Leesfragment: Oersoep

12 oktober 2023 , door Bregje Hofstede
|

Nu in onze boekhandels: de nieuwe roman van Bregje Hofstede, Oersoep! En, update 20 december: Oersoep is een van de meest genoemde ‘beste boeken’ van 2023! Lees bij ons een fragment, lees Hofstedes antwoorden op onze vragen, en koop dat boek.

Iets wendde zich in mij, zoals je sommige pennen draait om de punt naar buiten te laten komen – en iets anders dan ikzelf kwam bij de opening van mijn mond en ogen, iets gruwelijks floepte naar buiten. Het krijste.
Godverdomme, riep het. Laat me eruit!

Wat als je haast per ongeluk door het vlies heen grijpt dat als een beschermlaagje om je leven heen ligt, en daar een wereld vindt die beangstigend is, maar die je naar zich toe zuigt?

Oersoep is een lyrische leeservaring die bij vlagen meer wegheeft van een trip dan een roman.

Via bevallingspijn, rugby, middeleeuwse mystici, en het innerlijke leven van een wortelkiem, onderzoekt Oersoep het verlangen naar zelfverlies in een onttoverde tijd.

geef me méér, meer en dieper er moet niets overblijven, snap je dat,
niets,
scheur me open desnoods, verkruimel me tussen je vingers, steek gaten in me zodat je overal bij kunt, elke porie vult met je adem en je stem, warm wil ik zijn en los

Bregje Hofstede is schrijver en activist. Haar vorige roman Drift stond op de shortlist van de Libris Literatuurprijs. Ze is medeoprichter van feministisch platform De Bovengrondse en van Stichting Nationaal Heksenmonument, en lid van Extinction Rebellion. Voor De Correspondent schrijft ze over nieuwe profeten.



1

De vroedvrouw heeft haar schoenen uitgedaan. Wat een lange tenen, en zie die pezen opbollen telkens wanneer ze op het punt staat om haar voet op te tillen, ze spannen zich tot bij de enkel. Een wonder dat haar tenen niet uit haar voet omhoogkrullen, bij elke stap die ze zet.

Ze legt haar hand op mijn buik, nauwelijks voel ik de vingers en toch zegt ze: hier de rug, daar de voetjes. Het licht golft over de plooien in haar gezicht, schaduwen sijpelen weg in haar ogen. Ze zwijgt zoals ze me aanraakt, het lijkt niets maar het is van alles, haar stilte peilt de ruimte tussen ons, filtert, meet.

Ze heeft niet alleen blote voeten, haar borsten bewegen los onder haar hemd. Donkere halvemaantjes in het strijklicht, donkere halvemaantjes in het blauw van de stof. Alsof ze niet voelt hoe die reageren op de temperatuur, hoe ze nu eens priemen en dan weer wegzinken. Alsof ze me op mijn gemak hoopt te stellen en dat het oké is dat ik ook alleen maar een T-shirt aanheb, eelang zwart ding waar mijn buik uit opbolt, oké dat ik mijn onderbroek al kwijt ben en oké dat ze af en toe haar hand in mijn kut steekt en oké dat ik loei. Het zou gek zijn om een onderbroek aan te houden, niet erg uitnodigend, zo’n gordijn voor de ingang van de wereld.

Warre houdt het kersenpittenkussentje tegen mijn onderrug. Als ik beweeg, of als hij beweegt, hoor ik de pitjes tikken. Hij heeft zijn benen over elkaar geslagen, zo zit hij op het tapijt, achterover tegen de bank geleund met in één hand dat kussentje. Altijd zo nonchalant.
De eerste keer dat ik een gesprek met hem voerde, zat hij friet te eten. Hij lachte hard en praatte met volle mond, bla bla branie, en telkens haalde hij zijn handen door het haar op zijn achterhoofd om de mayo aan af te vegen. Hij zag dat ik het zag en hij ging er gewoon mee door.
Doe mij zo’n typ, dacht ik. Zo’n typ dat zijn billen uit elkaar trekt terwijl hij naast je loopt, om het gas ruim baan te geven. En zich daar nooit voor verontschuldigt. Misschien kan hij me dat leren.
Veel geholpen heeft het niet, dat blijkt maar, ik moet nog steeds uren creperen voor ik een kringspier ontspan, en dan nog zeg ik intussen heel vriendelijk dank je en sorry.

Of ik iets wil drinken, vraagt de vroedvrouw. Ja, dank je.

Blote voeten, ondanks de tegelvloer. Alsof ze me op mijn gemak wil stellen zoals interviewers doen: je eerst een klein maar oprecht kruimeltje voeren van henzelf en dan, als je daarop ingaat en je ook iets persoonlijks vertelt, dan lokken ze tevoorschijn wat je niet van plan was los te laten.
In Japan deden ze dat ook, de blote voeten. Je kwam een theezaak binnen of een restaurant en bij de deur moesten je schoenen uit, zodat je op je witte sokken, waar de vorm van je voet al duidelijk in afgetekend stond, want bij de drukpunten had het zwarte schoenleer afgegeven, op je sokken verder moest en met elke pas een zichtbare voetstap achterliet, wasemend vocht dat verborgen hoorde te blijven ineens blootgelegd. Kwetsbaar en getemd liep je naar je tafeltje. Nou, nou ou ou ou ou au au auw
Nou daar moeten ze nu niet mee aankomen, dit keer laat het zich niet temmen.

Waarom loopt hij nou weg? Waarom was hij toen niet bij me, alsof hij niet wist dat ik hem nodig had.

Niemand keek me aan. Niemand zocht mijn blik of sprak met me. De mensen in de metro van Tokyo, al stonden ze haast tegen elkaar gedrukt, hadden allemaal apart gefilmd en naast elkaar gemonteerd kunnen zijn, zo weinig gebeurde er tussen hen. Je ziet het in films wanneer de lichamen van de acteurs elkaar niet spiegelen, niet naderen en ontwijken en niet allemaal tegelijk meebewegen met de trillingen van een ragfijn web dat hen bij elkaar houdt en dat je niet opmerkt behalve als het ineens ontbreekt. Zoals in The Parent Trap, waarin die roodharige actrice nog een kind is en niet aan de drugs en in haar eentje een tweeling speelt, en de enig overtuigende scènes zijn als ze haar body double voor zich heeft, een ander meisje met steil rood haar van wie je het gezicht nooit te zien krijgt maar dat een lichaam is waar tekst kan landen. Je kunt als lichaam niet zonder andere lichaaaa aaa aah ah ah

Ja

En ik had Warres T-shirt ingepakt, iets waaraan ik me kon vasthouden, tenminste totdat ik voor de bagageband stond die maar ronddraaide terwijl de stewardess met het weggepoederde gezicht een uitheemse naam herhaalde, en toen ik uit verveling eindelijk op het bordje keek dat ze vasthield, zag ik dat het de mijne was. Your bag may not arrive, zei ze.
May not or will not?
Giechelde ze een beetje: Will not. Zeg dat dan, zeg waar het op staat. Stond ik daar om elf uur ’s avonds op het vliegveld zonder tas. En dan de metro en de vreemde straatbenummering en de brievenbus vinden met de sleutel, en de airbnb-deur openmaken naar iets heel bloots, naar een omgewoeld bed met een pizzadoos ernaast met donkere kringen van het vet en gestolde kaasslierten over de rand van het karton, en op de vloer een broek als een afgelegde huid, de pijpen ingezakt alsof de benen die ze omhoog hadden gehouden in de lucht waren opgelost, poef, weg lichaam, al voelde ik dat er toch iemand was of net nog was geweest, zoiets voel je altijd. In de badkamer misschien, de deur kierde en het licht was er aan, ik durfde niet te kijken. Stond ik daar om middernacht in Tokyo zonder tas en zonder slaapplaats en zonder zijn T-shirt dat nog in de tas zat, een ongewassen T-shirt met aaa ha ha ah aaaah

Ja, het gaat

Nee het gaat niet, het gaat niet, telkens als ik voel dat ze zakt, voel ik ook dat ze weer terug naar boven glijdt zodra de vermorzelende vuist verslapt. Heel goed, heel goed. Nee niks goed, zeg waar het op staat. Your baby may not arrive. Your baby is nog niet eens ingedaald.

Het probleem als je niemand kunt aanraken is dat je zelf ook niet meer aan jezelf komt, dat je stilvalt en verstijft. Je zou denken dat ze bij de helpdesk van een vliegveld Engels spreken, maar nee, geen woord, zodat ik na een paar keer proberen mijn telefoon in de handen drukte van de portier van het hotel om hem te laten vragen naar mijn tas. Hij moest cijfers intoetsen, een boekingscode en hij trok zijn witte handschoenen uit om het te doen, en toen hij klaar was deed hij die weer aan en pakte hij een tissue en veegde hij zijn vingertoppen van het scherm voor hij me de telefoon teruggaf met twee handen, met die witte handschoenen. Ik kreeg niet eens zijn vingerafdruk.
Nee, niet loslaten! Ik moet handen voelen. Huid.
Je valt stil en je verstijft omdat het circuit is onderbroken en de stroom niet meer stroomt, nergens heen kan en stagneert. De eerste keer dat ik zijn huid mocht aanraken: zijn hals en zijn borst en de lange trog van zijn ruggengraat, vol met moedervlekken: rode vlekjes, kleine donkere, grote platte kastanjebruine, grote die op de huid liggen en die je met een vingertop heen en weer kunt duwen, die maar met een puntje vastzitten, alsof het druppels zijn die van grote hoogte zijn gevallen en uit zijn huid terug omhoogspringen, terwijl andere juist bezig zijn erin te verzinken, maar het moment waarop je kijkt duurt zo lang dat je hun opspatten niet ziet gebeuren, het moment is uitgestrekt en welft zich en gaat rond en rond zodat je nooit het einde ervan bereikt, steeds verder gingen mijn vingers en zo lichtjes dat het leek alsof ik boven zijn huid zweefde en niet de korrel ervan voelde, alleen de warmte zelf. Wil je dit alsjeblieft voor altijd doen, dank je wel, zei hij de eerste keer en ik lachte eerst en daarna huilde ik omdat er misschien geen einde zit aan een huid die altijd weer op zichzelf uitkomt maar wel aan de aanraking ervan.
De eerste keer dat iemand me aanraakte in Japan was op de boot richting dat mistige eiland, ik stond op de boeg te kijken en die man ook, de plooi van zijn jas schampte de mijne en er trok een rilling over mijn rug, alsof mijn kleren mijn voelsprieten waren geworden en ik de wereld voortaan zo aftastte.

[…]

pro-mbooks1 : athenaeum