Leesfragment: Victoriestad

07 februari 2023 , door Salman Rushdie
|

Vanaf vandaag in onze boekhandels: Salman Rushdies nieuwe roman Victoriestad (Victory City), vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer. Lees bij ons een fragment!

Het epische verhaal van een vrouw die een mythisch rijk tot leven ademt, om er vervolgens in de loop der eeuwen door vernietigd te worden – ontsproten uit de verbeelding van Booker Prize-winnaar en internationaal bestsellerauteur Salman Rushdie.

In de nasleep van een onbeduidende veldslag tussen twee al lang vergeten koninkrijken in het veertiende-eeuwse Zuid-India heeft een negenjarig meisje een goddelijke ontmoeting die de loop van de geschiedenis zal veranderen. Nadat ze getuige is geweest van de dood van haar moeder wordt de verdrietige Pampa Kampana een medium voor de godin, die door de mond van het meisje begint te spreken. De godin verleent Pampa Kampana krachten die het begrip van het meisje te boven gaan en vertelt haar dat ze een rol zal spelen in de opkomst van een grote stad genaamd Bisnaga – letterlijk ‘victoriestad’ – het wereldwonder.

De daaropvolgende tweehonderdvijftig jaar raakt het leven van Pampa Kampana nauw verweven met dat van Bisnaga, vanaf het moment dat de stad letterlijk wordt gezaaid uit een zak magische zaden totdat ze op een typisch menselijke manier ten onder gaat: door de hoogmoed van de machthebbers. Wanneer Pampa Kampana Bisnaga en haar burgers tot leven fluistert, probeert ze te voldoen aan de opdracht die ze van de godin heeft gekregen: vrouwen gelijke rechten geven in een patriarchale wereld. Maar alle verhalen zijn geneigd zich los te maken van hun schepper, en Bisnaga is geen uitzondering. Terwijl de jaren verstrijken, heersers komen en gaan, veldslagen worden gewonnen en verloren, en loyaliteiten wisselen, wordt het weefsel van Bisnaga een steeds complexer tapijt – met Pampa Kampana in het middelpunt.

Dit verhaal, briljant vormgegeven als de vertaling van een oud epos, is een kroniek over liefde, avontuur en mythe en op zichzelf al een bewijs van de kracht van verhalen vertellen.

N.B. Lees ook Remon den Oudens bespreking van de roman, en een fragment uit De familie Golden en lees Lodewijk Brunts bespreking van Rushdies memoir Joseph Anton.

 

Deel een
Geboorte

1

De laatste dag van haar leven, toen ze tweehonderdzevenenveertig jaar oud was, voltooide de blinde dichteres, wonderdoenster en profetes Pampa Kampana haar immense verhalende gedicht over Bisnaga en begroef het in een met was verzegelde aardewerken pot in het hart van de vernielde Koninklijke Hof, als een boodschap voor de toekomst. Vierenhalve eeuw later vonden we die pot en lazen we voor het eerst het onsterfelijke meesterwerk, de Jayaparajaya, wat ‘Victorie en Nederlaag’ betekent, geschreven in het Sanskriet, even lang als de Ramayana, bestaande uit vierentwintigduizend verzen, en leerden we de geheimen kennen van het rijk dat ze meer dan honderdzestigduizend dagen voor de geschiedenis verborgen had gehouden. We kenden alleen de ruïnes die over waren gebleven, en onze herinnering aan de geschiedenis was ook geruïneerd door het verstrijken van de tijd, de onvolkomenheden van het geheugen en de leugens van degenen die later kwamen. Met het lezen van Pampa Kampana’s boek werd het verleden herwonnen, werd het Bisnagarijk herboren zoals het werkelijk was geweest, met zijn vrouwelijke krijgers, zijn bergen van goud, zijn groothartigheid en tijden van laaghartigheid, zijn zwakke en zijn sterke kanten. We hoorden voor het eerst het volledige verslag van het koninkrijk dat begon en eindigde met een verbranding en een afgehakt hoofd. Dit is dat verhaal, herverteld in eenvoudiger taal door de huidige auteur, die noch geleerde noch dichter is, maar louter een verhalenverteller, die deze versie aanbiedt ter vermaak en mogelijk ter lering van de lezers van vandaag, de oude en de jonge, de ontwikkelde en de minder ontwikkelde, degenen die op zoek zijn naar wijsheid en degenen die plezier hebben in dwaasheid, noordelingen en zuiderlingen, volgers van verschillende goden en van geen goden, onbekrompen en bekrompen mensen, mannen en vrouwen en leden van de seksen daarbuiten en daartussen, telgen van de adel en doodgewone burgers, brave lieden en boeven, charlatans en buitenlanders, nederige wijzen en egoïstische dwazen.

De geschiedenis van Bisnaga begon in de veertiende eeuw van onze jaartelling in het zuiden van wat we nu India, Bharat, Hindoestan noemen. De oude koning, wiens rollende hoofd alles in beweging zette, was een vorst van niks, gewoon het soort nepheerser dat opduikt tussen de val van het ene koninkrijk en de opkomst van het volgende. Hij heette Kampila, uit het minuscule vorstendom Kampili, ‘Kampila Raya’, waarbij raya de regionale versie is van raja, koning. Deze tweederangs raya zat net lang genoeg op zijn derderangs troon om een vierderangs fort te bouwen op de oever van de Pampa, om er een vijfderangs tempel in te zetten en om een paar geweldige inscripties in de zijkant van een rotsige heuvel te laten uithakken, maar toen kwam het leger van het noorden naar het zuiden om hem aan te pakken. De veldslag die volgde, was een eenzijdige kwestie, zo onbelangrijk dat niemand de moeite nam er een naam aan te geven. Nadat de mensen uit het noorden de strijdmacht van Kampila Raya hadden verpletterd en het grootste deel van zijn leger hadden gedood, grepen ze de nepkoning en hakten zijn kroonloze hoofd af. Toen vulden ze het met stro en stuurden het naar het noorden ter vermaak van de sultan van Delhi. Er was niets uitzonderlijks aan de veldslag zonder naam, of aan het hoofd. In die tijd waren veldslagen alledaagse zaken en ze een naam geven was iets waar veel mensen niet de moeite voor namen; en afgehakte hoofden reisden voortdurend door ons grote land ter vermaak van deze of gene vorst. De sultan in zijn noordelijke hoofdstad had inmiddels een aardige collectie.
Na de onbeduidende veldslag was er, verrassend genoeg, een gebeurtenis die de geschiedenis verandert. Het verhaal gaat dat de vrouwen van het minuscule, verslagen koninkrijk, van wie de meesten net weduwe waren geworden ten gevolge van de naamloze slag, het vierderangs fort verlieten, nadat ze de laatste offers hadden gebracht in de vijfderangs tempel, in bootjes de rivier overstaken, op onwaarschijnlijke wijze het woelige water trotseerden, een stuk naar het westen liepen over de zuidelijke oever en toen een grote brandstapel aanstaken en massaal zelfmoord pleegden in de vlammen. Ernstig, zonder enige klacht, zeiden ze elkaar vaarwel en liepen zonder een spier te vertrekken naar voren. Er werd ook niet geschreeuwd toen hun vlees vlamvatte en de stank van de dood de lucht vulde. Ze verbrandden in stilte, alleen het knetteren van het vuur zelf was te horen. Pampa Kampana zag het allemaal gebeuren. Het was alsof het universum zelf haar een boodschap zond en zei: open je oren, adem in, en leer. Ze was negen jaar oud en stond met tranen in haar ogen te kijken, met de hand van haar uiterlijk onbewogen moeder zo stevig mogelijk in de hare, terwijl alle vrouwen die ze kende het vuur in liepen en gingen zitten of staan of liggen in het hart van de vuurhaard waardoor de vlammen uit hun oren en monden spoten: de oude vrouw die alles had gezien en de jonge vrouw die net aan het leven begon en het meisje dat haar vader de dode soldaat haatte en de vrouw die zich schaamde voor haar man omdat hij niet het leven had gelaten op het slagveld en de vrouw met de prachtige zangstem en de vrouw met de angstaanjagende lach en de vrouw die zo mager als een twijgje was en de vrouw die zo dik als een meloen was. Het vuur in liepen ze en Pampa kokhalsde bijna van de stank van hun dood en toen maakte tot haar afgrijzen haar eigen moeder Radha Kampana zacht haar hand los en liep heel langzaam maar vastberaden naar voren om zich bij het vreugdevuur van de dood te voegen zonder zelfs maar afscheid te nemen.
De rest van haar leven zou Pampa Kampana, die haar naam deelde met de rivier waarnaast dit alles zich afspeelde, de geur van haar moeders brandende vlees in haar neus houden. De brandstapel was gemaakt van geparfumeerd sandelhout en er was een overvloed aan kruidnagels en knoflook en komijnzaden en kaneelstokjes aan toegevoegd alsof de brandende dames werden bereid als een goed gekruide schotel voor het gastronomische genot van de zegevierende generaals van de sultan, maar die geuren – de kurkuma, de grote kardemoms en ook de kleine kardemoms – slaagden er niet in de unieke, kannibale scherpte van levend gebraden vrouwen te maskeren, en maakten de lucht zo mogelijk nog moeilijker te verdragen. Pampa Kampana zou nooit meer vlees eten en kon het niet opbrengen in een keuken te blijven waar het werd bereid. Al dat soort gerechten wasemden de herinnering aan haar moeder uit en wanneer anderen dode dieren aten, moest Pampa Kampana haar blik afwenden.
Pampa’s vader was jong gestorven, lang voor de naamloze veldslag, dus haar moeder was niet een van de verse weduwen. Arjuna Kampana was zo lang geleden gestorven dat Pampa zich zijn gezicht niet herinnerde. Het enige wat ze over hem wist, was wat Radha Kampana haar had verteld, dat hij een vriendelijk mens man was geweest, de geliefde pottenbakker van de stad Kampili, en dat hij zijn vrouw had aangemoedigd ook de kunst van het pottenbakken te leren, dus na zijn dood nam ze zijn vak over en bleek niet voor hem onder te doen. Radha had op haar beurt de handen van de kleine Pampa aan de pottenbakkersschijf begeleid en het kind was al bedreven in het draaien van potten en schalen en had een belangrijke les geleerd, namelijk dat er niet zoiets bestond als mannenwerk. Pampa Kampana had gedacht dat dit haar leven zou zijn, mooie dingen maken met haar moeder, naast elkaar aan de draaischijf. Maar die droom was nu voorbij. Haar moeder had haar hand losgelaten en haar aan haar lot overgelaten.
Een tijdlang probeerde Pampa zichzelf ervan te overtuigen dat haar moeder gewoon voor de gezelligheid meeliep met de menigte omdat ze altijd een vrouw was geweest voor wie de vriendschap van vrouwen van het hoogste belang was. Ze maakte zichzelf wijs dat de golvende muur van vuur een gordijn was waarachter de vrouwen zich hadden verzameld om te roddelen en dat ze al snel allemaal uit de vlammen zouden komen wandelen, ongedeerd, een beetje verschroeid misschien, eventueel een beetje naar keukengeuren ruikend, maar dat zou vrij snel over zijn. En dan zouden Pampa en haar moeder naar huis gaan.
Pas toen ze zag hoe de laatste lappen geroosterd vlees van Radha Kampana’s botten vielen en de naakte schedel onthulden, begreep ze dat haar kindertijd voorbij was en dat ze zich van nu af aan moest gedragen als een volwassene en nooit de laatste fout van haar moeder moest begaan. Ze zou de dood uitlachen en haar gezicht naar het leven keren. Ze zou niet haar lichaam offeren louter om dode mannen naar het hiernamaals te volgen. Ze zou weigeren om jong te sterven en in plaats daarvan leven tot ze onmogelijk, uitdagend oud was. Dit was het ogenblik dat ze de hemelse zegen ontving die alles zou veranderen, want dit was het moment dat de stem van de godin Pampa, zo oud als de Tijd, uit haar negenjarige mond begon te komen.

[…]

 

© 2023 Salman Rushdie
© 2023 Nederlandse vertaling Karina van Santen en Martine Vosmaer

pro-mbooks1 : athenaeum