporties. Het verslag van een leeservaring moet niet het verslag van een Mariaverschijning worden, dat is een genre op zich. Ook al wordt het leven uit de taal getrokken, en drukt de taal vaker een stempel op de werkelijkheid dan die te weerspiegelen. Gesteld dat hij dat überhaupt zou kunnen.

Arnon Grunberg
Amsterdam, april 2023

 

Copyright © Arnon Grunberg 2023

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum