Leesfragment: Het verbond van het water

07 februari 2024 , door Abraham Verghese
|

13 februari verschijnt de nieuwe roman, een van de beste volgens Engelstalige kranten, van Abraham Verghese: Het verbond van het water (The Covenant of Water), vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen. ‘Grand, spectacular, sweeping and utterly absorbing,’ noemde de New York Times het boek. Lees bij ons een fragment en reserveer je exemplaar!

Het verbond van het water, de nieuwe roman van Abraham Verghese (auteur van de bestseller De heelmeesters) is een groots opgezet en fabelachtig geschreven familie-epos tegen de achtergrond van het India van de twintigste eeuw. De roman werd lovend ontvangen in de VS en er werden reeds 800.000 exemplaren van verkocht. Oprah Winfrey noemde het ‘een van de beste boeken die ik in mijn leven heb gelezen’, selecteerde de roman voor haar boekenclub en maakte er een podcastserie over.

Zuid-India, begin vorige eeuw. Een jonge bruid reist per boot met haar echtgenoot naar haar nieuwe thuis. Ze hebben elkaar die dag voor het eerst ontmoet bij het altaar. Hij is een wat oudere weduwnaar, zwijgzaam en net zo imposant als de olifant die hem helpt op het land. Ze wonen diep landinwaarts, in een wereld van riviertjes en kanalen, een netwerk van meren en lagunes, een doolhof van binnenwateren en lotusvijvers.

Na verloop van tijd maken de angst en heimwee van de jonge bruid plaats voor innige liefde voor haar man en diens zoontje, en krijgt ze de bijnaam Big Ammachi (grote mama). Maar dan vindt er een tragedie plaats. Zo komt ze achter het bestaan van ‘de Aandoening’: een mysterie dat in elke generatie van de familie speelt en waardoor er telkens weer iemand op raadselachtige wijze verdrinkt in meertjes, plassen en ander ondiep water.

Het verbond van het water vertelt het verhaal van Big Ammachi en haar zoon Philipose, die wordt gehinderd door een lichte vorm van ‘de Aandoening’ maar zich toch ontwikkelt tot een gerenommeerd schrijver. Het is ook het verhaal van haar briljante kleindochter Mariamma, die een heel ander pad inslaat en een opleiding tot chirurg volgt om het raadsel dat haar familie in zijn greep houdt op te lossen. De ontdekking van een gecodeerde stamboom en de aantekeningen van haar vader, een dwangmatige dagboekschrijver, wijzen haar de weg, maar brengen ook nieuwe geheimen aan het licht die haar in de kern van haar wezen raken.

 

Deel één

Uit: Abraham Verghese, Het verbond van het water

 

