Leesfragment: De ontdekking van Holland

11 februari 2024 , door Jan Brokken
| | |

22 februari verschijnt Jan Brokkens nieuwe boek De ontdekking van Holland, waarin hij de vergeten geschiedenis van Hotel Spaander in Volendam als kunstenaarskolonie tot leven wekt. Lees bij ons een fragment en reserveer het boek!

Achter de eenvoudige witte vitrages van het Volendamse Hotel Spaander ligt de kiem van een cruciale periode in de Nederlandse kunstgeschiedenis. De gastvrijheid van uitbaters Leendert en Aaltje Spaander, de levendige avonden en de ateliers op de begane grond bleken vanaf 1881 een magneet voor grote getalen kunstenaars. Uit de hele wereld kwamen ze naar Volendam: ruim 1400 schilders, onder wie zo’n 200 vrouwen. Wat ze aan de Zuiderzee ontdekten waren de typisch Hollandse luchten en het destijds al beroemde Hollandse licht, maar ook verdraagzaamheid en openheid.

Toch bleef Spaander als kunstenaarskolonie relatief onbekend – en dat is een kolfje naar de hand van Jan Brokken. Zoals hij stelt in De ontdekking van Holland: je weet altijd te weinig over je eigen land. Opnieuw wekt hij een fascinerende onderbelichte geschiedenis tot leven.



2
Artist kom binne

Het was een schilderij dat Volendam aanlokkelijk maakte voor kunstenaars. Een niet bijzonder groot werk, 47 x 83,8 cm, High Mass at a Fishing Village on the Zuyder Zee, van de Engelse naturalistische schilder George Clausen. Hij was de zoon van een Deense decoratieschilder en een Schotse moeder en groeide op in Londen. Na zijn opleiding aan de South Kensington Schools, het latere Royal College of Art, studeerde hij van 1875 tot 1877 aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. George Clausen nam regelmatig de trein naar Nederland en ontdekte op een van zijn studiereizen de vissershaven ten noorden van Amsterdam.
Hoogmis in een vissersdorp aan de Zuiderzee was zijn eerste belangrijke olieverfschilderij. Het kwam in 1876 op een tentoonstelling in de Royal Academy in Londen te hangen en maakte zoveel indruk dat tientallen kunstenaars zich naar Volendam spoedden. In eerste instantie Engelsen en Schotten, maar algauw Belgen, Fransen, Duitsers en in hun kielzog Zwitsers, Oostenrijkers, Hongaren, Italianen, Noren, Zweden, Denen, Finnen.
Het is een bijzonder werk. De vrouwen en kinderen in klederdracht knielen in het portaal van de kerk neer, en zelfs voor de kerktoren, omdat er in de kerk zelf geen plaats meer is. Het heeft iets Slavisch, een devotie zoals Russische vrouwen die aan de dag kunnen leggen. Ik vermoed dat juist dat de buitenlandse kunstenaars aantrok: niet zo vreselijk ver weg bij hen vandaan was een buitengewoon exotisch oord te vinden. Het grappige is dat George Clausen zich vergiste. Volendammers zijn inderdaad katholiek, ‘hoogmis’ is dus de juiste omschrijving, maar de vissers en hun vrouwen en kinderen knielen neer in het portaal van de protestantse kerk van het acht kilometer verderop gelegen Monnickendam, onder de toren van de Nederlands-hervormde kerk, die veel imposanter is dan de katholieke van Volendam. Maar protestanten knielen niet als ze bidden! Hun klederdracht is daarentegen de Volendamse. Voor buitenlanders maakt dat niet uit, moet Clausen gedacht hebben – als hij het al wist.
Rechts op het doek plaatst hij een stelletje in blauwe tinten dat niks van het gelovige gedoe moet hebben en langs een grachtje flaneert. Clausen, die op een zondag in 1875 vanuit Marken met de boot in Volendam aankwam, had dat in ieder geval wél goed gezien: behalve piëtisme was er ook lust in dit exotische oord te vinden. Zondige lust en aards vertier.

Uit: Jan Brokken, De ontdekking van Holland. George Clausen, High Mass at a Fishing Village on the Zuyder Zee (1876).
George Clausen, High Mass at a Fishing Village on the Zuyder Zee (1876).

