Leesfragment: De onvermijdelijkheid van geweld

11 juli 2023 , door Yambo Ouologuem
|

Nu onze boekhandels: Yambo Ouologuem, De onvermijdelijkheid van geweld (Le devoir de violence), vertaald uit het Frans door Martine Woudt en Gertrud Maes, met een nawoord van Vamba Sherif. Lees nu een fragment!

De onvermijdelijkheid van geweld, een rijke en tragische roman, neemt de lezer mee naar het imaginaire rijk Nakem en de eeuwen durende dynastie van de Saïfs, die er als listige heersers de baas spelen. Via deze kroniek lezen we over de miskende geschiedenis van Afrika, die ons van binnenuit wordt voorgeschoteld. Geweld, moordpartijen, listen, notabelen die het bij de slavenhandel niet zo nauw nemen met hun geweten: Yambo Ouologuem neemt geen blad voor de mond bij dit portret van zijn continent. Evenmin houdt hij zich in wat zijn stijl en zijn toon betreft, van bijtende ironie tot teugelloze erotiek. Daartegenover worden Europa en zijn koloniale systeem – evenzeer afgekraakt als bespot – niet gespaard.

Deze debuutroman van Ouologuem, voor het eerst verschenen in 1968, werd onderscheiden met de Prix Renaudot – het was de eerste keer dat een Afrikaan deze prestigieuze literaire prijs ontving. Al snel bereikte het boek een cultstatus, omstreden in het zuiden om de politieke onbeschaamdheid en in het noorden om de gewaagde manier van schrijven. Maar bovenal is en blijft De onvermijdelijkheid van geweld een duizelingwekkend literair bouwwerk, een epos dat tot de belangrijkste werken van de wereldliteratuur behoort.

N.B. Ouologuems roman stond model voor T.C. Elimanes fictieve roman Het labyrint der onmenselijkheid in Mohamed Mbougar Sarrs De diepst verborgen herinnering van de mens (Prix Goncourt). Lees daar een fragment uit en een lofrede op.

 

1
De legende van de Saïfs

Onze ogen drinken de schittering in van de zon, en eenmaal overmeesterd zijn ze verbaasd over hun tranen. Mashallah! Wa bismillah! Een verhaal over de gewelddadige lotgevallen van het Afrikaanse volk – schande voor de onfortuinlijken! – zou gemakkelijk in de eerste helft van deze eeuw passen; maar de werkelijke geschiedenis van de zwarte Afrikanen begint veel eerder, met de Saïfs, in het jaar 1202 van onze jaartelling, in het Afrikaanse rijk Nakem, ten zuiden van Fezzan, lang na de veroveringen van Uqba ibn Nafi al-Fihri.
Vertellen over de pracht van dat rijk – waarvan de faam, reikend tot in Marokko, Soedan, Egypte, Abessinië en de verheven, heilige stad Mekka, bekend was bij de Engelsen, de Hollanders, de Fransen, de Spanjaarden, de Italianen en uiteraard de Portugezen – zou alleen maar een nietszeggend folkloristisch beeld opleveren.
Wat ons wél treft wanneer ouderen, notabelen en griotten met een ontstelde blik op bittere woestenijen over dit rijk spreken is, tegenover Gods onverbiddelijke ‘zegening’, wallahi!, de wanhopige vlucht van haar in kwellingen gedompelde bevolking, gevestigd in de Randé en verspreid langs de onvruchtbare bergen van Goro Foto Zinko, die naar de eilanden in de rivier de Yamé trok, op ruim tweeduizend kilometer stroomafwaarts van Ziuko, de uiterste grenzen van de Atlantische kust bezette en ten slotte langs de aangrenzende savannen van Equatoriaal Afrika uiteenviel in groepen van ongelijke grootte, verdeeld volgens hun verschillende etnische afkomst: Radingues, Peul, Gondaïten, Berbernomaden en N’godo, die zich, om de macht in het rijk te grijpen, in onderlinge rivaliteit stortten, waarbij geweld en verschrikking om voorrang streden.
Bij wijze van vergelding besmeurden de Saïfs – met de kreet: ‘Op het licht van de wereld!’ – hun werpspiesen met het bloed van misdaden en grof geweld tegen de verschillende bevolkingsgroepen.
In dat tijdperk van feodale macht moesten grote gemeenschappen van slaafgemaakten, als blijk van hun toewijding aan de Heerlijke gerechtigheid, naast de dwangarbeid toezien hoe velen van hen zich levend lieten inmetselen, klevend van het bloed van onthalsde kinderen en van zwangere vrouwen bij wie de buik was opengesneden. Zo ging het eraan toe in Tillabéri- Bentia, in Granta, in Grosso, in Gagol-Gosso en in tal van andere plaatsen die genoemd worden in de Tarikh al-fattash en de Tarikh al-Sudan van de Arabische historici.
Daarna steeg altijd een luide smeekbede op, die weergalmde van het dorpsplein tot de donkere kreupelbosjes waar de hyena’s slapen. Volgt een vrome stilte, en de griot Koutouli beëindigt, knap uit het hoofd, zijn heldendicht als volgt: ‘Niet ver van de lijken van de groep onthalsde kinderen telde men zeventien foetussen, uitgedreven door de gapende schoot van zieltogende moeders, voor ieders ogen verkracht door hun echtgenoten, die zich vervolgens overstelpt door schaamte van het leven beroofden. En zij konden zich niet aan deze zelfmoord onttrekken om het leven te redden van een van hun broeders, machteloze getuige wiens blik, doortrokken van wanhopig ongeloof – Al’allah! – “buitensporig bedroefd” of “minder bang dan gebruikelijk” werd bevonden.
Het dorpshoofd, zijn mond geopend in een ademloze, sprakeloze gelatenheid, kwam tot de slotsom dat het menselijk leven vergankelijk was. Toch moest hij, tot in het diepst van zijn wezen geschokt, de opstandige gemoederen tot kalmte manen door hun op een waaier van gevlochten wilgentenen de oorlellen te tonen van andere oproerkraaiers uit het naburige dorp, van wie de lichamen verbrand waren en daarna als as boven de rivier waren verstrooid. Zodat, beweerde men, de boosaardige geesten van die dorpelingen het water minstens drie jaar lang zouden besmetten, en de paar gezonde mannen uit het dorp dus een stuk verderop putten moesten graven die ’s nachts voortdurend werden bewaakt tegen de kwade geesten: over hen de gunst van de Allerhoogste en de meest uitgelezen zegening.’

Maar dit verhaal vertelt ons niets opmerkelijks: heel wat andere vermelden hoezeer de geringste poging tot opstand door de smadelijke angst van de bevolking overal in het rijk in de kiem werd gesmoord. De Nakemse ziel, die in alle lijdzaamheid nog twee eeuwen lang hetzelfde vernederende spoor volgde, ontwikkelde zich te midden van laaghartigheden; de kroon, die het leven even moeilijk verteerbaar maakte als een antiloop een boa laat kokhalzen, zwalkte van onbekende dynastieën naar raadselachtige stambomen – en raakte bij elke laaghartigheid meer gebutst.
Tegen deze achtergrond van verschrikkingen was het lot van Saïf Isaac El Héït zeer uitzonderlijk; doordat het zich ver boven de gewone lotsbestemmingen verhief, gaf het de legende van de Saïfs de glans waarvan, ook tegenwoordig nog, de aanhangers van de theorie van de Afrikaanse eenheid dromen.
Om via dit hooggeplaatste personage te begrijpen hoe deze opleving van het Nakem-rijk zich voltrok, moet men uit de mond van de Ouden de onheilspellende opsomming van de vorstelijke dictaturen van destijds hebben gehoord. Zo was Saïf Moché Gabbaï van Honaïne – na de verklaring van een waarzegger, die hem in 1420 op een doodgewone dag had voorspeld dat hij ten val zou worden gebracht door een kind dat in het lopende jaar geboren zou worden in Tillabéri-Bentia, hoofdstad van het Nakem-rijk – niet langer onkundig van de ongerijmde verlangens van zwangere vrouwen en liet hij alle pasgeborenen de rode dood proeven; de verschrompelde hoofdjes zette hij op een rij langs de muur van zijn voorvertrek. Maar één moeder, Tiébiramina – veel fortuinlijker dan hoeveel anderen! –, redde haar pasgeborene door onder dekking van de nacht te vluchten, gevolgd door haar echtgenoot en drie trouwe bedienden, waarna ze zich in Gagol-Gosso vestigde.
Toen deze zoon, Isaac El Héït, groot en even sterk als dapper was geworden, sloot hij zich aan bij een groep krijgers.
Hier bereiken we het kritische punt waarna de overlevering opgaat in de legende en daarin verdwijnt; want het ontbreekt aan geschreven verhalen, en de versies van de Ouden verschillen van die van de griotten, die weer sterk afwijken van die van de kroniekschrijvers.
Volgens sommigen was Isaac El Héït al voor hij te velde trok een machtig heer, wiens ouders een gelukkige oude dag doorbrachten bij de vorsten van de provincie Randé. Volgens anderen verloor hij zijn ouders bij een bloedbad tijdens de strafexpedities van Saïf Moché Gabbaï van Honaïne, en zou hij, doorboord met een werpspies, gered zijn door een Gondaïtische boer, die hem verzorgde en na lange maanden genas. Weer anderen beweren dat hij zich bij een groep krijgers had aangesloten omdat hij niet ongevoelig was voor de luister en roem van wapens.
Wanneer de Onsterfelijke de zon – diamant van het huis van Zijn macht – laat ondergaan, wordt in de bezwerende annalen van de oude wijzen, te midden van de mondeling overgeleverde verhalen, het beroemde heldendicht (dat sommigen bestrijden, omdat ze Saïf elke Joodse afkomst ontzeggen en roepen dat hij een doodgewone Afrikaan was) verteld van Mâhmoud Meknoud Traré, afstammeling van griotvoorouders en zelf griot in de huidige Afrikaanse republiek Nakem-Ziuko, enig overblijfsel van het vroegere Nakem-rijk: ‘De Heer – heilig is Zijn naam – heeft ons de gunst verleend om aan de oorsprong van het zwarte Nakem-rijk één man te laten stralen, onze voorouder de zwarte Jood Abraham El Héït, van gemengd bloed, geboren uit een zwarte vader en een Joodse moeder uit het oosten – uit Kénana (Kanaän) –, afstammeling van de Joden uit Cyrenaica en uit de Touat, die bij een tweede migratie door het Aïr-gebergte, langs de route van Cornelius Balbus, naar Nakem zou zijn gevoerd.
De Allerhoogste heeft dat gedaan om met Zijn genade – waarvoor gebed en vrede! – de traditie van de Saïf-dynastie te zegenen, die begon met de grootsheid van één man, de zeer vrome, godvruchtige Isaac El Héït, die dagelijks een slaafgemaakte de vrijheid gaf. Aan de oorsprong van zijn macht ligt zijn offer van rechtvaardige, om af te zien van de vorstelijke bezittingen en zich aan te sluiten bij een langskomende groep avonturiers.
En zie: de onvervaarde, heel dappere Isaac El Héït maakte kennis met honger, dorst, koortsen, het tumult van de strijd en de aanblik van stervenden. Talloze malen dacht men dat hij dood was. Dankzij de gunst van de zeer zachtmoedige, rechtvaardige Heer der werelden ontkwam hij er steeds aan, want zijn dood zou onverdraaglijk zijn geweest voor God en voor de rechtschapen mensen: wassalam!

[…]

 

© Éditions du Seuil, 1968 en 2018
Vertaling © 2023 Martine Woudt en Gertrud Maes
Nawoord © 2023 Vamba Sherif

pro-mbooks1 : athenaeum