Leesfragment: Huizen van anderen

26 april 2024 , door Lore Segal
|

Nu in onze boekhandels: Lore Segals Huizen van anderen (Other People’s Houses), vertaald uit het Engels door Anna Helmers-Dieleman, een van de favoriete boeken van het moment van boekverkoper Anneke Reijnders. Lees een fragment en bestel!

In december 1938, negen maanden na Hitlers inval in Oostenrijk, besluit Groot-Brittannië een toevlucht te bieden aan Joodse kinderen. Het zogenoemde Kindertransport gaat per trein, boot en vliegtuig. Aan boord van een van de eerste treinen die Wenen verlaat, zit een tienjarig meisje: Lore Segal, dan nog Lore Groszmann. Samen met een paar honderd andere kinderen is ze onderweg om daar, in Engeland, ondergebracht te worden bij een pleeggezin. De zeven jaren die volgen woont Lore in ‘huizen van anderen’: van de rijke orthodox-Joodse familie Levine in Liverpool, van het trotse arbeidersgezin Hooper in Kent en tot slot ten zuiden van Londen, bij twee oudere zusters in hun grote Victoriaanse huis.

In Huizen van anderen schetst Segal op inzichtelijke en geestige wijze de levens van de mensen die haar een toevlucht boden, én dat van haarzelf: het leven van een ontworteld kind, tussen vreemden, in oorlogstijd in Groot-Brittannië.