1
Altijd
1900, Travancore, Zuid-India

Ze is twaalf jaar oud, en morgenochtend gaat ze trouwen.
Moeder en dochter liggen op de mat, hun natte wangen aaneengekleefd.
‘De droevigste dag in het leven van een meisje is haar bruiloft,’ zegt haar moeder. ‘Daarna wordt het beter, als God het wil.’
Algauw hoort ze dat het gesnuf van haar moeder overgaat in regelmatig ademhalen, en daarna in heel zacht gesnurk, en voor het meisje lijkt dat orde te scheppen in de nachtgeluiden overal, van de houten wanden die de hitte van de dag uitblazen tot het sloffen van de hond op het zanderige erf buiten.
De roep van een sperwerkoekoek: Kezhekketha? Kezhekketha? Waar ligt het oosten? Waar ligt het oosten? Ze stelt zich voor dat de vogel omlaagkijkt, naar de open plek waar het rechthoekige rieten dak op hun huis ligt. Hij ziet de lagune ervoor en de beek en het rijstveld erachter. Urenlang kan die vogel roepen en hen van de slaap beroven… Maar dan houdt hij al even abrupt op, alsof hij door een cobra is besprongen. In de stilte die volgt zingt de beek geen slaapliedje, maar gromt over de gepolijste kiezels.
Voor het licht is wordt ze wakker, terwijl haar moeder nog slaapt. Door het raam flakkert als filigraan het water in het rijstveld. Op de voorveranda staat leeg en verlaten de kunstig bewerkte charu kasera, of luie stoel, van haar vader. Ze tilt de schrijfplank van de lange houten leuningen en gaat zitten. In het rietweefsel voelt ze de spookachtige afdruk van haar vader.
Op de oevers van de lagune groeien vier scheve kokospalmen, ze scheren langs het water alsof ze hun spiegelbeeld willen gladstrijken voor ze zich hemelwaarts richten. Vaarwel, lagune. Vaarwel, beek.
Molay?’ had de enige broer van haar vader de dag daarvoor gezegd, tot haar verbazing. De laatste tijd noemde hij haar niet vaak bij de koosnaam molay – dochter. ‘We hebben een goede partij voor je gevonden!’ Zijn stem klonk glibberig, alsof ze vier was, geen twaalf. ‘Je bruidegom waardeert het dat je uit een goede familie komt, de dochter van een priester.’ Ze wist dat haar oom haar al een tijdje had willen uithuwelijken, maar niettemin vond ze dat hij haastig was met deze keuze. Wat kon ze zeggen? Over zulke zaken gingen de volwassenen. Ze geneerde zich voor de hulpeloze blik van haar moeder. Ze had medelijden met haar moeder, terwijl ze zo graag respect wilde voelen. Later, toen ze alleen waren, zei haar moeder: ‘Molay, dit is ons huis niet meer. Je oom…’ Ze smeekte, alsof haar dochter wél had geprotesteerd. De zin maakte ze niet af, haar ogen schoten zenuwachtig heen en weer. De hagedissen op de wanden kenden vele verhalen. ‘Hoe anders kan het leven daar nou zijn? Met Kerstmis een feestmaal, vasten voor de Pasen… zondag naar de kerk. Dezelfde hosties, dezelfde kokospalmen en koffiestruiken. Het is een goede partij… Hij is vermogend.’
Waarom zou een vermogend man een meisje zonder vermogen trouwen, een meisje zonder bruidsschat? Wat hielden ze voor haar geheim? Wat ontbreekt hém? Jeugd, om te beginnen; hij is veertig. Hij heeft al een kind. Een paar dagen geleden, nadat de huwelijksmakelaar was langs geweest, hoorde ze haar oom vitten op haar moeder. Hij zei: ‘Wat maakt het uit dat zijn tante is verdronken? Is dat hetzelfde als krankzinnigheid in de familie? Wie heeft er ooit gehoord van een familie met een verdrinkingsachtergrond? Mensen zijn altijd jaloers wanneer je een goede partij vindt, en dan leggen ze de nadruk op een kleinigheid.’
Zittend in de stoel streelt ze de gladgepolijste leuningen, en even denkt ze aan de onderarmen van haar vader; zoals de meeste Malayalimannen was hij een vriendelijke beer geweest, met haar op zijn armen, borst, en zelfs op zijn rug, dus zijn huid kon je alleen door een zachte vacht heen aanraken. Op zijn schoot, in deze stoel, leerde ze lezen. Toen ze het goed deed op het kerkschooltje zei hij: ‘Jij hebt een goed stel hersens. Maar het is nog belangrijker dat je nieuwsgierig bent. Jij gaat naar de middelbare school. En naar de universiteit! Waarom niet? Ik laat jou niet zo jong trouwen als je moeder.’
De bisschop had haar vader naar een noodlijdende kerk in de buurt van Mundakayam gestuurd, een kerk zonder vaste achen, want de mohammedaanse handelaren hadden voor problemen gezorgd. Het was geen plek voor een gezin; ’s middags knabbelde ochtendmist nog aan je knieën en ’s avonds kwam die tot je kin, en de vochtigheid bracht kortademigheid, reuma en koorts. Hij zat nog geen jaar op zijn post toen hij terugkeerde, klappertandend van de rillingen, met een huid die heet aanvoelde, en zwarte urine. Voordat ze hulp konden halen was zijn borst opgehouden te bewegen. Toen haar moeder een spiegeltje bij zijn lippen hield, besloeg het niet. De adem van haar vader was nu enkel nog lucht.
Dát was de droevigste dag van haar leven. Hoe kon trouwen erger zijn?

