Leesfragment: Noordkrompen, zee-engelen en koffieboontjes

25 maart 2022 , door Koos Dijksterhuis
|

De tweede zaterdag van de Boekenweek, 16 april vanaf 11.00, leidt Koos Dijksterhuis een strandwandeling aan het strand in IJmuiden naar aanleiding van zijn nieuwe boek Noordkrompen, zee-engelen en koffieboontjes. 29 maart verschijnt dat boek, wij publiceren voor!

Er zijn zo’n honderdduizend soorten schelpdieren, in de meest buitenissige vormen en kleuren, en de noordkromp is de heilige graal onder de schelpen. Alleen op Schiermonnikoog kom je deze zeldzame schelp wel eens tegen, vooral na een stevige herfststorm. Een noordkromp vinden is daarom het doel van menig strandwandelaar. En dus ook van Koos Dijksterhuis, die zijn hele leven al gefascineerd is door schelpen. Schelpdieren zijn er te land, te water en ter zee. Maar de meeste leven in zee. Ze zijn er van kolossaal tot minuscuul, tweekleppig of slakvormig, maar wat ze in elk geval gemeen hebben, is een avontuurlijk seksleven. Veel schelpdieren zijn tegelijk man en vrouw, ze kunnen elkaar tegelijkertijd bevruchten. Sommige kunnen, als ze eenzaam zijn, zelfs zichzelf bevruchten. Oesters doen hun erotische imago eer aan door in een massale orgie tegelijkertijd klaar te komen. Als ze dat doen kleurt de Noordzee melkachtig troebel en deinzen badgasten terug. Koos Dijksterhuis schrijft meeslepend over de schelpdierwereld waarin je het zo gek niet kunt verzinnen, of het komt voor.

N.B. Lees ook een fragment uit Handboek voor natuurwandelingen, en een bespreking ervan.

 

Uit: Koos Dijksterhuis, Noordkrompen, zeeengelen en koffieboontjes: Wulk, noordhoren, noordkrompen en wijde mantelsWulk, noordhoren, noordkrompen en wijde mantels

1
Stevige weekdieren

Schelpen! Van rond tot puntig, van minuscuul tot voetbalformaat, van breekbaar tot stevig, van lomp en lijvig tot slank en gestroomlijnd, van glad tot grillig, van wit tot welke kleur ook – dat zulke schitterende sculpturen gemaakt kunnen worden door een snotterig weekdier dat voor negentig procent uit water bestaat verbaast mij nog altijd bij iedere schelp.
Mijn neiging om schelpen te zoeken dank ik aan ons vakantiehuisje op Schiermonnikoog. Dat kochten mijn ouders in 1966 en nu is het van mijn broer, van mijn zussen en van mij. Ik kom zolang ik me herinner in de vakanties op Schier en daar begon mijn voorkeur voor schelpen. Eerst werd mijn vader besmet met de schelpenzoekkoorts door een collega van hem, die ook altijd naar Schiermonnikoog ging. Zijn collega had het weer van de eilander schoenmaker, die zijn schelpenverzameling in een vitrine in zijn werkplaats had uitgestald. Mijn negen jaar oudere broer kreeg de smaak eveneens te pakken en weldra liet ook ik me bekoren door de verscheidenheid aan vormen en kleuren van die wonderlijke wezens met hun parelmoeren glans.
Rond mijn achtste werd mijn schelpenverzamelwoede serieuzer. Met de schelpengids onder handbereik begon ik naamkaartjes te schrijven, compleet met wetenschappelijke naam, vindplaats en datum. Ik stopte ze in alle soorten doosjes waar ik beslag op wist te leggen. De fraaiste kleinoden bewaarde ik in een zelfgemaakt soort van letterbak, van aan elkaar geplakte, zwartgeverfde luciferdoosjes.

Uit: Koos Dijksterhuis, Noordkrompen, zeeengelen en koffieboontjes: Vondsten van het strand van Schiermonnikoog in de zomer van 2018
Vondsten van het strand van Schiermonnikoog in de zomer van 2018

Kort daarvoor mocht ik voor het eerst mee naar de Balg, het beloofde land in het oosten van Schiermonnikoog. Op de Balg lagen de mooiste schelpen voor het oprapen, daar gebeurde het. Ik watertandde bij de verhalen van mijn vader en broer over de Balg, hun avonturen over scheepswrakken, drijfzand en aanvallende zilvermeeuwen. Ik keek er al jaren naar uit en zeurde of ik mee mocht. Maar als jongste moest ik bij mijn moeder achterblijven, terwijl de rest van het gezin op expeditie naar de oost ging, met fietstassen vol handdoeken, regenjassen, strandkoeken, bandenplakspullen en potten en zakken om schelpen in te stoppen. Vlak voor mijn achtste verjaardag werd ik eindelijk oud en groot genoeg bevonden voor de initiatie. Mijn vader hield de weersvoorspelling bij en wachtte op oostenwind in combinatie met laagwater aan het einde van de dag. Dan ploeterden we oostwaarts door de kwelder, een barre tocht door glibberige slenken waar dazen je beten. En dan konden we terug over het stevige zand langs de waterlijn zoeven met de wind in de rug. Soms draaide de wind en moesten we terug nog eens tegen de wind in. Dat waren helse tochten waar geen eind aan kwam, maar ik zette door, want ik was groot genoeg.