2
Het Kindertransport

De kinderen moesten zich op donderdag 10 december 1938 om negen uur ’s avonds verzamelen.
‘Ze mag mijn beste krokodillenleren riem hebben,’ zei mijn vader, die me graag iets wilde geven.
‘Igo! Ze kan jouw riem toch niet gebruiken! En ze hebben ons gevraagd om zo min mogelijk in te pakken. De kinderen moeten hun eigen bagage dragen. Pak de koffer eens op,’ zei ze tegen mij. ‘Kun je hem optillen?’
Ik tilde de koffer op tegen mijn been en hing mijn gewicht ertegenin. ‘Ik kan hem dragen,’ antwoordde ik.
‘Ik moet haar genoeg eten meegeven tot aan Engeland,’ zei mijn moeder. ‘Hoe kan ik nu genoeg eten inpakken dat twee dagen goed blijft?’ Haar gezicht was rood. Al de hele dag zag mijn moeders gezicht er donker en verhit uit, alsof ze koorts had, maar ze was druk in de weer alsof het een doodnormale dag was en haar stem klonk normaal – ze maakte zelfs grapjes. We zouden net doen alsof het de eerste dag van de maand was, zei ze. Voordat mijn vader zijn baan was verloren, was het op de eerste van de maand altijd betaaldag, en op die dag mocht ik dan mijn eigen fantasiemaaltje kiezen, mits ik beloofde dat ik de rest van de maand niet moeilijk zou doen over eten. Maar vandaag had mijn eetlust geen verbeelding. Ik zei dat ik niets hoefde. ‘Ik bedoel niet voor nu. Ik bedoel om mee te nemen,’ zei mijn moeder. Ze wilde dat ik iets nodig had wat ze me kon geven. Ik zocht rond in mijn hoofd, want ik wilde haar een plezier doen. ‘Knackwurst?’ zei ik, hoewel ik me op dat moment niet precies kon herinneren wat voor worst dat was.
‘Niet zonder brood,’ zei mijn vader.
‘Knackwurst,’ zei mijn moeder. ‘Vind je dat lekker? Ik ga er meteen eentje voor je halen.’ Maar op dat moment ging de deurbel.
De hele dag stond de kamer vol met mensen die afscheid kwamen nemen: familievrienden en tantes en ooms en neven en nichten. Iedereen bracht bonbons voor me mee, en gekonfijte vruchten, dadels, zure snoepjes, chocolaatjes die we kattentongen noemden, zelfgebakken koekjes en sachertorte. Zelfs mijn tante Grete kwam langs, ook al was ze boos op mijn ouders omdat ik met voorrang op het transport was gekomen en haar tweeling achter moest blijven.
Mijn vader probeerde het uit te leggen. ‘Dit is nog maar een experimenteel transport, begrijp je? Ze weten niet eens of ze voorbij de Duitse grens kunnen komen, en Lore zit er alleen op omdat Karls verloofde toevallig voor het comité werkt en ons een gunst heeft verleend. Ik kon moeilijk nog meer van haar vragen.’
‘Natuurlijk. Er kan toch niet van je worden verwacht dat je om hulp vraagt om de kinderen van iemand anders te redden?’ Ze had een lang en verbitterd gezicht. ‘Maar misschien kan Lore het aan mensen vragen als ze in Engeland is. Dan kan ze vertellen over haar nichtjes Ilse en Erica, die in Wenen moesten achterblijven terwijl zij kon ontsnappen. Misschien kan ze een sponsor voor ze vinden.’
Mijn vader zei: ‘Ik heb haar een lijst met namen gegeven van mensen die ze moet aanschrijven als ze in Engeland is. Franzi heeft neven en nichten die al jaren in Amerika wonen en misschien wel garant voor ons willen staan. Die gaat ze aanschrijven, toch, Lore? En dan heb je Eugen en Gusti in Parijs nog, die zakenrelaties hebben, en Hans en Trude in Londen...’
‘Die ik een domme koe heb genoemd,’ zei mijn moeder.
‘Er woont een familie in Londen waar we verwant aan zouden kunnen zijn, al schrijven ze hun naam als g-r-o-s-s-m-a-n-n en wij als g-r-o-s-z-m-a-n-n. En je hebt daar het Joodse Vluchtelingencomité. Daar ga je ook naar schrijven, hè?’
Ik stond in het midden van mijn kring van familieleden en knikte plechtig. Ik zou iedereen brieven sturen, zei ik, en ik zou aan de Engländer vertellen wat hier allemaal gebeurde, en sponsoren vinden voor mijn ouders en grootouders en alle anderen.
‘Wel, wel, wel,’ zei mijn tante, ‘ze is niet op haar mondje gevallen, hè?’ en ze stond op. Ze gaf me een knuffel en een kus en, ook al was ze boos op me, huilde bittere tranen.
(Ik kwam Erica in 1946 in Londen tegen, waar ze werk had gevonden als kindermeisje in een Engels gezin. Ze vertelde dat Ilse illegaal naar Palestina was gereisd en nu in een kibboets zat. Ze hadden allebei geprobeerd een sponsor voor hun moeder te vinden, maar tante Grete was begin 1940 op haar gang gearresteerd en naar Polen gestuurd.)
Toen tante Grete wegging was het na zevenen, en mijn nerveuze vader zei dat we moesten gaan, maar mijn moeder slaakte een kreet: ze was vergeten de knackwurst te halen. ‘Ik loop er gauw even om,’ zei ze en ze had haar jas al om haar schouders geslagen, maar mijn vader versperde haar de weg.
‘Ben je gek? Wil je dat ze haar trein mist?’
‘Ze wil een knackwurst!’ riep mijn moeder uit.
‘Weet je wel hoe laat het is? Wat als je wordt gearresteerd terwijl je op pad bent!’
Ik had mijn ouders nog nooit eerder in elkaars gezicht zien schreeuwen. Ik bleef maar zeggen: ‘Ik hoef eigenlijk geen knackwurst,’ maar ze sloegen geen acht op me.
‘Ze houdt van knackwurst.’ Mijn moeder huilde. Ze huppelde om mijn grote, langzame vader heen en rende de deur uit.
Mijn vader negeerde me nog steeds. Hij stond voor het raam. Hij ging naar de wc. Hij deed de deur naar de hal open en keek naar buiten. Hij keek op zijn horloge.
Mijn moeder kwam terug met een stralende, triomfantelijke blik op haar verdrietige rode gezicht. Er was niets gebeurd – niemand had haar überhaupt gezien. Ze had een hele worst gekocht en er bij de verkoper op aangedrongen dat hij er een extra papieren zak om deed. Ze riep me om te laten zien waar ze hem in mijn rugzak stopte, tussen mijn boterhammen en de taart.
‘Laten we nou in godsnaam gaan,’ zei mijn vader.
We gingen te voet over de Stefaniebrug. Ik liep tussen mijn ouders in. Elk van hen hield een hand vast.

[…]

 

© 1964, 2004, 2018 Lore Segal, in samenwerking met Cynthia Cannell Literary Agency
Nederlandse vertaling © 2024 Anna Helmers-Dieleman en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum