Leesfragment: M. De laatste dagen van Europa

23 mei 2023 , door Antonio Scurati
| | | |

25 mei verschijnt het derde deel van Antonio Scurati’s Mussolini-romans M. De laatste dagen van Europa (M. Gli ultimi giorni dell’Europa), uit het Italiaans vertaald door Jan van der Haar. Lees bij ons een fragment!

Op 3 mei 1938 wordt Adolf Hitler door Mussolini in Italië ontvangen, voor een bezoek aan Rome, Napels en Florence. Enkele weken eerder heeft Hitler de Anschluss van Oostenrijk afgekondigd en Mussolini bereidt zich voor op de afkondiging van een ongekend strenge rassenwetgeving. Toch zijn er nog velen in Italië die hopen dat er een einde komt aan de machtslust van de twee staatshoofden. Antonio Scurati reconstrueert met koortsachtige precisie het beangstigende delirium van Mussolini, in de waan dat hij de beslissingen van de Führer kan beïnvloeden, terwijl hij zich ervan bewust is hoe onvoorbereid Italië is.

Dit derde deel van Scurati’s Mussolini-romans beslaat de periode van 1938 tot en met 1940: het hoogtepunt van het zelfbedrog van fascistisch Italië, dat buigt voor de rassenwetten en het bondgenootschap met nazi-Duitsland. Scurati beschrijft hiermee de laatste dagen van een Europa dat niet in staat bleek te ontsnappen aan het kwaad van het totalitarisme: een tragische en krachtige roman, vol waarschuwingen voor onze toekomst.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit M. De zoon van de eeuw en M. De man van de voorzienigheid.

 

1938

 

Ranuccio Bianchi Bandinelli
Rome, 3 mei 1938
Station Roma Ostiense

Dood ik ze en red ik miljoenen levens of dood ik ze niet en red ik het mijne?
Aldus het keuzemenu van de eeuw. Sterven, afgemaakt, gekeeld, gevild, gevuld worden voor het feestmaal van de onheilsgoden, dat kennen we wel. Maar doden is andere koek. Doden of niet doden, dat is nu de vraag.
Het wachten was langdurig, uitputtend, weken van hersenschimmen en machteloosheid. Hij is maar een professor – een archeoloog, een geleerde in antieke kunst, Romeinse bas-reliëfs en Etruskische sarcofagen – die door de stompzinnigheid van ministeriële bureaucraten vanaf zijn leerstoel aan de universiteit van Pisa voor het voetlicht van de geschiedenis is geslingerd. En waarvoor helemaal? Om toeristische gids te spelen voor de beulen op staatsbezoek.
Wekenlang heeft hij zich afgepeinsd. Springstof omdoen (maar hoe kwam hij aan die springstof)? Vertrouwen op snijwapens (maar wie gaf hem de moed om een keel open te rijten)? Een handlanger aanwijzen waar de wagen van de minister-president op zijn aanwijzing met het raampje omlaag zou afremmen om een gebouw of uitzicht te bewonderen? Maar handlangers had hij niet.
De professor heeft nota bene testjes gedaan. Hij is op onwaarschijnlijke tijden van huis gegaan om te zien of hij in het oog werd gehouden. Geen resultaat. Hij heeft zich met notoire antifascisten in het openbaar vertoond, zelfs op de Piazza Venezia en in naburige trattoria’s, voor eventuele politiecontrole. Geen resultaat. Alles was mogelijk. Mogelijk en onwaarschijnlijk.
Maar nu is de voorgeschiedenis voorbij. Drie speciale treinen uit Duitsland zijn op tijd station Roma Ostiense binnengereden, dat speciaal is gebouwd om de barbaren uit het Noorden met de grootste pracht en praal tegenover de Porta San Paolo te ontvangen. Het is een groots, luisterrijk, monumentaal station, een station van papier-maché. Het zal nog jaren duren voordat het gereed is voor reizigersverkeer, maar dat maakt niet uit, wat uitmaakt is dat het decor is opgesteld, dat de lantaarns, de masten, de balken doorbuigen onder de massa vlaggen, banieren, lictorenbundels en hakenkruizen.
Daar is de leider, de (allesbehalve toeristische) gids. Zijn voet is de eerste op de treeplank. Opgewacht door een koning, door zijn hofdignitarissen, door een dictator, door zijn partijbonzen, door vorstelijke personen en ministers, door generaals van de landmacht, de marine, de luchtmacht, door echtgenotes en bijvrouwen, door de stoet van de levenden en de doden; met vreugde bezien door de Reichsfrauen, de echtgenotes van de kopstukken van het Derde Duitse Rijk die door de raampjes kijken; geëscorteerd door een zwerm SS’ers met dolken loopt de kanselier het perron af naar de eeuwige stad.
Op het eerste gezicht kan hij hem, hoezeer hij ook zijn best doet, niet afstotelijk vinden. Beheerst, keurig, bijna bescheiden. Bijna onderdanig. Een ondergeschikt ogende persoonlijkheid: iets als een tramconducteur. De grijs gehandschoeide handen gekruist over zijn buik met de duim ter hoogte van de riem, de rug wat naar voren gebogen, de blik vaag en vochtig. Kortom, Adolf Hitler heeft niet het physique du rôle van een om te brengen tiran.
Maar over de ander heeft de professor geen twijfels. Benito Mussolini komt op Ranuccio Bianchi Bandinelli over als akelig, grotesk en lelijk. Hij lijkt te lopen als een marionet, met golvende, schuine hoofdbewegingen die zijn massieve omvang moeten verzachten, maar stoethaspelig en onheilspellend zijn. Zijn opgezwollen gezicht, de heldere blik, de vette huid, de gemaakte glimlach staan volgens de professor ten dienste van één grote kinderkomedie. De kunsthistoricus, een deftige burger met aristocratisch bloed, een verfijnd estheet met verlossersaspiraties, voelt geen afkeer voor de Führer van het nazisme, maar zou niet aarzelen de Duce van het fascisme te doden, en dat alleen omdat deze de onaangename présence heeft van aanmatigende veehandelaren, die hun mannetje weten te staan op de veemarkt.
Hij zou niet aarzelen als hij de man uit zijn hersenschimmen was, maar daar hij is wie hij is, aarzelt professor Bianchi Bandinelli. Hij aarzelt, omdat het antifascisme voor hem een spontane uiting van morele schoonheid is, een manifestatie van zijn esthetiek, een kwestie van aristocratie, van adel, stijl, maar verder niets. Hij aarzelt, omdat hij antifascist is in algemene zin. Zonder duidelijke politieke richtlijn, zonder programma, zonder doel. Tot op heden kwam zijn dissidentie niet verder dan verstek te laten gaan bij de opening van het academisch jaar, dan zich vrolijk te maken om collega’s die er de loftrompet staken, dan sarcasme en lichtzinnigheid. Met zo’n wapenrusting maak je geen Geschiedenis. Geschiedenis maken de anderen, de kinderlijke komedianten, de lompe marionetten, de grijs gehandschoeide handen met de duimen gekruist ter hoogte van de riem.
En wat is dit godbetert ook voor Geschiedenis? Laat de Geschiedenis zich als een klein kind bij de hand nemen? Kan het geweld van een explosie, een suizende messteek er een wending aan geven? De professor twijfelt er niet aan of Adolf Hitler en Benito Mussolini, zijn twee gelegenheidsleerlingen, zullen de wereld weldra in een volgende wereldoorlog storten, maar hij vraagt zich af: zou die door hun onverwachte, gewelddadige dood voorkomen worden? Als de oorlog historisch noodzakelijk is, is het dan de moeite waard om je op te offeren voor een paar maanden uitstel? En als hij zich dan opofferde, zouden de volkeren die hij aan het bloedbad zou onttrekken, hem dan dankbaar zijn of zouden ze uitsluitend medeleven kennen voor zijn slachtoffers?
Te veel vragen. In de stoet zijn Hitler en Mussolini al op weg naar de stationsuitgang. In hun magnetische aanwezigheid vergeet de professor ieder duister complot. Omdat hij allang besloten heeft zich bij de kijkers in plaats van de doeners te voegen, rest alleen nog nieuwsgierigheid om van dichtbij toe te kunnen zien. De nieuwsgierigheid, en de huiver van een levend wezen bij de gedachte aan zijn vernietiging.


Ik bezoek het appartement van de Führer in het Koninklijk Paleis. Ze hebben het paleis meteen maar op onze kosten opgeknapt. De prins en prinses hadden onwelvoeglijke badkamers. Nu krijgen ze vorstelijke, zoals dat heet.

Galeazzo Ciano, Dagboek, 2 mei 1938


Mario en Silla gezien. De eerste, verrassende indruk van Mario: grotesk en lelijk. Hij loopt als een marionet, met golvende, schuine hoofdbewegingen, die zijn massiviteit moeten verzachten, maar stoethaspelig en onheilspellend zijn. Hij sluit zijn ogen, glimlacht, voert een kinderkomedie op. Hij is stil blijven staan voor de uitvergrote reproductie van de munt van de iden van maart, en lang ook, om zich te laten zien. Toen sprak hij met meewarige glimlach de naam Brutus uit tot hilariteit van de anderen. Hij snoert zijn middel te veel in, hetgeen hem logger maakt. Hij heeft de onaangename présence van veehandelaren vol poeha, omdat ze hun mannetje weten te staan op de veemarkt en dikke buidels hebben.
Silla is op het eerste gezicht minder afstotelijk. Beheerst, keurig; bijna bescheiden. Bijna onderdanig. Een persoonlijkheid die ondergeschikt lijkt: iets als een tramconducteur. Gerimpeld gezicht. Bij Mario is het opgezwollen, met een vette huid.

Uit het aantekenboekje van Ranuccio Bianchi Bandinelli, 6 mei 1938
(Mario staat voor Mussolini, Silla voor Hitler)

[…]

 

© 2022 Antonio Scurati/The Italian Literary Agency
© 2023 Nederlandse vertaling Jan van der Haar/Uitgeverij Podium

pro-mbooks1 : athenaeum