Uit: Koos Dijksterhuis, Noordkrompen, zeeengelen en koffieboontjes: Noordkrompen
Noordkrompen

Op de Balg en het Oosterstrand zochten we schelpen. De noordkromp (Arctica islandica) was het doel, en is dat nog steeds als ik op het eiland kom. Noordhorens (Neptunea antiqua) en andere zeldzaamheden zijn ook geweldig, maar vooral een fraaie noordkromp maakt mijn dag goed. Noordkrompen zijn prachtig van (ronde) vorm en kleur: geel, blauw, zwart. Ze zijn groot en stevig en liggen lekker in de hand. Ze zijn zeldzaam genoeg om een uitdaging te vormen en algemeen genoeg om regelmatig succes te boeken. Ik heb er in de loop der jaren heel wat gevonden.
De noordkromp is een noordelijke soort – een vondst op Schiermonnikoog is tamelijk kansrijk, op Ameland zijn ze al een stuk zeldzamer en op Texel en de Hollandse en Zeeuwse stranden mag je al blij zijn met een fragment. In Denemarken, Schotland, IJsland en Noorwegen echter zijn ze veel algemener en spoelen ook verse exemplaren en doubletten aan.
Als kind rende ik met joekels van strandgapers naar mijn grote broer, in de hoop dat het een noordkromp was. Dat deed ik ook met forse wulken (Buccinum undatum), in de hoop dat het noordhorens waren. Noordhorens zijn slakkenhuizen die groter kunnen worden dan wulken, maar dat lang niet altijd zijn – een jeugdige noordhoren is kleiner dan een bejaarde wulk. Noordhorens zien er wel anders uit: gladder en sierlijker. Een wulk heeft naast zijn ovale opening een knoestig kozijn, de zogenoemde callus. Bij de noordhoren is die callus slanker, als de holle onderrug van een balletdanser.
Op mijn achtste werkte ik me op van verzamelaar van anonieme, grote en glansrijke schelpen tot serieuze collectioneur die het verschil wist tussen Noorse hartschelp (Laevicardium crassum) en gedoornde hartschelp (Acanthocardia echinata). Die verandering ging verrassend snel. Mijn eerste schelpenboekje was een gidsje voor kinderen, Pret met schelpen, door Bob Entrop, dat ik binnen een paar weken ontgroeid was. Op mijn tiende verjaardag vroeg en kreeg ik Schelpen vinden en herkennen, eveneens van Bob Entrop. Dat was toen hét boek. We hadden het in huis, maar dat was een oude druk. Ik wilde de nieuwste versie en ik wilde dat boek voor mezelf, al was het maar om met potlood mijn eventuele vindplaatsen erbij te krabbelen. Ik heb er eindeloos in gebladerd. Er stonden opvallend veel vondsten van het strand bij Scheveningen in genoemd, waar de auteur woonde. Hij runde er het schelpenmuseum In de Schulp, met rond de 250 duizend schelpen, waarvan een deel na zijn dood in 1987 bewaard bleef en in het huidige Muzee ligt.
Ik zal een jaar of tien zijn geweest, toen professor Lever op Schiermonnikoog een excursie gaf. Er waren een stuk of tien deelnemers en ik was de enige minderjarige. Terwijl de professor iets vertelde aan het om hem heen drommende groepje, zag ik tussen twintig benen een bonte mantel (Mimachlamys varia) liggen. Ik had nog nooit een mantel gevonden en dit was de zeldzaamste vondst in mijn nog korte zoekgeschiedenis. Ik hield mijn hart vast voor de schuifelende voeten, bedwong mijn neiging om me door het benenbos te wurmen en hield de schelp in het oog. Ik hoopte er vurig het beste van. Toen het groepje verderliep, raapte ik hem op en liet ik hem zien aan de professor, die mij complimenteerde met mijn vondst en mijn geduld.

Uit: Koos Dijksterhuis, Noordkrompen, zeeengelen en koffieboontjes: Bonte mantel, een oud, door ijzer verkleurd exemplaarBonte mantel, een oud, door ijzer verkleurd exemplaar

Hoe blij ik ook was met mijn bonte mantel, een noordhoren was het niet. Dat is een noordelijke soort, en is op Schier een zeldzaamheid. Ik heb er inmiddels toch aardig wat gevonden, en ook een keer een groot, prachtig exemplaar op Engelsmanplaat. Maar hoe fanatiek ik als kind ook zocht, het lukte me niet een noordhoren te vinden. Tot ik in de meivakantie een keer met een vriend langs de waterlijn naar het oosten wandelde en hij ineens op een schelp afstormde.
Ik was toen al vijftien en had mijn twee beste vrienden aangestoken met het verzamelvirus, en zij mochten soms mee naar Schier. Dan struinden we het eiland van west- tot oostpunt af, vogels kijkend en schelpen zoekend. We sneden ook koppen af van dode vogels om die thuis uit te koken tot de schedels overbleven. Maar schelpen zoeken was onze hoofdactiviteit. Ik herkende noordhorens inmiddels uit het boek. Maar ik had er nog nooit een gevonden.
Tot die meivakantie. De vriend stormde af op een noordhoren! We bekeken en betastten hem en in een explosief mengsel van enthousiasme, bewondering en afgunst gooide ik hem omhoog, om hem op te willen vangen. Maar ik miste en enfin, ik vind het nog steeds een van de ergste wandaden uit mijn leven. De vriend in kwestie kan er intussen allang om lachen. Overigens bleek de schade beperkt tot het afbreken van het een of twee millimeter grote topje, maar toch. Dat topje is de babyschelp die ooit uit een eitje kroop, de wieg vanwaaruit die noordhoren in de loop der jaren zijn verdere slakkenhuis had gemetseld.

Uit: Koos Dijksterhuis, Noordkrompen, zeeengelen en koffieboontjes: Noordhoren Engelsmanplaat
Noordhoren Engelsmanplaat

[…]

 

© 2022 Koos Dijksterhuis

pro-mbooks1 : athenaeum