Recensie: De ongeloofwaardige verteller van zijn eigen verhaal

01 november 2016 , door Bob Hopman
| | |

Dat Arnon Grunberg (1971) er niet vies van is om autobiografisch getinte personages en gebeurtenissen in zijn romans te verwerken, of op zijn minst uit het leven gegrepen elementen, zal weinigen onbekend zijn. Maar de bijzonder hoge mate waarin leven en literatuur voor de schrijver met elkaar verbonden zijn, wordt pas goed duidelijk dankzij het verschijnen van Aan nederlagen geen gebrek: briefwisselingen en documenten 1988-1994. In de periode die strekt van zijn voortijdig vertrek van het Vossius tot het verschijnen van zijn debuutroman Blauwe maandagen, deelt en fictionaliseert Grunberg zijn leven per post.

De bundel, samengesteld en van noten voorzien door Vic van Reit, komt wat traag op gang. Grunberg stuurt spaarzame brieven, cv's en fragmenten van toneelstukken aan toneelgenootschappen en uitgeverijen, er is slechts een enkele échte brief met kwaliteit.

Laatpuberaal en zeer productief

Maar vanaf halverwege 1992 gaan de productie en de kwaliteit hard omhoog. 'Er loopt in Amsterdam een rare jongen rond, die alles wat hij meemaakt meteen in boeken omzet,' zo schrijft Maartje Somers begin 1993 in Het Parool over de jonge Grunberg. Tot grote ergernis van de schrijver, zo blijkt uit diens brieven (mij is niet helemaal duidelijk waarom ). Maar Somers heeft gelijk: alles en iedereen wordt vereeuwigd. Het eerste belangrijke slachtoffer in de bundel is Esther Krop, een jonge dichters. De dan nog met Herman Hesse en Camus dwepende, ogenschijnlijk laat puberale Grunberg schrijft haar in brieven (paginalange epistels) op even snijdende als hilarische wijze, volkomen de grond in.

'Wat is Godverdomme iets niet begrijpen en dat vervolgens op een verantwoorden manier willen overbrengen? Als dit de woorden waren van een verzuurde uitgedroogde kut van een lerares Nederlands (40 jaar bv.), dan had ik het kunnen begrijpen.'

En later: 'Schrijf je nog gedichten? Schrijf je überhaupt nog? Ben je nog steeds lesbisch, en overgevoelig?' De stijl is knap - hoewel zelfgenoegzaam en soms geforceerd reviaans -, de inhoud is bijzonder geestig maar eigenlijk ook gewoon lomp en hufterig. Opvallend genoeg schrijft Esther gewoon terug. Waarop een nieuwe brief vol sneren volgt. Het duurt ruim een half jaar voor de briefwisseling stokt en Grunberg op zoek moet naar een nieuwe 'Esther'.

Duisternis

Hij vindt haar begin '93 in Hanna Lijesen. Maar zij schrijft niet erg graag terug, terwijl Grunberg juist aan haar en het schrijven zelf veel te verknocht raakt. De schrijver worstelt hier duidelijk met zichzelf en zijn omgeving en wat volgt is een zeldzaam duistere periode in de winter van '92-'93. Een tijd van depressies. 'Als ik God zou vinden zou ik hem met mijn blote handen wurgen, maar god is er niet, al het belangrijke is afwezig. Groeten en tot maandag, Arnon.' Hanna vertrekt uit zijn leven, wat hem lucht geeft. Met zijn vriend Kees Hulst raakt hij om een 'klotebrief' gebrouilleerd, wat hem juist erg aan het hart gaat. Het is trouwens ook een klotebrief, vooral omdat de humor en de kwinkslag, die zijn verhalen aan Esther nog wel hadden, volstrekt ontbreken.

Licht

Toch komt er op een zeker ogenblik weer licht in Grunbergs leven, paradoxaal genoeg in een tijd van eindeloze alcoholroes, verveling en hoeren. Het zal de lezer van Blauwe maandagen, de roman waar de schrijver dan al hard aan werkt, bekend voorkomen. Personages uit die roman, maar ook gebeurtenissen en bezoeken aan hoeren, die hij aan onder andere vriendin en huisgenoot Roos plastisch uit de doeken doet, komen voorbij:

'"Zullen we het maar proberen," zei ze.
"Laten we het maar proberen, zei ik."
Ik voelde me als een man die tegen de beul zegt: "Maak het kort."
"Ik zal er maar even op gaan zitten," zei ze.
"Ja," zei ik, "ga er maar op zitten."
Zo ging het een tijdje door en na tien minuten zei ik: "Ik ben al gekomen hoor, stopt u maar.'''

Op weg naar de roman

Veel van de brieven in de tweede helft '93 lijken op het eerste gezicht een soort dagelijkse vingeroefeningen voor groter werk en dat zullen ze ongetwijfeld gedeeltelijk zijn. Maar wie de brieven alléén ziet als een voorstudie voor een roman, doet Grunberg tekort. Zijn maniakale schrijven aan vrienden is veel meer dan bezigheid naast het romancierschap. Het is een doel op zich: het vertellen van zijn leven is het schrijven van een stuk fictie op zich.

Grunberg zelf zegt het in zijn inleiding nog het mooist (wat hem ook al siert): 'De schrijver [is] in vrijwel elke brief een personage, hoewel er momenten zijn in deze bundel waarbij personage, schrijver en mens, voor zover die drie van elkaar los zijn te koppelen, samenvallen.' Als er één manier is waarop je Grunberg aan de hand van Aan nederlagen geen gebrek zou kunnen duiden, dan is het wel als unreliable narrator van zijn eigen verhalen en leven. En van een heel knappe 'briefroman'.

Bob Hopman is docent Nederlands.

pro-mbooks1 : athenaeum