Leesfragment: Mijn reis met Céline. Bij Louis-Ferdinand Céline, Reis naar het einde van de nacht

21 juni 2023 , door Hans Dagelet
| |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site nawoorden van de Perpetuareeks, om bij alle klassiekers verdiepende teksten te bieden. Bijvoorbeeld Hans Dagelets nawoord bij Louis-Ferdinand Célines Reis naar het einde van de nacht, in de vertaling van E.Y. Kummer.

‘In de richting die hij ons aanwees was alleen maar nacht, zoals overal trouwens, een enorme nacht.’ Antiheld Bardamu onderneemt een zinloze tocht door een wereld die stukgeslagen is door de Eerste Wereldoorlog. Hij wordt geconfronteerd met het absurdisme van de loopgraven, met het egocentrisme van de Franse kolonisten in Noord-Afrika en wordt opgeslokt door de diepste eenzaamheid van New York. Zelfs zijn dienstbare beroep als arts biedt hem, eenmaal terug in Parijs, geen heil.
Reis naar het einde van de nacht (nota bene een debuut) heeft bijna negentig jaar na verschijnen niets van zijn duistere felheid en cynisme verloren. Het is een huiveringwekkende reis in Céline’s ‘emotieve metro’ door de krochten van onze maatschappij. Het uitzicht is hypnotiserend. De aanklacht is onverminderd fel.



 

Een collega-acteur zei tegen me: ‘Hans, als je de literaire kampioen schelden en kankeren wil leren kennen moet je Kanonnevoer lezen van Céline.’
Ik volgde zijn advies op en las alles van hem. Eindelijk een schrijver die zegt waar het op staat. De zinnen spatten van de bladzijden af. Die taal, zo energiek, zo nietsverhullend: dit was materiaal voor een virtuoos taalconcert. Tijdens het lezen hoorde ik Céline in mijn oor tetteren en even later hoorde ik mezelf al die zinnen zeggen. De teksten zijn zo dwingend dat alles wat er staat jou als acteur in beweging brengt: ik zou moeten honen, bespotten, snikken, kermen, braken, spugen, ratelen, fluisteren, stotteren, reutelen, blaffen.
Céline, meester van de overdrijving, is voor mij uitgesproken theatraal, vooral door de manier waarop hij zijn verhalen opbouwt: met grote stelligheid beweert hij iets, hij blaast het geheel nog eens extra op en doet vervolgens alles weer teniet. Dire, rédire, se contredire. Ik maakte afspraken met de vertalers, Mani Kummer en Frans van Woerden. Kummer waarschuwde me: ik moest die Céline niet te veel bewonderen. Wat hij bedoelde begreep ik later pas. Daar kom ik op terug. Van Woerden deed me een lp cadeau waarop Céline zelf te horen was: hij bleek te praten zoals hij schrijft. Als een mitrailleur, met horten en stoten, amechtig naar adem happend, staccato, met veel eeeh’s, overeenkomstig de drie puntjes waar hij het patent op heeft.
Céline lezen was koortsverwekkend, mijn bloed ging per alinea harder koken. Ik las over een wereld vol klootzakken. De consequent toegepaste uitvergroting werkte op mijn lachspieren. Toen ik eindelijk mijn droom had gerealiseerd en een Céline-voorstelling maakte, hoorde ik echo’s van mijn eigen lach in de zaal.
Wat me ook boeide: Céline bleek niet alleen de kroniekschrijver van zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog, maar van de hele twintigste eeuw. Hij heeft alles meegemaakt: de Eerste Wereldtentoonstelling in Parijs, de opkomst van auto, trein, vliegtuig, telefoon, radio en televisie.
De beschrijvingen van Céline hebben nog steeds een verpletterende actualiteitswaarde. De klinische manier waarop de schrijvende arts situaties en karakters tot op het bot fileert, is fenomenaal. Céline heeft een nogal negatief mensbeeld, maar wat zijn werk draaglijk maakt is zijn mededogen met de enkeling die ontegenzeggelijk het onderspit delft. Dat is bijzonder meeslepend, en hij weet naast de lach ook ontroering te genereren. Motor achter de daden van die enkeling is het gevoel tekort te zijn geschoten en goed te willen doen. De gemoedstoestand van de antiheld dwingt hem tot vluchten, en op de vlucht belandt hij van het ene avontuur in het andere. Ik moest soms aan Kuifje denken bij het lezen van de Reis. Als kind spaarde en las ik alle Kuifjes. Vele jaren later werd Bardamu mijn held, bereisd maar berooid en onmiskenbaar op weg naar het einde van een eindeloze nacht. Voor mijn ogen rees een Céline-figuur op waarin de schrijver en de door hem beschreven karakters volledig samenvielen. Ik wist meteen hoe ik hem wilde spelen. Ik kon een hele levensloop voorbij laten denderen, half roman, half geschiedenis: zijn jeugd begin 1900, de loopgraven van de Grote Oorlog, zijn liefdes, zijn reizen naar Afrika en Amerika, zijn ervaringen als arts in een voorstad van Parijs, en zijn literaire en tevens persoonlijke einde: zijn rabiate verongelijktheid toen hij wegens collaboratie met de Duitsers Frankrijk moest ontvluchten en in Denemarken terechtkwam, waar hij steeds rancuneuzer tekeerging om de mythe van zijn slachtofferschap in stand te houden. En ten slotte het teruggetrokken, half vergeten leven als schrijver dat hij na zijn amnestie in Frankrijk leidde tot aan zijn dood. Het leek vrij eenvoudig theater te maken van Céline’s verhalen, ik zou ze eenvoudig vertellen, en als de woorden niet meer toereikend waren was er nog altijd mise-en-scène, en vooral de muziek, die er speciaal voor gecomponeerd werd voor vijf altviolen. Ik was de spreker die namens Céline het publiek deelgenoot maakte van zijn intiemste gedachten. Een profeet van de menselijke ondergang.
De voorstelling had als titel Céline i. De meeste teksten kwamen uit de Reis. Ik was er heel trots op. Het publiek voelde zich persoonlijk aangesproken. Nog nooit ontving ik naar aanleiding van een voorstelling zoveel reacties, ook in de vorm van brieven en prentbriefkaarten. Niet alleen maar lovend trouwens. Inhoud en taalgebruik hadden heel wat mensen op de kast gejaagd.
De lelijkste brieven heb ik beantwoord. Ik probeerde de schrijvers ervan duidelijk te maken dat wat ik had laten horen en zien opzettelijk was, niet om te shockeren maar om het andere gezicht te tonen van een beschaving die doorgaat voor beschaafd. En ik probeerde te duiden dat Céline niet zomaar wat neerpende, maar dat hij eindeloos kon schaven aan woordjes en punten en komma’s, dat hij een stilist was in optima forma.
Als je Céline hoort praten op de lp die ik van Frans van Woerden kreeg, klinkt het alsof hij ijlt. Hij beweert zelf dan ook ‘Je ijlt nooit genoeg...’ IJlen is een soort van trance, het is alsof de schrijver je in zijn koortsdroom meesleept de hel in, waar hij de enige ware werkelijkheid van het leven voor je blootlegt: de dood.
Volgens Céline is de mens, dat moge inmiddels duidelijk zijn, een door-en-door onbetrouwbaar wezen. Dat geldt ook voor de schrijver zelf. Nu kom ik bij wat vertaler Mani Kummer tegen me zei voordat ik aan de theatervoorstelling begon: bewonder die Céline niet te veel. De man die na het verschijnen van Reis naar het einde van de nacht en na Dood op krediet op handen gedragen werd, joeg met zijn antisemitische pamfletten veel fans tegen zich in het harnas. Céline bleek geen haar beter te zijn dan wie hij beschrijft. De man die het in zijn boeken opnam voor de underdog ontpopte zich als ploert.
Een tweede voorstelling die ik maakte putte uit een breder repertoire. Ik gebruikte fragmenten uit diverse boeken, en ook uit het toneelstuk dat Céline schreef maar dat bij mijn weten nooit is opgevoerd: L’Eglise.
Céline had iets met danseressen. Dus kwamen er ook danseressen op het toneel. En nog twee acteurs. Het werd een beetje ‘Grand Guignol’, theater van de horror. Die vorm heeft verwantschap met het variététheater. Dus had het hier en daar iets van een poppenkastvoorstelling. Marionettentheater. Deze voorstelling heette Céline ii en eindigde met de woorden: ‘U wordt niet goed van mij.’ Een oudere dame op de eerste rij hoorde ik eens hardop zeggen: ‘Inderdaad meneer Dagelet.’ Toen het licht doofde hoorde ik haar ook nog zeggen: ‘Is het afgelopen?’
Ik had nog een derde voorstelling willen maken, maar mijn reis met Céline was klaar. Ik had genoeg gekankerd, en alles gezegd wat ik wilde zeggen.
Daarna maakte ik voorstellingen met nauwelijks tekst. Ik was verstomd. Ik maakte met mijn gezin een reis door Tanzania. Die reis maakte indruk, vooral door de onverbiddelijke natuur en de overlevingsdrift van mens en dier. Daar wilde ik iets over zeggen in het theater, maar het lukte niet. Tekst werd vervangen door muziek. Ik stond een uur lang als een flamingo met één opgetrokken poot min of meer in catatonie op het toneel. Met vijf altviolisten. De Hydropathen heette die voorstelling, vernoemd naar De Hydropathen, een kunstenaarscollectief in Parijs in het begin van de twintigste eeuw. Hydropathen zijn denkbeeldige wezens die over water kunnen lopen.
Van Céline’s werk bleef en blijf ik onverminderd houden. Als iemand mij vraagt: wat moet ik lezen?, antwoord ik prompt: lees als de sodemieter Reis naar het einde van de nacht en ook Dood op krediet, van de meesterlijke Louis-Ferdinand Céline.

pro-mbooks1 : athenaeum