Leesfragment: De rode stukken

13 februari 2024 , door Maggie Nelson
| |

20 februari verschijnt Maggie Nelsons moderne klassieker De rode stukken. Autobiografie van een rechtszaak (The Red Parts), vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Lees bij ons een fragment en reserveer je boek!

Op een novembermiddag wordt Maggie Nelson gebeld door haar moeder: de zaak rondom de onopgeloste moord op Maggies tante Jane wordt heropend. Aangenomen werd dat Jane in 1969 het slachtoffer was geworden van een beruchte seriemoordenaar, maar de zaak werd nooit opgelost. Nu is er met behulp van DNA-onderzoek nieuw bewijs gevonden en lijkt een arrestatie aanstaande. Nelson volgt het onderzoek en de rechtszaak samen met haar moeder. Het zet haar aan het denken over geweld tegen vrouwen, over de deken van angst die haar jeugd en familie overschaduwde – en over haar eigen complexe verhouding tot haar moeder en de rest van haar familie. Het maakt De rode stukken tot een diepzinnige en uiterst relevante pageturner.



 

Moordgemoed

We hebben alle reden om aan te nemen dat we deze zaak nu snel kunnen afronden.
Dat waren de woorden van een rechercheur van de Michigan State Police, die op een middag begin november 2004 mijn moeder opbelde. Nadat mijn moeder had opgehangen, belde ze mij en herhaalde het bericht van de rechercheur.
Ik was met stomheid geslagen door zijn woorden. Terwijl mijn moeder ze uitsprak, zag ik de muur van mijn appartement licht overhellen, alsof het even met de gedachte speelde een lachpaleis te worden.
Zijn woorden hadden ook haar met stomheid geslagen. Ze had haar mobieltje opgenomen terwijl ze achter het stuur zat, en ze moest ogenblikkelijk de auto aan de kant zetten van de stoffige weg vlak bij haar huis in het noorden van Californië, om de schok te verwerken.
De zaak waar het om ging was de moord, in 1969, op haar jongere zus, Jane Mixer, een zaak die al vijfendertig jaar als onopgelost in de boeken stond. De rechercheur zei dat hij er de afgelopen vijf jaar koortsachtig aan had gewerkt, maar dat hij niet had willen bellen voordat er een arrestatie ophanden was. En dat was nu het geval.
Dit nieuws was op zichzelf al schokkend genoeg, maar de timing gaf het nog iets extra griezeligs.
De afgelopen vijf jaar was ik zelf ook koortsachtig bezig geweest met de moord op mijn tante, maar dan vanuit een andere invalshoek. Ik had research gedaan en een dichtbundel geschreven over haar leven en haar dood, getiteld Jane: A Murder. De bundel kon elk moment uitkomen. Ik had geen idee gehad dat er nog wel degelijk onderzoek gaande was in Jane’s zaak; mijn boek ging over een cold case die lang geleden door de recherche was afgesloten. De gedichten gingen erover hoe te leven – of beter gezegd, hoe mijn familie leefde, hoe ik leefde – in de schaduw van een familielid dat duidelijk een gruwelijke en angstige dood was gestorven, onder omstandigheden die voor altijd onbekend, onkenbaar zouden blijven.
De eerste keer dat ik deze rechercheur – brigadier Eric Schroeder – ontmoet, tijdens een voorlopig verhoor van de verdachte, Gary Earl Leiterman, op 14 januari 2005 – omhelst hij me stevig en zegt: Je hebt vast al die jaren gedacht dat je in je eentje aan deze zaak werkte, hè?
Inderdaad, ja.

Als kind wist ik wel dat mijn moeder een jongere zus had gehad, Jane, die was vermoord, maar daar bleef het zo’n beetje bij. Ik wist dat Jane op haar drieëntwintigste was gestorven, in het eerste jaar van haar studie rechten aan de University of Michigan. Ik wist dat mijn moeder destijds vijfentwintig was geweest, en net getrouwd met mijn vader. Mijn zus Emily en ik waren er nog niet eens. Wij zijn geboren in het noorden van Californië, waar onze ouders naartoe verhuisden in de nasleep van Jane’s dood – Emily in 1971, ik in 1973.
Mijn hele jeugd heb ik vaag het gevoel gehad dat de dood van andere meisjes op een bepaalde manier verband hielden met de moord op Jane, al wist ik niet hoe. Totdat ik op een avond, alleen thuis, een jaar of dertien oud, in mijn moeders werkkamer op zoek ging naar een boek en mijn oog viel op de rug van een boek dat ik niet eerder had gezien. Het stond zo goed als uit zicht en buiten bereik, maar de schreeuwerige blokletters The Michigan Murders sprongen eruit tussen alle highbrow literaire klassiekers die mijn moeder las en doceerde. Ik ging op een stoel staan en haalde de dikke paperback uit de kast.
Die simpele handeling droeg een erfenis in zich van angst, aangezien ik de eerste van vele botbreuken – een gebroken elleboog waaraan ik geopereerd moest worden waarna ik wekenlang mijn arm niet mocht gebruiken – had opgelopen toen ik in een kast was geklauterd op jacht naar een bepaald boek. Dat ongeluk had plaatsgevonden in een boekhandel in Sausalito, het havenplaatsje net buiten San Francisco, waar ik de eerste paar jaar van mijn leven heb gewoond. Ik was destijds nog maar twee, maar ik herinner me een felgekleurd konijn op de kaft, en ik herinner me dat ik het met alle geweld had willen hebben.
Na dit voorval kreeg ik een terugkerende droom. In die droom viel – of sprong – ik van de carport van ons huis in Sausalito, en vond zo de dood. Ik moet die droom al op vrij jonge leeftijd hebben gehad, rond mijn derde. In de droom komt er een groep mensen naar mijn lichaam kijken, dat aan het einde van de oprit ligt, als op het toneel van een steil, Grieks amfitheater. Het kost me moeite om de sfeer van die droom nu nog terug te halen: ik herinner me een immense schrik over wat ik had gedaan, een gevoel van vervreemding, een intens verdriet en een zeker ongemak dat mijn lichaam zo aandachtig werd bekeken, als een lijk.
Op de kaft van The Michigan Murders stond een zogenaamde foto van een Farrah Fawcett-achtig model, de huid van het gezicht deels afgestroopt, waardoor een infrarood negatief bloot kwam te liggen. De kleuren en de afbeeldingen, in combinatie met het stiekeme gevoel toen ik ernaar keek, deden me denken aan een nummer van de Playboy dat ik als kind uitgebreid had bestudeerd in mijn vaders slaapkamer – het Valentijnsnummer uit 1980, met Suzanne Somers. Ik herinner me dat mijn vader dol was geweest op Suzanne Somers.
Ik sloeg The Michigan Murders open op de eerste bladzijde en las: In een periode van twee jaar zijn er zeven jonge vrouwen vermoord in Washtenaw County, sommige op zo gruwelijke wijze dat de Boston Strangler een genadig man lijkt.
Gespannen bladerde ik in het boek, op zoek naar iets, wat dan ook, over Jane, over mijn familie. Al snel kwam ik erachter dat alle namen waren veranderd. Maar ik vermoedde dat ik in de buurt kwam toen ik zag staan:

Een politieman had het jaarboek 1968 van de University of Michigan meegenomen [naar de plaats delict], en eerstejaars Jeanne Lisa Holder uit Muskegon, Michigan, vertoonde een glimlachende gelijkenis met het opgezette gelaat van de jonge vrouw die levenloos op de Pleasantview Begraafplaats lag.

‘Jeanne Lisa Holder’ vertoonde een gelijkenis met ‘Jane Louise Mixer.’ De eerste laag begon los te laten.

*

Jaren later, toen ik volledig in beslag werd genomen door mijn research en het werken aan Jane, was het probleem niet dat ik over onvoldoende informatie beschikte. Eerder te veel. Niet over Jane – haar moord bleef gekmakend schimmig –, maar over de andere jonge vrouwen die op gruwelijke wijze waren verkracht en vermoord, wat allemaal tot in detail was beschreven in krantenberichten uit die tijd, in enkele true crime-boeken en op vele ‘serial killer chic’-websites. Er waren grafieken, zoals die in Detroit Free Press van 28 juli 1969, met als titel: ‘Een dodelijk patroon: een anatomie van zeven gruwelijke moorden’, waarin de details waren ingedeeld in rubrieken als ‘Waar voor het laatst gezien’, ‘Waar gevonden’, ‘Op welke manier vermoord’, ‘Overige verwondingen’, enzovoort. Ik kon de aantekeningen nauwelijks lezen. Tijdens mijn research kreeg ik last van een aandoening die ik ‘moordgemoed’ ben gaan noemen. Ik kon de hele dag met een zekere afstand aan mijn project werken en opgewekt ‘kogel’ of ‘schedel’ opzoeken in mijn rijmwoordenboek. Maar ’s nachts in bed wachtte me een verzameling misselijkmakende beelden van gewelddadige handelingen. Als represaille voor het geweld tegen Jane, tegen de andere Michigan Murder-vrouwen, tegen mijn dierbaren, tegen mezelf, en soms, en dat was helemaal afschuwelijk, door mij gepleegd. Het waren beelden die door mijn hoofd schoten met onregelmatige tussenpozen, maar altijd met de venijnige, klauwende kracht waarmee het onderdrukte terugkeert.
Ik hield vol, voornamelijk omdat er een stip aan de horizon was: de publicatiedatum van Jane, op mijn tweeëndertigste verjaardag, in maart 2005. Zodra ik het boek in handen hield, zou ik verlost zijn. Ik zou projecten gaan doen die niets met moord van doen hadden. Ik zou nooit achterom kijken.
Met de heropening van Jane’s zaak werd die hoop volledig de bodem ingeslagen.

[…]

© 2007 Maggie Nelson
© 2024 Nederlandse vertaling Nicolette Hoekmeijer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum