Leesfragment: Hoogteroes

03 september 2023 , door Harald Jähner
| |

12 september verschijnt het nieuwe boek van Harald Jähner, Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen (Höhenrausch. Das kurze Leben zwischen den Kriegen), vertaald door Anne Folkertsma en Ralph Aarnout. Bestel je exemplaar en lees bij ons een fragment!

Duitsland, 1918. Het einde van de Eerste Wereldoorlog, de Novemberrevolutie, de zege van de democratie. De jonge Republiek van Weimar had slechts vijftien jaar de tijd om zich te ontwikkelen voordat Adolf Hitler en zijn regime aan de macht kwamen. In cultureel en sociaal opzicht lukte dat op adembenemende wijze: Bauhaus en de nieuwe zakelijkheid domineerden architectuur en kunst, tradities werden ter discussie gesteld, de vrouwenemancipatie nam een hoge vlucht, nieuwe beroepen zagen het licht en het leven werd vrijer, ook op seksueel vlak. Er werden belangrijke sociale hervormingen doorgevoerd, alles moest anders: leven, denken en genderverhoudingen. En veel van toen oogt nu verbazingwekkend modern. Een groot deel van de Duitsers kon zich echter niet vinden in de veranderingen. Er was angst voor zedelijk verval, voor de heerschappij van het goedkope. Toen het geld opraakte en de toekomst steeds donkerder werd, openbaarde zich een diepe kloof in de maatschappij.

‘Zo werd dit decennium nog niet eerder beschreven […] Zo goed, zo vernieuwend, zo spannend.’ – Süddeutsche Zeitung

 



 

Voorwoord
Het nieuwe leven

Geschiedenis wordt soms met een fototoestel gemaakt. Toen fotografe Frieda Riess in 1925 in haar atelier aan de Kurfürstendamm in Berlijn de jonge bokser Erich Brandl naakt voor de camera zette en zijn afgetrainde lichaam geraffineerd uitlichtte en het presenteerde zoals anders alleen mannen dat met vrouwenlichamen deden, en toen kunsthandelaar Alfred Flechtheim haar beelden van het naakt vervolgens, frontaal en van opzij, paginagroot afdrukte in zijn lifestylemagazine Der Querschnitt, deden ze dat allebei in het bedwelmende besef dat ze een feilloze antenne voor hun tijd hadden. Boksen was een nieuwe, uit Amerika overgewaaide sport die in Duitse culturele kringen voor opwinding en enthousiasme zorgde. Van een bokswedstrijd kon je iets leren. Zó kon, zó moest een avondje theater zijn, vond Bertolt Brecht – en hij niet als enige. Hij installeerde een punching ball in zijn werkkamer, schrijfster Vicki Baum trainde regelmatig in een boksstudio. Het woord ‘lichaamscultuur’ ging van mond tot mond; het perfecte, afgetrainde lichaam was een obsessie van de tijd. Modern zijn wilde zeggen: sportief en snel zijn. En ten slotte had de beeldhongerige republiek een bijzonder zwak voor fotografes en de vrouwelijke blik; de interessantste, innovatiefste vormgevers binnen dit nieuwe metier waren vrouwen.
Frieda Riess liet Erich Brandl naar de grond kijken. Zo zag hij er veel objectmatiger uit dan wanneer hij zijn gezicht had getoond en de toeschouwer had aangekeken. Bovendien liet ze hem niet de gebruikelijke uitdagende boksgebaren maken. Anders dan beeldhouwster Renée Sintenis, die hem met vechtklare vuisten toonde, verzocht Frieda Riess de jonge bokser zijn rechterarm een stukje op te tillen, zodat zijn lichaam er heel weerloos uitzag. Die nadruk op zijn kwetsbaarheid versterkte nog de indruk dat de gebruikelijke man-vrouwrollen hier op een heel radicale, uitdagende wijze waren omgedraaid. Dat een vrouw een mannenlichaam zo liefdevol tot object degradeerde als op deze foto (zie bladzijde 307) kwam zelfs in de provocatielustige twintiger jaren niet vaak voor. Dit ging gevolgen krijgen, daar kon je gif op innemen.
Aan de hand van scènes als deze fotosessie in de celebrity-studio van Frieda Riess beschrijft dit boek het spannende panorama van een tijd die in vele opzichten een blauwdruk van het heden lijkt. Vanuit het nu gezien lijkt de Republiek van Weimar wel zo’n holografische ansichtkaart, het ene moment verrassend hedendaags en dan toch weer op bizarre wijze vreemd. Soms lijkt de republiek zelfs moderner dan wijzelf – bijna alsof we terugblikken op iets wat ons nog te wachten staat – en op andere momenten staat ze weer op even grote afstand van ons als de donker geklede, stijve gestaltes op de familieportretten van onze betovergrootouders.
Hoe euforisch was het in 1918 niet begonnen, met de val van de keizer en de proclamatie van de eerste democratische republiek op Duitse bodem! ‘De oude wereld is broos, ze kraakt in al haar voegen,’ verkondigde de jonge expressionistische en groteske danseres Valeska Gert: ‘Ik wil helpen haar kapot te maken. Ik geloof in het nieuwe leven. Ik wil helpen dat op te bouwen.’ Op elk gebied leek een nieuwe tijd aan te breken, men keek uit naar de ‘nieuwe mens’, de ‘nieuwe vrouw’, het ‘nieuwe bouwen’, en zelfs zakelijkheid werd hartstochtelijk als ‘nieuwe zakelijkheid’ bevochten. Ook architect Bruno Taut, die algauw beroemd zou worden vanwege de ingetogen functionaliteit van zijn grootschalige woonwijken en die eigenlijk een voorstander van nivellering was, jubelde in 1920 in bijna religieuze extase: ‘In de verte gloort onze ochtend [...] Leve het heldere, klare! Leve de puurheid! Leve het kristal! En lang, lang leve de vloeiende lijn, het sierlijke, hoekige, fonkelende, blinkende, lichte — leve het eeuwige bouwen!’ Omdat de kubusvormige panden en de minimalistische stalen buismeubelen van het ‘nieuwe bouwen’ nu zo zakelijk op ons overkomen, kunnen we ons amper voorstellen door wat voor hoogteroes de makers ervan destijds bevangen waren. En hoe agressief ze optraden. Taut fulmineerde tegen de met stucwerk gedecoreerde eind-negentiende-eeuwse gebouwen met een om springstof en sloophamers schreeuwende razernij: ‘Weg met die [...] grafsteen. en kerkhoffaçades voor uitdragerijen en vierlaagse sjacherpaleizen! Sla de kalkstenen zuilen kapot, die Dorische, Ionische en Korinthische troep, wals die poppenkast plat! [...] O! Onze begrippen: ruimte, vaderland, stijl...! Mijn God, wat een walm stijgt er op uit die begrippen! Ondermijn ze, los ze op! Tot er niets van over is! [...] Dood aan alle mufheid!’