Voor de laatste keer staat ze op uit de rieten zetel. De stoel van haar vader en zijn teakhouten bed binnen zijn als relieken voor haar; daarin zit zijn wezen besloten. Kon ze ze maar meenemen naar haar nieuwe thuis.
Het huishouden komt tot leven.
Ze veegt haar ogen af, recht haar schouders, tilt haar kin op, richt die op al wat de dag brengen mag, op de onaangenaamheid van het afscheid nemen, op het vertrek uit haar huis, dat haar huis niet meer is. De chaos en het leed in de wereld van God zijn onpeilbare mysteriën, maar de Bijbel leert haar dat daaronder een ordening verscholen zit. Zoals haar vader zou zeggen: ‘Geloof is weten dat het patroon er is, zelfs wanneer er niets van zichtbaar is.’
‘Het komt wel goed, Appa,’ zegt ze, terwijl ze zich zijn benardheid voorstelt. Als hij nog leefde, zou ze vandaag niet gaan trouwen.
Ze stelt zich zijn antwoord voor. De zorgen van een vader eindigen met een goede echtgenoot. Ik bid dat hij er zo een is. Maar dit weet ik: dezelfde God die hier over jou gewaakt heeft, zal er daar voor je zijn, molay. Dat belooft Hij ons in het evangelie. ‘Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.’

2
Hebben en houden
1900, Travancore, Zuid-India

De reis naar de kerk van de bruidegom kost bijna een halve dag. De schipper stuurt hen door een doolhof van onbekende vaartjes, beschaduwd door vuurrode hibiscus, met huizen die zo dicht bij de oever staan dat ze de hurkende oude vrouw had kunnen aanraken die met snelle rukjes rijst ziftte in een platte mand. Ze kan een jongen de krant – de Manorama – horen voorlezen aan een stokoude, blinde man die over zijn hoofd wrijft alsof het nieuws hem pijn doet. Het ene huis na het andere, ieder een eigen, klein universum, soms met kinderen van haar leeftijd die toekijken terwijl ze langsvaren. ‘Waar ga je naartoe?’ vraagt een bemoeial met ontbloot bovenlijf en zwarte tanden, zijn zwarte wijsvinger – zijn tandenborstel – besmeurd met houtskoolpoeder, hangend in de lucht. De schipper kijkt hem kwaad aan.
Weg uit de vaartjes nu, een tapijt van lotussen en lelies op, zo dik dat ze erop zou kunnen lopen. De bloemen staan open, alsof ze haar geluk wensen. Impulsief kiest ze een van de bloesems uit, grijpt de steel die in de diepte verankerd zit. Met een plons komt hij los, een roze sieraad, een wonder dat zoiets moois uit zulk troebel water kan voortkomen. Haar oom werpt een scherpe blik op haar moeder, die niets zegt, al is ze bezorgd dat haar dochter haar witte blouse en mundu vuil zal maken, of de met goud afgezoomde kavani. Een fruitige geur vult de boot. Ze telt vierentwintig blaadjes. Ze werken zich door het lotustapijt heen en komen terecht in een meer zo breed dat de andere oever niet te zien is, het water kalm en vlak. Ze vraagt zich af of de zee er zo uitziet. Ze is bijna vergeten dat ze straks gaat trouwen. Aan een drukke pier stappen ze over op een reuzenkano die door magere, gespierde mannen wordt voortgeboomd. De uiteinden zijn omhooggekruld als gedroogde peulen. Een stuk of twintig passagiers staan in het middendeel, met paraplu’s tegen de zon. Ze beseft dat ze zo ver weg reist dat het niet makkelijk zal zijn om thuis op bezoek te gaan.
Het meer vernauwt zich onmerkbaar tot een brede rivier. De boot gaat sneller varen op de stroom. Eindelijk ziet ze, in de verte, op een heuvel, een enorm stenen kruis staan dat een kerkje bewaakt; de armen werpen een schaduw over de rivier. Dit is een van de zevenenhalve kerken die Sint-Thomas na zijn aankomst heeft gesticht. Zoals iedere zondagsschoolleerling kan ze de namen opdreunen: Kodungallur, Paravur, Niranam, Palayoor, Nilackal, Kokkamangalam, Kollam en het piepkleine halfkerkje in Thiruvithamcode, maar nu ze er voor het eerst een in het echt ziet beneemt het haar de adem.

[…]

 

© 2023 Abraham Verghese
© 2024 Nederlandse vertaling Arjaan en Thijs van Nimwegen en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum