De eerste zinnen van Mario Rigoni Stern, Sergeant in de sneeuw, vertaald door Asker Pelgrom

16 augustus 2013
| | | |

Sergeant in de Sneeuw geldt in Italië als een klassieker van de twintigste-eeuwse literatuur en is nog altijd een van de meest gelezen oorlogsboeken. De Italiaanse editie werd spoedig gevolgd door vertalingen in het Engels, Duits Frans en later in verschillende andere talen. Voor het eerst is het boek nu ook in het Nederlands beschikbaar. Wij vroegen vertaler Asker Pelgrom om een toelichting bij zijn werk.

Ho ancora nel naso l’odore che faceva il grasso sul fucile mitragliatore arroventato. Ho ancora nelle orecchie e sin dentro il cervello il rumore della neve che crocchiava sotto le scarpe, gli sternuti e i colpi di tosse delle vedette russe, il suono delle erbe secche battute dal vento sulle rive del Don. Ho ancora negli occhi il quadrato di Cassiopeia che mi stava sopra la testa tutte le notti e i pali di sostegno del bunker che mi stavano sopra la testa di giorno. E quando ci ripenso provo il terrore di quella mattina di gennaio quando la Katiuscia, per la prima volta, ci scaraventò le sue settantadue bombarde.
Nog altijd heb ik in mijn neus de geur van smeerolie op een gloeiend hete mitrailleur. Nog altijd heb ik in mijn oren en zelfs binnen in mijn brein het geluid van de sneeuw die knarste onder de schoenen, het niezen en hoesten van de Russische wachten en het geluid van het droge gras op de oevers van de Don, dat door de wind gegeseld werd. Nog altijd heb ik in mijn ogen de sterren van Cassiopeia, die zich iedere nacht boven mij uitspanden, en de steunbalken van het schuilhol die ik overdag boven mijn hoofd had. Als ik eraan terugdenk, beleef ik weer dezelfde angst als op de januariochtend toen voor het eerst een katjoesja haar tweeënzeventig raketten over ons uitstortte.

De herinnering aan de oorlog was voor Mario Rigoni Stern niets minder dan een daad van verzet. Toen hij de eerste zinnen schreef van wat later de roman Sergeant in de sneeuw zou worden, werd hij door de nazi’s in een kamp in het huidige Polen gevangen gehouden. Na zijn dramatische terugtocht van het Oostfront, waar hij als sergeant-majoor van de Italiaanse Alpenjagers tegen het Rode Leger vocht in het offensief dat bij Stalingrad tot staan werd gebracht, was hij door de Duitsers gearresteerd. De laatste twee oorlogsjaren bracht hij door in verschillende werkkampen. Tijdens zijn gevangenschap begon hij op een rol aaneengeregen papier zijn memoires over de ervaringen in Rusland op te schrijven, ‘opdat het kamp ze niet uit mijn geheugen zou kunnen wissen’. Door de herinnering levend te houden wilde Rigoni de zinloosheid van de oorlog laten zien en een eerbetoon brengen aan de kameraden die hij op de Russische steppe had moeten achterlaten.

De eerste zinnen van deze roman waren voor de vertaler niet de lastigste, afgezien van de verwijzing naar Cassiopeia die zestig jaar geleden ook de Duitse en Engelse vertalers al voor een dilemma plaatste. Wel zijn er uit de openingsalinea belangrijke aandachtspunten af te leiden voor het boek als geheel. Er blijkt duidelijk uit hoe de persoonlijke indrukken van de auteur, zijn vrije associaties en innerlijk leven leidend zijn geweest bij het verslag van zijn ervaringen. Het boek is op gevoel geschreven en allerminst bedoeld als een gedetailleerd krijgshistorisch verslag van de Russische veldtocht.

Tijd en plaats van de handeling zijn bijna overal vaag en onbestemd, waardoor de gebeurtenissen worden opgetild naar een algemeen plan. De verteller wil geen enkel belang verdedigen en zelfs zijn eigen gezichtspunt niet rechtvaardigen. Nooit stelt hij zich boven de verhaalde feiten. Hij oordeelt er niet over maar beperkt zich tot de naakte vertelling van wat geweest is, tot een essentialistisch portret van het drama van de oorlog en het menselijk lijden. Omwille van hetzelfde essentialisme speelt de fysieke, zintuiglijke ervaring, de registratie van de wereld in kleuren, smaken en geuren zo’n belangrijke rol, zoals ook uit de eerste zinnen blijkt. Verteld door het lichaam wordt de oorlog voor iedere lezer tastbaar en onontkoombaar.

Deze directe en persoonlijke benadering gaat gepaard met een verteltrant die ook bij de verschijning van het boek in 1953 opzien baarde, zeker gezien het onderwerp. Rigoni’s stijl heeft de vertaler dan ook voor een uitdaging gesteld. De voortdurende, intuïtieve afwisseling van tegenwoordige en verleden tijd, die de auteur aanvankelijk op kritiek kwam te staan van puristische critici, kon en moest vrijwel overal zonder grote problemen in het Nederlands worden overgenomen. Hetzelfde gold voor een aantal - eertijds opvallende - eenwoordzinnen.

De grootste moeilijkheid was de nederige, bijna colloquiale stijl van Rigoni te treffen, zonder zijn proza ‘naar beneden’ te vertalen. Dit kenmerk schuilt niet alleen in de passages waar de auteur en de andere Alpenjagers sprekend worden opgevoerd, maar in een consequente houding van de verteller om het onbeschrijfelijke toch te kunnen beschrijven. Eenvoudig taalgebruik is bepaald niet altijd eenvoudig te vertalen. Rigoni’s subtiele maar directe stijl, zonder omhaal van woorden en valse retoriek, maakt het verslag van zijn oorlogservaring bijzonder indringend en verleent het een universele betekenis. De kunst voor de vertaler was de zeggingskracht ervan te behouden door dicht bij de brontekst te blijven en voortdurend te waken voor retorische franje of pathos.

De kracht en eenvoud schuilen bij Rigoni ook in het ritme van zijn proza, dat de structuur en inhoud van de vertelling volgt. Hij gebruikt korte zinnen en veel puntkomma’s (die in het Nederlands minder gebruikelijk zijn en vaak zijn vervangen door een punt). In de tekst valt een duidelijk verschil waar te nemen tussen het droge en veelvuldig onderbroken ritme van het statische, eerste deel (‘Het steunpunt’), waarin het loopgravenbestaan aan het Donfront wordt beschreven, en het dynamische tweede deel (‘In de tang’), dat in een dramatisch crescendo de vlucht van de Alpenjagers verhaalt, tot op de laatste bladzijden de rust terugkeert.

Porca naia!

Twee andere aandachtspunten in de vertaling zijn het militaire jargon en het gebruik van dialect. Net als een aantal Russische termen, zijn ook de woorden in de dialecten van de bergstreken van Brescia, Verona en Vicenza waaruit Rigoni en zijn kameraden afkomstig waren veel meer dan een scheutje couleur locale. De band met hun geboortegrond is voor de Alpini van levensbelang. Aan de steunpalen van hun schuilhol in de loopgraven aan de Don bewaren de soldaten niet alleen foto’s van hun geliefden, maar ook ansichten van hun geboortedorp. In Rigoni’s belevingswereld zijn de bezielde bergen, bomen, planten en dieren van de Alpen even tastbaar als de berken en balka’s op de Russische steppe.

De streektalen van de Alpenjagers herinneren hem eveneens aan thuis. Behalve voor vermaak zorgt het dialect onder de soldaten ook voor een gevoel van verbondenheid. Achter de hoorbare onderlinge verschillen gaat immers een gedeeld gemis van huis en haard schuil. Het verlangen naar een veilig thuis in de Alpen en de groeiende twijfel aan een mogelijke redding worden bondig verwoord door de arme soldaat Giuanin die Rigoni steeds opnieuw aan zijn verantwoordelijkheid herinnert: ‘Sergentmagiú, ghe rivarem a baita?’, ‘Majoor, we komen toch wel weer thuis?’ De gedachte aan de geborgenheid van hun baita of berghut, in de Noord-Italiaanse bergstreken synoniem voor ‘huis’ of ‘thuis’, houdt de Alpenjagers onder de onmenselijke omstandigheden op de Russische steppe overeind.

Her en der in de roman kan uit de context worden opgemaakt dat de soldaten onderling dialect spreken. Dat neemt niet weg dat het specifieke streekgebonden karakter van de dialectale uitingen in de vertaling onvermijdelijk verloren is gegaan. De vertaler heeft lang geworsteld met de vraag of tenminste het iconische baita onvertaald kon worden gehandhaafd, maar moest zich uiteindelijk met een Nederlandse benadering tevreden stellen. Vanzelfsprekend is er steeds naar gestreefd de volkse en kameraadschappelijke toon die in het gebruikte dialect besloten ligt, te behouden.

Ten slotte het militaire jargon. Het soldatenvocabulaire dat tot de opschorting van de dienstplicht tot het actieve geheugen van de meeste Nederlandse mannen behoorde, is veel jongere vertalers vreemd. Zo ook in dit geval. In veel gevallen konden termen als ransel, pukkel, gamel, pompstok, zandhaas, karabijn, fuselier, peloton zwaar etc. worden opgezocht of afgeleid, onder meer uit het zogenaamde ‘Boekje pienter’, een canon van oud en nieuw militair jargon. In een enkel geval bood navraag bij een militair in ruste uitkomst. Een cruciaal voorbeeld - en een belangrijk verschil met het Italiaans - is de Nederlandse aanspreekvorm voor een sergeant-majoor, die binnen zijn peloton kortweg ‘majoor’ wordt genoemd. Ten slotte zijn ook hier sommige termen onvertaalbaar gebleken. Dat geldt in het bijzonder voor een aantal vloek- en scheldwoorden, waarin het Italiaans grossiert; de gebruikte soldatentaal vormt daarop bepaald geen uitzondering. Meer dan eens heeft de frustratie hierover de vertaler in navolging van zijn auteur een binnensmonds ‘porca naia!’ (‘klotedienst’) ontlokt. Maar dat heeft het vertaalplezier beslist niet kunnen drukken.

Il sergente nella neve (1953) van Mario Rigoni Stern geldt in Italië als een klassieker van de twintigste-eeuwse literatuur en is nog altijd een van de meest gelezen oorlogsboeken. De Italiaanse editie werd spoedig gevolgd door vertalingen in het Engels, Duits Frans en later in verschillende andere talen. Voor het eerst is het boek nu ook in het Nederlands beschikbaar.

Asker Pelgrom is cultuurhistoricus en vertaler. Hij vertaalde onder meer essays van Salvatore Settis, Cristina Campo, Norberto Bobbio en Carlo Ginzburg

De eerste zinnen van Mario Rigoni Stern, Sergeant in de sneeuw, vertaald door Asker Pelgrom

Delen op

€ 34,99
pro-mbooks1 : athenaeum