Hoe valt dat met elkaar te rijmen? Hoe valt die opzwepende achtergrondmuziek te rijmen met de moderne architectuur die ons nu zo nuchter en koeltjes voorkomt, die haast een toonbeeld van evenwicht en elegantie lijkt? Het dramatiserende radicalisme dat veel terreinen in die periode kenmerkt, maakte me nieuwsgierig naar de gevoelshuishouding van de Republiek van Weimar. Er zijn maar weinig periodes in onze geschiedenis die van begin tot eind zulke krachtige emoties hebben losgemaakt als het interbellum. Geboren uit de kwellingen van de oorlog, werd de revolutionaire begeestering overschaduwd door de vernederingen van de nederlaag en het gevoel van geestelijke ontheemding en de gevaren van een vrijheid waaraan de mensen nog niet gewend waren. Als in een achtbaan ging het op en neer: op een onverwacht grote opleving volgde twee jaar later de waanzinnige inflatie met biljetten van miljarden mark waarmee je nog geen bedelaar gelukkig kon maken. De inflatie zette eeuwenoude waarden op losse schroeven, wiste tradities uit de hoofden en maakte de mensen rijp voor een turbulent decennium dat, om het in de woorden van historicus Detlev Peukert te zeggen, ‘mondain en ademloos alle posities en mogelijkheden van de moderniteit doorspeelde, beproefde en ze vrijwel direct verwierp’.
Dit boek vertelt over gevoelens, stemmingen en ervaringen als aggregaten van politieke houdingen en conflictsituaties. Over fluctuerende fenomenen als onbehagen, optimisme, angst, verveling, zelfvertrouwen, consumptielust, danslust, ervaringshonger, trots en haat.
Hoe voelden de mensen zich in de Republiek van Weimar? Daar valt natuurlijk volstrekt geen algemeen geldig antwoord op te geven. Maar dat is, bij de veelheid aan uiteenlopende en tegenstrijdige zienswijzen, de vraag waar het hier om draait. Hoe voelde het om in die tijd jong te zijn, vrouw te zijn, grotestadsbewoner of boer? Hoe voelden de vrijkorpsstrijders zich, die in 1918 niet inzagen dat de oorlog voorbij moest zijn? Wat voelden de revolutionairen? Waar kwam de wijdverbreide afschuw van het zachte pluche vandaan, van opschik en ornamenten? Hoe zagen jonge vrouwen hun toekomst toen er door de inflatie niets meer overbleef van hun bruidsschat en ze daar en masse iets fundamenteel anders voor in de plaats kregen: een moderne baan buitenshuis? Hoe voelden de mensen zich toen de grote steden almaar bleven groeiden, zonder dat iemand wist, anders dan wij nu, of ze daar ooit mee zouden ophouden? En waarom werd uitgerekend de treurige Joseph Roth zo lyrisch van het grotestadsverkeer dat hij verzuchtte: ‘Ik houd een pleidooi voor het Gleisdreieck.’ Waarom drukte de jonge schrijfster Ruth Landshoff-Yorck een kus op de motorkap van haar auto als ze die ’s nachts in de garage zette, en waarom ried ze haar lezeressen dringend aan haar voorbeeld te volgen?
Het verhaal van de Republiek van Weimar wordt hier verteld aan de hand van plaatsen die een cruciale rol speelden in de mentale ontwikkeling van die nieuwe Duitse staat: van het danspaleis, het Bauhaus-huis en het moderne kantoorpand, de verkeersdrukte en de fotostudio tot en met het sportpaleis, de biertent in verkiezingstijd en de trottoirs bij het langstrekken der strijdgroepen. Ook komen de dorpen en stadjes aan bod, waar steeds meer wrok ontstond tegen de grote stad die de mensen het hoofd blijkbaar op hol bracht, die jonge vrouwen ertoe aanzette de benen te nemen en de dorpsbewoners hun bruiden afpakte. De vermoeienissen van het dagelijks leven op het platteland contrasteerden scherp met de lokroep van het heerlijke moderne consumptietijdperk die vanuit de steden klonk. Doe je de provincie wel recht als je je vooral op de betoverende highlights van de jaren twintig concentreert? Of bega je dan dezelfde fout die de culturele elite van Berlijn toentertijd al werd aangewreven, namelijk dat ze door haar focus op al het spannende van de grote stad de realiteit in de provincie uit het oog verloor? En hoe zit het eigenlijk met de liefde voor het platteland in de Republiek van Weimar, met de dweepzuchtige Siedlerbewegung die jongeren opriep om naar de akkers te trekken, met de voorlopers van de biobeweging en van de plattelandscommunes?

[…]

 

Copyright © 2022, Harald Jähner
Copyright Nederlandse vertaling © 2023 Anne Folkertsma en Ralph Aarnout / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum