Leesfragment: Liefde in tijden van cholera

30 maart 2020 , door Gabriel García Márquez
| |

De constructie 'in tijden van corona' in inmiddels standaard, maar lezen we Gabriel García Márquez' epidemieklassieker nog? Tijd voor een fragment uit Liefde in tijden van cholera, vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu.

Liefde in tijden van cholera is het onvergetelijke liefdesverhaal van Florentino Ariza en Fermina. Op ongeëvenaarde wijze worden grote thema's als liefde, dood, ouderdom, noodlot en begeerte samengebracht in een mild en menselijk universum.

  • ‘Márquez op z'n sensueelst. Het beste wat de melancholieke Colombiaan geschreven heeft.’ Vrij Nederland
  • Liefde in tijden van cholera is het werk van een rasverteller.’ de Volkskrant

N.B. Eerder schreef Mariolein Sabarte Belacortu voor ons over de eerste zin van Honderd jaar eenzaamheid en bevolen we die roman aan.

 

Het was onvermijdelijk: de geur van bittere amandelen deed hem altijd denken aan het lot van gedwarsboomde liefdes. Dokter Juvenal Urbino had hem waargenomen vanaf het moment dat hij het huis betrad dat nog in schemer was gehuld en waar hij met spoed naar toe was gesneld om een geval te behandelen dat voor hem al sinds vele jaren geen haast meer had. De Antilliaanse vluchteling Jeremiah de Saint-Amour, oorlogsinvalide, kinderfotograaf en zijn schaaktegenstander met het meeste mededogen, had zichzelf voor de kwellingen van het geheugen gespaard met behulp van een rookoffer van cyaangoud.
Hij vond het met een deken bedekte lijk op het veldbed waarop hij altijd had geslapen, vlak bij een krukje met de bak die had gediend om het gif in te laten verdampen. Op de grond, vastgebonden aan een poot van het veldbed, lag het uitgestrekte lichaam van een grote, zwarte Deense dog met een sneeuwwitte borst en naast hem lagen de krukken. Het verstikkende, bontgekleurde vertrek, dat tegelijk als slaapkamer en als laboratorium dienstdeed, begon nog maar net verlicht te worden in de gloed van de ochtendstond door het open raam, maar het was voldoende licht om onmiddellijk de autoriteit van de dood te herkennen. De andere ramen, evenals iedere kier in de kamer, waren gekneveld met lappen of verzegeld met stukken zwart karton en dat verhoogde de drukkende benauwdheid. Er stond een grote tafel stampvol potjes en flacons zonder etiket en twee afgebladderde zinken bakken, onder een gewone gloeilamp met rood papier eromheen. De derde, voor de fixeervloeistof, was de bak die naast het lijk stond. Er lagen overal oude kranten en tijdschriften, stapels glasnegatieven en kapotte meubels, maar alles was door een ijverige hand voor stof behoed. Hoewel de lucht die door het raam kwam de atmosfeer had opgefrist, was er toch nog, voor iemand die het kon herkennen, een lauwwarme vonk van de liefde zonder geluk van de bittere amandelen. Dokter Juvenal Urbino had meer dan eens, zonder voorspellende bijbedoeling, gedacht dat dit geen geschikte plaats was om in de genade Gods te sterven. Maar in de loop van de tijd was hij tot de conclusie gekomen dat de wanorde die er heerste waarschijnlijk gehoor gaf aan een gecodeerde bepaling van de Goddelijke Voorzienigheid.
Een commissaris van politie was samen met een heel jonge medicijnenstudent, die zijn praktijk gerechtelijke geneeskunde deed in de gemeentelijke polikliniek, vooruitgegaan en zij waren het die de kamer hadden gelucht en het lijk hadden bedekt voordat dokter Urbino arriveerde. Beiden groetten hem met een plechtstatigheid die ditmaal meer weg had van een condoleance dan van eerbetoon, want niemand was onbekend met de omvang van zijn vriendschap met Jeremiah de Saint-Amour. De eminente leermeester drukte hen allebei de hand, zoals hij altijd deed bij ieder van zijn leerlingen alvorens het dagelijkse college algemene praktijk te beginnen, en daarna pakte hij de rand van de deken tussen het topje van zijn wijsvinger en zijn duim vast alsof het een bloem was, en trok de deken stukje bij beetje van het lijk weg met een sacramentele traagheid. Hij was helemaal naakt, stijf en vervormd, zijn ogen waren open en zijn lichaam was blauw en hij leek wel vijftig jaar ouder dan de avond tevoren. Hij had doorzichtige pupillen, zijn baard en zijn haren waren gelig en dwars over zijn buik liep een oud litteken van een wond die met grove steken als een pakket was dichtgenaaid. Zijn tors en zijn armen waren zo sterk als die van een galeiboef door het hanteren van de krukken, maar zijn weerloze benen waren als weeskinderen. Dokter Juvenal Urbino staarde even naar hem met een hart zo treurig als het heel zelden was geweest in de lange jaren van zijn vruchteloze strijd tegen de dood.
‘Sukkel,’ zei hij tegen hem. ‘Het ergste had je al gehad.’
Hij legde de deken weer over hem heen en hervond zijn academische waardigheid. Het jaar daarvoor had hij zijn tachtigste verjaardag gevierd met een officieel feest dat drie dagen duurde en in zijn dankwoord verzette hij zich opnieuw tegen de verzoeking met pensioen te gaan. Hij had gezegd: ‘Ik krijg nog tijd genoeg om uit te rusten als ik dood ben, maar die eventualiteit is nog niet in mijn plannen opgenomen.’ Hoewel hij steeds slechter hoorde met zijn rechteroor en op een wandelstok met zilveren knop steunde om de onzekerheid van zijn stappen te verhullen, droeg hij nog even keurig als in zijn jonge jaren zijn linnen kostuum met vest en schuin over de borst zijn dubbele gouden horlogeketting. Zijn Pasteur-baard, die paarlemoerkleurig was, en zijn haar, van dezelfde kleur, heel goed platgekamd en met de scheiding precies in het midden, waren getrouwe uitdrukkingen van zijn karakter. De steeds onrustbarender erosie van zijn geheugen compenseerde hij, voor zover mogelijk, met haastig op losse papiertjes geschreven notities die ten slotte in al zijn zakken door elkaar raakten, net als de instrumenten, de medicijnflesjes en al die andere door elkaar geraakte dingen in zijn stampvolle koffertje. Hij was niet alleen de oudste en aanzienlijkste arts van de stad, maar ook de best verzorgde man. Toch hadden zijn te duidelijk vertoon van wijsheid en zijn bepaald niet naïeve manier om de macht van zijn naam aan te wenden, hem minder genegenheid opgeleverd dan hij verdiende.
De instructies voor de commissaris en de praktijkstudent waren nauwkeurig en snel. Er hoefde geen autopsie gedaan te worden. De geur in huis was voldoende om vast te stellen dat de dood was veroorzaakt door de dampen van het cyaan dat door een of ander fotografisch zuur in het bakje tot ontbranding was gebracht, en Jeremiah de Saint-Amour wist daar te veel van dan dat hij het per ongeluk had gedaan. Toen de commissaris bezwaar maakte, pareerde hij hem met een stoot die typisch was voor zijn manier van doen: ‘Vergeet u niet dat ik degene ben die de overlijdensakte ondertekent.’ De jonge arts was teleurgesteld: hij had nog nooit het geluk gehad de effecten van cyaangoud op een lijk te bestuderen. Dokter Juvenal Urbino was aanvankelijk verbaasd dat hij hem nooit op de School voor de Geneeskunde had gezien, maar hij begreep het dadelijk door zijn snelle blos en zijn Andes-accent: misschien was hij nog maar pas in de stad aangekomen. Hij zei: ‘Het zal u hier heus niet ontbreken aan slachtoffers van de liefde die u daartoe een dezer dagen de kans bieden.’ En pas toen hij het zei, realiseerde hij zich dat van de ontelbare zelfmoorden die hij zich herinnerde, dit de eerste was met cyaan die niet was veroorzaakt door een ongelukkige liefde. Toen veranderde er iets in de gewone toon van zijn stem.
‘Als u er een tegenkomt, moet u goed opletten,’ zei hij tegen de praktijkstudent, ‘ze hebben altijd zand in hun hart.’
Daarna sprak hij met de commissaris, zoals hij tegen een ondergeschikte zou hebben gepraat. Hij beval hem alle instanties te omzeilen, zodat de begrafenis nog diezelfde middag en in het grootste geheim kon plaatsvinden. Hij zei: ‘Ikzelf zal later wel met de burgemeester spreken.’ Hij wist dat Jeremiah de Saint-Amour van een primitieve soberheid was en dat hij met zijn kunst veel meer verdiende dan hij nodig had om te leven, zodat er dus in een van de laden in huis geld te over moest zijn om de onkosten van de begrafenis te betalen.
‘Maar als jullie het niet vinden, geeft het niet,’ zei hij. ‘Ik neem alles voor mijn rekening.’
Hij gaf opdracht tegen de kranten te zeggen dat de fotograaf een natuurlijke dood was gestorven, hoewel hij dacht dat het bericht hen in het geheel niet zou interesseren. Hij zei: ‘Als het nodig is, ga ik wel praten met de gouverneur.’
De commissaris, een serieuze, eenvoudige ambtenaar, wist dat het burgerlijke plichtsbesef van de leermeester zelfs zijn intiemste vrienden tot wanhoop dreef en hij verbaasde zich over het gemak waarmee hij aan de wettelijke regelingen voorbijging om haast te zetten achter de begrafenis. Het enige waar hij het niet mee eens was, was om met de aartsbisschop te gaan praten om ervoor te zorgen dat Jeremiah de Saint-Amour in gewijde grond werd begraven. De commissaris, die zich geneerde over zijn eigen brutaliteit, probeerde zich te verontschuldigen.
‘Ik had begrepen dat deze man een heilige was,’ zei hij.
‘Iets veel zeldzamers,’ zei dokter Urbino, ‘een atheïstische heilige. Maar dat zijn zaken van God.’

[...]

 

Eerste druk 1986, negenenveertigste druk 2014
Oorspronkelijke titel El amor en los tiempos del cólera
Copyright © 1985 by the Estate of Gabriel García Márquez
Copyright Nederlandse vertaling © 1986 Mariolein Sabarte Belacortu en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum