Leesfragment: Alles echt gebeurd

24 juni 2022 , door Jeroen Brouwers
|

Vanaf vandaag in onze boekhandels: Jeroen Brouwers’ Alles echt gebeurd. Lees bij ons een fragment.

Wie is Jeroen Brouwers? Wie gaat er schuil achter de exuberante tirades van Cliënt E. Busken, de verstikkende wereld van Het hout of de vurige gedachtestroom van Bezonken rood? Waar is de zogenaamd echt gebeurde waarheid in dit weidse oeuvre, dat volgens de schrijver zelf bestaat uit boeken die autobiografisch zijn ‘en niettemin alle gelogen’? Brouwers heeft steeds beweerd dat hij geen autobiografische schrijver is. Toch bevat zijn brede, veelzijdige oeuvre tal van passages die, waar of nietwaar of allebei, gebeurtenissen uit zijn eigen leven oproepen. Deze bundel biedt een gevarieerd palet van de autobiografische teksten, afkomstig uit de boeken van de veelgeprezen schrijver die thans niet meer courant in omloop zijn.

N.B. Lees op onze site ook een fragment uit Brouwers’ laatste, met de Libris Literatuurprijs bekroonde roman Cliënt E. Busken. Fleur Speet besprak Cliënt E. Busken ook. Eerder publiceerden we voor uit FeuilletonsDe laatste deur en Bittere bloemen.

 

Zelfportretje met vlakgom

november 1977

I

Thans ben ik 37½ jaar in leven.
‘Veel meegemaakt.’
Veel veroorzaakt, veel ondergaan, – oorlog en vrede, liefde en dood. Nergens thuis en toch het lichtje in de verte wel gevonden. Verdwaald en toch het spoor van broodkruimpjes wel weer aangetroffen. Eenzaam en toch bijtijds weer op het schootje kunnen klimmen. Wie nu geen huis heeft, hoeft er ook niet meer aan te beginnen. Wie nu er blijk van geeft nog altijd niets te hebben geleerd, die moet maar dom blijven.
Dit is het midden mijns levens, de zomer van mijn bestaan. Al mijn knopjes zijn opengebroken, ik sta volop in de bloemen, ik verspreid een geur waarvan men zegt welwel, ik bloei me te barsten.
Ben ik gelukkig?
Mij dunkt, dat is wat anders, al ben ik de laatste jaren niet ongelukkig.
Ik mag niet mopperen, ten slotte, en ik mag wel dankbaar zijn ook, uiteindelijk.

II

Lichamelijk en psychisch behoor ik tot wat gangbaar is.
Ik hoef mij niet gezeten in een wagentje of hangend tussen krukken voort te bewegen. Ik heb niet een ijzeren haak in plaats van een hand. Ik ben niet astmatisch, slechthorend, kleurenblind, scheel, tandeloos, voor mijn jaren kaal. Ik word niet ontsierd door wratten, wijnvlekken, een bochel, een dwerggestalte. Ik lijd niet aan strotstank. Ik ga zonder medicijnen door het leven. Ik ben precies zoals het moet en alles functioneert naar behoren. ‘Mooi’ ben ik niet. Ik ben bijvoorbeeld nogal lijvig.
Geestelijk: – geen greintje gekte. Niet fobisch, niet neurotisch, niet psychotisch. Beetje bang in het donker, soms een beetje paranoia, soms wat angst bij sociaal verkeer. Nu en dan de angstdroom, nu en dan het apocalyptisch visioen. Niks aan de hand. Dankzij het feit dat ik ben ‘aangepast’ vorm ik geen gevaar op de weg. Ik ben niet verslaafd aan geestverplaatsende vochten of dampen, niet moordlustig, niet zwakbegaafd. Ik ben geen perverserik en geen maniak. Paranormale gaven bezit ik niet.
Karakter: – zeer aimabel. Niks geen slechtigheid aan mij te bespeuren, attent en beleefd, geen vlieg kwaad. Wel cholerisch, niet rancuneus. Neiging tot sentimentaliteit. Trouw. Sterrebeeld: Stier. Verdediger en koesteraar van de eigen plek. Waar ik woon plant ik een boom. Grote orde op zaken, afspraken worden nagekomen, man van de klok, leesbaar handschrift. Kunstminnend, maar uitermate kritisch.
Zo gangbaar ben ik dus, en ook overigens heb ik geweldig geboft. Ik ben van het blanke ras. Ik ben van het mannelijk geslacht. Ik ben geen homoseksueel. Ik ben geen jood. Ik woon (weer) in Nederland.
De middelbare jaren stap ik lachend tegemoet.
Op feestjes draag ik mijn speelpakje, bij de barbecue-party mijn blazertje, bij meer plechtige vertoningen mijn strakke pak met vest en stropdas. Haar knippen vindt op tijd en stond plaats. Zelfs een snor laat ik niet groeien, zelfs een zonnebril zet ik niet op als de zon niet schijnt. Ik zou graag in een knalgele auto rijden, maar ik rijd in een decent blauwe.
De zestiger jaren zijn voorbij, mijn jeugd is ook voorbij. Thans ben ik bang om op welke wijze dan ook er anders uit te zien, of mij anders te gedragen, dan gangbaar is en ‘normaal’ wordt gevonden.
Mijn angst voor niet-normaalheid.
Ik weet waar die wortelt.

III

Nu wil het geval dat ik schrijver ben en dus zeer ongangbaar en anders dan normaal. Ik heb geen gesalarieerde betrekking (meer). De bakker vindt dat maar raar. Neen, ik kan er niet van leven en toch leef ik. Dat is eigenlijk parasiteren op de gemeenschap, zegt de bakker. Dan schaam ik me. Laatst sprak iemand mij verwijtend aan. Doelend op mijn belletristische geschriften zei deze persoon: ‘Wat voor een brein is het, dat zulke vunzigheid voortbrengt.’ Toen schaamde ik me. Van een schrijver wordt ook verondersteld dat hij beroemd is en dat zijn boeken door velen worden gelezen. Soms vraagt men: ‘En, meneer Brouwers, wat doet u voor de kost?’ Gegarandeerd, dat ik te horen krijg: ‘Zo? En wat schrijft u dan, als ik vragen mag?’ Gegarandeerd, dat ik vervolgens te horen krijg: ‘Romans en verhalen? Ik heb nog nooit van u gehoord.’ Dan schaam ik me.
Alleen als ik aan mijn werktafel zit, door niemand gestoord, in stilte, en ijverig en verbeten zit te schrijven, dan schaam ik me niet.
Tot iets anders dan schrijven ben ik niet meer in staat. Ik schrijf over liefde, literatuur en dood. Ik beschrijf mijn leven.

IV

Geboren op 30 april 1940 in het voormalige Batavia, in het voormalige Nederlands-Indië. Nederlandse ouders, Nederlandse grootouders, alle afkomstig uit ’s-Hertogenbosch, – al werd mijn moeder per toeval in Amsterdam geboren. ‘Volledigheidshalve deel ik u nog mede, dat mijn vrouw van zuiver Nederlandse afkomst is,’ zo schreef mijn vader in 1951 nog in een sollicitatiebrief. Mijn moeder ziet er ‘Indisch’ uit en praat ook ‘Indisch’.
Kleuterjaren doorgebracht in Japanse interneringskampen op Java. Ik ben daarover aan het schrijven.
Na de oorlog een inlands vriendje, dat mij op zekere dag, bij een ruzie, het woord ‘totok’ toeschreeuwde. Ik was zeven jaar, keek om mij heen, zag het land en werd mij ervan bewust: ik bèn hier wel, maar ik hóór hier niet.
Toen en daar is het begonnen. ‘Nergens thuis.’
Sedert 1948 in Nederland, woonachtig in ’s-Hertogenbosch, later in Maastricht, later in Delft. Vriendjes op school noemden mij ‘katjang’. Ik vroeg mij af: hoor ik hier dan wèl?
Kostschooljaren. Ik heb daarover geschreven. Eerst in Zeist, waar ik, omdat mijn woonplaats ’s-Hertogenbosch was, ‘Oeteldonk’ werd genoemd. Later in een plaatsje bij Kerkrade, waar ik, omdat mijn woonplaats Delft was, ‘kale Hollander’ werd genoemd. Waar hoorde ik?
Rooms katholiek opgevoed. Zeer streng. Zodra ik kon dit geloof verlaten. Ik wenste er niet in thuis te horen. Ik heb daarover geschreven.
Militaire dienstplicht bij de marine. Daar hoorde ik zeker niet. Ik heb daarover geschreven.
Journalistiek. Anderhalf jaar bij De Gelderlander Pers, Nijmegen, anderhalf jaar bij De Geïllustreerde Pers, Amsterdam. Ik bracht er niets van terecht. In de journalistiek raakte ik niet thuis. Ik heb daarover geschreven.
Nederland verlaten en in Brussel, later elders in Vlaanderen, gaan wonen, werkzaam bij een uitgeversbedrijf. Twaalf jaar in het land der Belgen doorgebracht, twaalf jaar lang ‘kaaskop’ genoemd. Ook daar hoorde ik niet. Ik heb erover geschreven.
Huwelijk. Ik bracht er niets van terecht. Ik heb daarover geschreven. Twee zonen.
Sedert 1976 weer in Nederland, waar ik een ‘pseudo-Belg’ word genoemd. Woonachtig in de Achterhoek, waar ik niet hoor.
Er zijn plannen om te gelegener tijd, binnenkort, het land opnieuw te verlaten. Amerika? Ik heb de hoop al opgegeven ooit nog ergens te zullen zijn waar ik thuis hoor.
Alleen mijn sterven zal ik niet hebben beschreven.

V

Ik ben steeds een buitenbeen geweest, mijns ondanks een outsider, steeds ‘anders’ dan mijn omgeving. Waar ik was, sprak men een andere taal dan de taal die ik sprak, in letterlijke en in figuurlijke zin. Hoe gangbaar mijn lichaam, mijn geest en mijn karakter ook zijn, ik pas op een of andere manier niet in het bestaan dat voorbestemd was het mijne te worden. Waar ik kom, wek ik agressie op omdat ik er niet bij hoor. Ben ik hier, hoor ik eigenlijk daar. Ben ik daar, heb ik heimwee naar hier. Steeds heimwee, maar ik weet niet meer waarnaar. Steeds zwerven, al kom ik al jaren nog nauwelijks mijn tuintje uit. Hoewel in volle vrijheid, voel ik mij gevangen. Hoewel in het genot van alles wat het hartje begeert, toch met zo goed als niks tevreden of blij. Wil ik deelnemen aan ‘de revolutie’, ‘de revolutie’ is net voorbij. Zo is mijn leven. Ik woon nu in het vierendertigste huis sedert ik besta.
Ik heb mij opgesloten in mijn schrijverij. Meer en meer wordt dat de plaats waar ik, misschien, uiteindelijk...
Ik mopper niet, ik ben ook niet ondankbaar.

VI

Ik schrijf om te overleven.
Hem is de onsterfelijkheid beschoren, die een boom heeft geplant, een zoon heeft verwekt en een boek heeft geschreven. Dit zou gezegd zijn door Confucius.
Wat kan mij nog gebeuren?

 

© 2022 Jeroen Brouwers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum