Leesfragment: Leer me alles wat je weet

21 november 2023 , door Hanna Bervoets
|

28 november verschijnt de nieuwe roman van Hanna Bervoets: Leer me alles wat je weet. Lees bij ons een fragment, en reserveer een gesigneerd exemplaar!

Dit boek gaat over Danielle – ‘Daniel’ – de Koster. Heldin volgens velen, knettergek volgens sommigen; Daniel leidt een bewogen leven. Na een aantal vormende omzwervingen vindt ze haar bestemming: ze gaat patiënten bijstaan, ‘kenniszoekers’ die nog geen medische diagnose hebben. Maar hoe onbaatzuchtig is ze werkelijk? En hoe weet je wat het goede is? Wanneer Daniels reputatie verslechtert, voelt ze zich in het nauw gedreven.

En nu is Daniel dood. Jodie, haar grote liefde, wil weten waarom en gaat te rade bij de mensen die haar het beste kenden. Bij Sjoerd, met wie Daniel in de jaren negentig voor de hiv-vereniging werkte. Bij Daniels ex Barbara, die altijd een bepalende rol in haar leven bleef spelen. Voor hen was Daniel een getroebleerde vriend en complexe geliefde, die nooit echt heeft leren omgaan met haar eigen gemankeerde lichaam. Zo reconstrueert Jodie Daniels levensverhaal. Leer me alles wat je weet is een indringende liefdesgeschiedenis, een familieroman zonder bloedverwanten en het verhaal van een tijdperk.



 

Dit is hoe de buik van mijn moeder er vanbinnen uitzag op de dag dat ik de liefde van mijn leven ontmoette. Haar baarmoederwand was opgezet, en verkleefd met haar blaas. Haar linkereierstok was vergroeid met haar eileider, in haar rechtereierstok zat een cyste met een stroperige rode inhoud. Een streng rozerood weefsel uit de achterzijde van haar vagina kneep haar endeldarm af, en her en der op haar buikvlies waren slijmerige, donkere bobbeltjes bezig uit te groeien tot kleine knolletjes, die op den duur zouden gaan ogen of ze ieder moment konden openbarsten – mijn moeder wist dit alles niet. Zij wist alleen dat ze altijd pijn had, iedere dag voelde ze scherpe steken die uitstraalden naar haar kruis en bovenbenen. Soms leek het zelfs even of haar bovenbenen ook de bron waren van alle problemen, of de pijnschichten dáárvandaan kwamen, maar mijn moeder wist dat dat niet zo was want toen ze mijn leeftijd had, zei ze, voelde ze de pijn ook al, zij het destijds maar één keer per maand, op de drie dagen rond haar ongesteldheid.
Het hoort erbij, hadden de vrouwen in haar omgeving altijd gezegd. Maar toen mijn broertje eenmaal geboren was werd de buikpijn steeds heviger. Soms hield het dagen achtereen aan, ook als mijn moeder allang niet meer bloedde. En in de loop der jaren werden die drie dagen vier dagen, zeven dagen, twee weken, tot er geen dag in de maand meer over was dat mijn moeder géén pijn had, waarop het níét voelde of iemand twee grote vishaken in haar buikwand had geslagen en daar met sadistisch genoegen aan trok met snijdende viscose draden die uit haar vagina staken: zo beschreef mijn moeder het me, de keer dat ze op de bruiloft van mijn tante Ines een paar pina colada’s had gedronken.
Tegen Daniel zei mijn moeder niets over de vishaken.
Ik had die ochtend appelschnitt gehaald bij een bakker waar we alleen voor feestelijke gelegenheden kwamen maar ik was de enige die ervan zou eten. Daniel zat in onze fauteuil, licht voorovergebogen, haar onderarmen rustend op haar knieën, als een voetballer op de bank tegen het einde van een wedstrijd die ze niet heeft mogen spelen.
Ik kon mijn ogen niet van die armen afhouden.
Onze fauteuil was te klein voor Daniel, te laag; ze zat duidelijk oncomfortabel maar ze klaagde niet, in plaats daarvan bedankte ze uitvoerig voor de koffie die ik speciaal voor haar gemaakt had (mijn moeder en ik dronken geen koffie), ze hoopte dat het niet te veel moeite geweest was?
Haar telefoonnummer had ik van een forum. Let op, schreef mijn tipgever me in een privébericht: Ze is een beetje een rare, maar daar moet je doorheen kijken. Slechts vier, vijf korte vragen aan mijn moeder en Daniel wist genoeg. ‘Ik geef u de naam van een gynaecoloog,’ zei ze vastberaden. ‘Daar moet u gauw naartoe.’
‘We hebben wel al een gynaecoloog gezien,’ kwam ik voorzichtig tussenbeide.
‘Twee zelfs!’ zei mijn moeder, en Daniel knikte. ‘Dit is een andere gynaecoloog,’ legde ze uit. ‘Deze wéét meer, doet anders onderzoek. Heeft u misschien een pen, dan schrijf ik op waar u wezen moet.’
Een pen, dacht ik. Natuurlijk, waarom had ik in godsnaam geen pen paraat? Vlug stond ik op om er een te pakken uit de la van het mediameubel dat we toen nog maar net hadden afbetaald, een imposant wit ding dat in de showroom een stuk kleiner had geleken, eenmaal geleverd bleek het onze volledige muur te beslaan; de flatscreen stond er verloren bovenop, onze porseleinen katjes door de leegte opgeslokt: ‘Gaaf ding,’ zei Daniel desalniettemin en inmiddels vermoed ik dat ze het meende ook.
‘Hoor je het ook eens van een ander,’ zei mijn moeder triomfantelijk en ze lachte naar Daniel, die nu min of meer per ongeluk haar vertrouwen gewonnen had.
Zelf durfde ik Daniel nauwelijks aan te kijken toen ik haar de ballpoint gaf. Omdat dit Daniel de Koster was, de vrouw over wie ik al zoveel lovende verhalen gelezen had. Maar net zo goed om hoe ze daar zat, de kleding die ze aanhad; ze droeg een onopvallende spijkerbroek, wijd terwijl strak in de mode was, een wit t-shirt met opgerolde mouwen. Al toen ik haar had binnengelaten was me hetzelfde soort zoete ongemak bekropen dat ik bij mijn vroegere gymlerares gevoeld had. Ook juf Marjet durfde ik ooit niet in de ogen te kijken omdat ik vermoedde dat zij het zag: keek ik haar al te direct aan dan zou ze me betrappen, al wist ik toen nog niet precies op wat.
‘Zorg jij ervoor dat haar huisarts haar doorverwijst?’ vroeg Daniel toen ik weer naast mijn moeder op de bank zat. Ze keek naar me, ik voelde mijn nek warm worden maar bleef stug naar haar bovenarmen staren, die op een haast nonchalante manier gespierd waren; elke keer dat Daniel ging verzitten, haar ellebogen opnieuw op haar benen plaatste, schuurde de omgerolde stof van haar t-shirt zachtjes langs haar biceps. Even stelde ik me voor dat ik de rug van mijn hand over die bleke, opstaande haartjes liet strijken. ‘Dat is belangrijk,’ zei Daniel toen, ze klonk streng plotseling. ‘Je moeder moet echt naar deze specifieke specialist, oké Jodie?’
‘Komt voor elkaar!’ antwoordde ik, maar ik zei het net iets te stellig (komt voor elkaar sergeant!), en ik vraag me nog altijd af of Daniel me geloofde, die middag. Dacht ze echt dat we het zonder haar af zouden kunnen? En als mijn moeder niets gezegd had, was ze dan gewoon opgestaan: dank voor de koffie nogmaals, laten jullie weten hoe het is gegaan?
Soms denk ik van wel. Ja, soms denk ik dat Daniel dan was weggegaan juist omdat ze wilde blijven.
Maar toen zei mijn moeder: ‘Ik hoorde dat u ook weleens met mensen meegaat naar de huisarts.’ Ik knikte want dat had ze van mij en mijn moeder ging verder: ‘Klopt dat?’
In mijn herinnering gebeurde er op dat moment iets in Daniels gezicht. Ik sluit niet uit dat latere ervaringen mijn beeld vertekenen – het is ruim twintig jaar geleden dat Daniel voor het eerst bij ons thuis was – maar denk ik aan hoe ze daar in onze beste fauteuil zat, dan zie ik voor me hoe ze haar formele houding heel even laat varen als mijn moeder haar vraagt ook met háár mee te gaan, en hoe ze een kleine, trotse glimlach probeert te onderdrukken, maar daar grandioos in faalt.

Tegen de tijd dat Daniel overleed had mijn moeder al jaren geen baarmoeder meer. En ook geen eierstokken, ze moest een stukje van haar darm missen en had jicht ontwikkeld in verschillende ledematen. Maar haar buik deed nu geen pijn meer. Hoorde ik haar over stramme vingers klagen, over hoe ze de bladzijden van het buurtblaadje nog nauwelijks kreeg omgeslagen – dat papier ook helemaal wáárdeloos sinds ze dat krantje vernieuwd hadden –, dan vroeg ik me af of ze nog wist hoeveel méér ze ooit geleden had, en dat ze toen dingen had gezegd als: ‘Voel ik me volgend jaar rond mijn verjaardag nog niet beter, dan loop ik gewoon de zee in.’
Het was Daniel die dat lijden had verlicht, in zekere zin. Maar toen ik mijn moeder opbelde om te vertellen dat ze er niet meer was, reageerde die aanvankelijk gelaten: ‘Het was een heel bijzonder mens,’ zei ze alleen maar. En ik dacht dat ze het daarbij zou laten, zo laconiek als mijn moeder zich op haar tweeënzestigste nog altijd kon gedragen, helemaal als het op Daniel aankwam. Ik was al lang geleden opgehouden haar uitgebreid op de hoogte te houden van ons leven samen; liever spaarde ik mijn energie om nog enigszins geduldig op haar verhalen over de slecht opgevoede pomeriaan van de buurman in te kunnen gaan. Maar vlak voor ik ophing, die ochtend na Daniels overlijden, hoorde ik mijn moeder alsnog een geluid voortbrengen. Het was iets tussen een diepe zucht en een jammerkreet in en ik geloof niet eens voor mij bedoeld, maar die droevige kreun zou de rest van de dag hier in huis blijven hangen, bijval krijgen van de brommende koelkast, de ruisende verwarmingsbuizen en de huilende geiser.
Ik kon het me niet permitteren om mee te huilen, vond ik die buitenaardse dag. Ik had dingen te doen, zaken te regelen, want keek mij nou, mijn geliefde was overleden. In een ander, traditioneler leven was ik weduwe geweest nu, en ik wist niet eens of Daniel een testament had, laat staan waar dat dan lag, hoe ze begraven wilde worden en wie ik daar dan allemaal voor moest uitnodigen: hoe het gebeurd was, zelfs dat begreep ik toen nog niet.
‘Ik weet het niet precies,’ had ik die ochtend aan de overbuurvrouw toegegeven.
Ik had hetzelfde tegen mijn moeder gezegd, vlak voor ze die kreun ontsnappen liet.
Dat alles is nu twee jaar geleden. Dat wil zeggen, gisteren was het precies twee jaar geleden dat we afscheid namen van mijn geliefde, in een aula vol vrienden en vreemden. Er zijn nog steeds dingen die ik niet begrijp, maar ik weet wel meer dan toen, en vanochtend dacht ik voor het eerst: misschien weet ik nu genoeg.

 

© Hanna Bervoets

pro-mbooks1 : athenaeum