George Clausen kwam niet stomtoevallig in Volendam terecht en evenmin pal voor de kerk van Monnickendam. Een boek had hem aangespoord naar de noordelijke contreien af te reizen: het reisverslag van de Franse cultuurhistoricus Henry Havard, dat direct na verschijnen in 1874 een cultstatus bereikte. Een lange lofzang op de dorpen en stadjes rond de Zuiderzee waar iedere straatklinker vertelde over eeuwen zorg en organisatie en iedere kerkklok over eeuwen geloof en traditie.
Henry Havard was diep teleurgesteld in zijn eigen land. Hij had deelgenomen aan de Parijse Commune, de door anarchisten, socialisten, revolutionairen, jakobijnen en links-liberalen uitgeroepen republiek van arbeiders en burgers, die slechts tien weken had standgehouden. Na de Bloedige Week in mei 1871, toen regeringstroepen Parijs heroverden, twintigduizend communards executeerden en rond de veertigduizend arresteerden, nam Havard de benen en vluchtte naar Nederland. In afwachting van algehele amnestie, die pas in 1879 zou komen, huurde hij in Harlingen een tjalk en verkende gedurende een maandenlange tocht de dorpen en steden langs de Zuiderzee. Hij schrijft erover als over een poolexpeditie: ‘De Zuiderzee is zeer bijzonder. Het is de jongste zee van heel Europa. Ze heeft zich zeer recent gevormd. In de Romeinse tijd was het nog een onmetelijk gebied met donkere wouden, in de dertiende eeuw een binnenzee, gevoed door de Amstel en de IJssel.’
Door de geringe diepte, de zandbanken en de verraderlijke winden was het er gevaarlijk zeilen. Schippers kregen slechts een vergunning voor één bepaald traject. Het kostte Havard de grootste moeite om in Harlingen die ene schipper te vinden die het aandurfde om de gehele zee te bevaren, en die ook nog eens zijn vrouw durfde mee te nemen om in de kombuis te koken. Niettemin waarschuwde de schipper de Fransman dat hij zijn leven riskeerde. Toch een beetje bang geworden nam Havard, voor alle zekerheid, Jacob Eduard van Heemskerck van Beest mee, die niet alleen een gerenommeerd maritiem schilder was maar die als marineofficier alle zeeën van Europa en Azië had bevaren. En hij nam nog een matroos mee die sterk genoeg was om de zware zeilen te hijsen.
Havard was vijfendertig jaar toen hij aan zijn rondvaart begon. Hij had al een gedegen kennis van de Hollandse schilderkunst, geloofde dat er nooit betere interieurs waren geschilderd dan die van Vermeer en nooit betere portretten dan die van Frans Hals, en niettemin viel hij van de ene verbazing in de andere. ‘Er is in Europa,’ begon hij zijn reisverslag, ‘geen enkele reis die uit wijsgerig en etnografisch oogpunt van groter belang is dan een rondvaart over de Zuiderzee.’
De titel die hij zijn boek meegaf, was prikkelend: La Hollande pittoresque, voyages aux villes mortes du Zuiderzee. Zowel dode als schilderachtige steden – dat trok de aandacht. In zo goed als vergeten stadjes als Medemblik, Enkhuizen, Hoorn, Monnickendam, Edam, Harderwijk, Kampen, Lemmer, en in dode steden als Hindeloopen en Stavoren trof Havard genialiteit aan en een ongekende grandeur, ofschoon die zorgvuldig aan het zicht was onttrokken, door iets wat het midden hield tussen valse bescheidenheid en angst voor pronkzucht. Al die stadjes rond de Zuiderzee waren schone slaapsters die nodig wakker gekust moesten worden om weer als voorbeeld te dienen voor de omringende landen. Nederland was niet alleen vrij geweest in een tijdperk waarin alle andere landen van Europa in ketenen waren gekluisterd, het had van vrijheid de belangrijkste voorwaarde gemaakt van democratie. Die vrijheid werd nu opnieuw ingeperkt, zoals Havard in Parijs aan den lijve had ondervonden; maar niet alleen in Frankrijk, overal in Europa stonden reactionairen klaar om toe te slaan. Nederland had welzijn gekend op momenten dat de meest bevoorrechte naties werden gedecimeerd door hongersnood. Aan die lange geschiedenis van beschaving en tolerantie had Nederland een cultuur overgehouden die zowel groots was als onbekend.
Als je dus echt iets exotisch wilde ontdekken, moest je volgens Havard in een dorp of een stad rond de Zuiderzee afmeren. Alles wat hij op zijn maandenlange rondreis aantrof, riep een enthousiasme bij hem op dat hoogst aanstekelijk werkte. Het kon een eenvoudige Markense vissersvrouw zijn in een zwart-wit-rood geblokt lijfje afgezet met borduursel dat met uiterste zorg was vervaardigd en een enorme muts in de vorm van een soort mijter – ‘van onder de muts ontsnappen aan beide zijden van het gezicht twee enorme blonde vlechten, die tot het midden van de borst reiken’. Of een parelgrijze hemel boven een donker zwalpende zee, ergens tussen Edam en Hoorn, een zee die zó geschilderd kon worden en getransformeerd tot een eeuwigdurend meesterwerk. Heel Europa moest volgens Havard nog eenmaal de ogen richten naar dit stukje land dat werd veroverd op de elementen, ‘dat werd geschapen door het menselijk genie’. En heel de wereld moest begrijpen dat daar, in de stadjes aan de oevers van die immer grauwe Zuiderzee, geen beter decor te vinden was voor welk kunstwerk dan ook.
Clausen las het en reisde naar Monnickendam, waar volgens Havard ‘een kleine, grijze houten brug het landschap iets Chinees geeft’, en waar de Grote Kerk ‘zo kil en kaal is’ dat hij zich afvraagt of de God die men daar aanbidt eigenlijk niet allang vertrokken is. En juist die kerk gaf hij, Clausen, een warme gloed door de veelkleurig geklede vissersvrouwen in het voorportaal te laten neerknielen.

Leendert Spaander kocht in 1881 een café nabij de haven van Volendam, een café dat buitendijks lag, liet er een verdieping op bouwen en begon zijn hotel, dat hij van aanvang af bestemde voor kunstenaars. Hij maakte handig gebruik van de impact die het schilderij van George Clausen had, stuurde ansichtkaarten van Volendam naar kunstacademies overal in Europa, voer ’s winters op zijn tjalk naar Londen om via Clausen in contact te komen met andere kunstenaars, bood hun niet alleen onderdak aan maar ook de atelierruimtes die hij aan de achterzijde van het hotel liet bouwen. Aan de schilders die in zijn hotel logeerden vroeg hij de adressen van collega’s, die hij vervolgens aanschreef. Bij de ingang van het hotel hing hij een schilderij van de Duitser Carl Windels op dat als een affiche diende, een vrolijke man met een veeg blauwe verf op de hand en de tekst artist kom binne. Zo uitnodigend troffen kunstenaars het zelden ergens aan, niet in hun eigen land en evenmin elders in Nederland. Spaander was de grote uitzondering.

[…]

 

© 2024 Jan Brokken

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum