Leesfragment: De Weimarrepubliek

08 november 2021 , door Patrick Dassen
|

Gepresenteerd bij Het Martyrium, nu bij vier Athenaeum Boekhandels: Patrick Dassen, De Weimarrepubliek 1918–1933. Over de kwetsbaarheid van de democratie. Lees bij ons een fragment!

De Weimarrepubliek was de eerste democratie op Duitse bodem. Zij werd in 1918 geboren onder een weinig gelukkig gesternte, aan het einde van een verloren oorlog en te midden van een revolutie, en ging in 1933 ten onder toen Hitler aan de macht kwam. Toch was de Weimarrepubliek niet gedoemd en was zij veel meer dan een voorspel tot het Derde Rijk. Ze staat ook voor de emancipatie van de vrouw en de Joden, voor een moderne verzorgingsstaat, het Bauhaus, de Dreigroschenoper en de boeken van Alfred Döblin en Thomas Mann.

In dit boek wordt de Weimarrepubliek nu niet eens benaderd als een 'republiek zonder republikeinen', maar als een staat met grote veerkracht en potentie. Overtuigde democraten waren bereid de Weimarrepubliek te verdedigen en Hitlers nsdap was bij de verkiezingen in 1928 niet meer dan een marginale partij. Op unieke wijze beschrijft Patrick Dassen de Weimarrepubliek van binnenuit, met behulp van dagboeken, brieven en de zogenaamde 'Abelpapers', korte autobiografieën die een bijzondere inkijk geven in de ‘ziel’ van vroege leden van de nsdap – gewone mensen die levendige verhalen schreven over gekrenkte nationale trots, maar ook over de hoop op een herboren Duitsland waarin iedereen gelijk was. Zo beantwoordt Dassen de vraag wat de Weimarrepubliek kwetsbaar maakte, waarom zij ten onder ging - en welke lessen ze ons te bieden heeft.

 

Woord vooraf

Dit boek is een vervolg op mijn vorige boek, Sprong in het duister. Duitsland en de Eerste Wereldoorlog. Inhoudelijk gaat het verder waar het vorige ophield, namelijk in 1918, toen duidelijk werd dat Duitsland de oorlog had verloren en de Weimarrepubliek, te midden van een revolutie, werd geboren. Deze republiek heeft weliswaar slechts iets meer dan 14 jaar bestaan (van november 1918 tot januari 1933), maar vormt een ongekend rijke en boeiende periode van de Duitse – en Europese – geschiedenis, juist door zijn vele gezichten op talloze terreinen. Ook qua benadering is dit boek een vervolg op Sprong in het duister, omdat het, opnieuw, en misschien nog wel consequenter, uitgaat van het idee dat je de geschiedenis niet zozeer moet schrijven naar de ‘uitkomst’ toe (de machtsovername door Hitler in 1933), maar vanuit de ervaringen en verwachtingen die de tijdgenoten toen hadden.
Maar er zijn dwingender redenen geweest om dit boek te schrijven. Sprong in het duister verscheen in september 2014. Sindsdien werd de wereld geplaagd door diverse crises. De vluchtelingencrisis van 2015, de Brexit van 2016, het rechts-populisme van Trump (met als dieptepunt het verbijsterende schouwspel van de bestorming van het Capitool in januari 2021), de toename van nationalisme, xenofobie en polarisatie in diverse landen, de klimaatcrisis en de uitbraak van de coronacrisis in 2020 die onder meer leidde tot complottheorieën en een dalend vertrouwen in de politiek en de overheid – het zijn verschijnselen waardoor de laatste jaren veelvuldig de vraag werd gesteld of we misschien weer terug zijn bij de ‘Weimartoestanden’ van het Interbellum: kan het opnieuw misgaan? Ik heb de verleiding niet kunnen weerstaan om in een Epiloog in te gaan op de lessen van de Weimarrepubliek voor de huidige tijd. Een boek over ‘de kwetsbaarheid van de democratie’ lijkt in deze turbulente tijden geen overbodige luxe.
Daarmee is dit boek niet alleen geschreven voor vakgenoten, maar zeker ook voor een breder publiek dat geïnteresseerd is in de lotgevallen van de democratie in het algemeen, en in die van de Weimarrepubliek in het bijzonder – in Nederland voor velen een betrekkelijk onbekend terrein.

[...]

 

Inleiding

De vele gezichten van de Weimarrepubliek

Laten we beginnen bij het einde. Het is 30 januari 1933, een maandag. Die dag, rond twaalf uur in de middag, heeft rijkspresident Paul von Hindenburg de 43-jarige Adolf Hitler tot rijkskanselier van Duitsland benoemd. Al de hele middag zijn nieuwsgierige mensen naar de Wilhelmstrasse in het centrum van Berlijn getrokken, waar de rijkskanselarij en Hitlers hotel, de Kaiserhof, zijn gevestigd. Grote trucks parkeren in de straat zodat in het bioscoopjournaal verslag gedaan kan worden van het grote moment. In de vroege avond verzamelen zich leden van de paramilitaire nazi-organisaties, de sa en ss, en ook van de nationalistische Stahlhelm in het nabijgelegen park Tiergarten. Van daaruit willen ze in vol ornaat en met veel fakkels een parade houden, en via de Brandenburger Tor en de Wilhelmstrasse verder naar het centrum trekken. Jongens klimmen in bomen en op standbeelden om alles beter te kunnen zien. Om zeven uur precies zet de stoet zich in beweging, toegejuicht door grote aantallen burgers. Het is het begin van een indrukwekkende, geïmproviseerde massabetoging die tot lang na middernacht zal duren. Hindenburg slaat de fakkeloptocht vanuit het raam op de eerste verdieping van zijn officiële residentie met goedkeuring gade; een paar ramen verderop staat een al even vergulde Hitler. Beiden, van buiten beschenen door felle lampen, worden enthousiast toegejuicht, Hitler net iets meer dan de stokoude, 85-jarige Hindenburg.
De Franse ambassadeur, André François-Poncet, die de tocht vanuit het raam van zijn ambassade op de Pariser Platz voorbij zag trekken, beschreef het tafereel als volgt:

De toortsen waarmee werd gezwaaid vormden een rivier van vuur, een rivier met [..] onblusbare golven [..]. Van deze gelaarsde bruinhemden, zoals ze in perfecte discipline [..] marcheerden, van hun goed op elkaar afgestemde stemmen met oorlogsachtige liederen, gingen een buitengewoon enthousiasme en dynamiek uit. De toeschouwers aan beide zijden barstten uit in een enorm geschreeuw.

De diplomaat en mecenas Harry graaf Kessler, woonachtig in Berlijn, had het in zijn dagboek over een ‘zuivere carnavalsstemming’ in de hoofdstad. De inschatting van het aantal betogers zou sterk variëren, van 700.000 volgens een pro-nazikrant tot 20.000 volgens een veel kritischer bron. Joseph Goebbels had het in zijn dagboek zelfs over ‘een miljoen mensen’. Hij was door het dolle heen: ‘Een ontwaken! Een spontane explosie van het volk. Onbeschrijflijk. Steeds weer nieuwe massa’s. Hitler is in vervoering. Zijn volk juicht hem toe’. De sluwe toekomstige minister van Propaganda van het Derde Rijk had het voor elkaar gekregen dat er van de massabetoging op de staatsradio rechtstreeks verslag werd gedaan. Hijzelf en Hermann Göring hielden redevoeringen die door bijna alle radiozenders werden uitgezonden. Göring vergeleek de stemming met die in augustus 1914, het begin van de Eerste Wereldoorlog, toen er ‘ook een natie [was] opgestaan’. De ‘schaamte en schande van de laatste veertien jaar’ – die van de Weimarrepubliek – waren nu uitgewist. Het zou niet lang duren of de nazipropaganda zou 30 januari tot ‘Dag van Nationale Verheffing’ uitroepen. Met de kennis achteraf weten we dat 30 januari 1933 inderdaad een enorme breuk was in de geschiedenis van Duitsland – en zelfs in die van Europa en de wereld.6 Men kan zonder overdrijving stellen dat zonder Hitlers machtsovername de geschiedenis anders zou zijn verlopen. De nieuwe rijkskanselier en de nazi’s zouden in Duitsland een ware revolutie ontketenen. Hitler heeft er zelfs over gedacht, beweerde hij later, om de kalender te veranderen, zoals ook de revolutionairen in de Franse Revolutie hadden gedaan. Op die manier zou duidelijk worden gemaakt dat er een ‘nieuwe wereldorde’ was ontstaan.
Maar op 30 januari zelf hadden velen een ander perspectief. Er waren nogal wat mensen verrast, ook nazi’s zelf, en zelfs iemand als Goebbels, die toch dicht bij het vuur stond, beleefde 30 januari als een ‘sprookje’ dat hij nauwelijks kon geloven.
Sommige tegenstanders van de nazi’s waren bang en vreesden voor hun leven – terecht, zoals al snel zou blijken –, maar veel anderen leken zich vrij weinig om het nieuws te bekommeren. Volgens de Britse ambassadeur in Berlijn, Horace Rumbold, reageerde men overal in het land zelfs onverschillig op het nieuws; mensen die geen uitgesproken aanhangers of tegenstanders van de nazi’s waren, gingen gewoon door met hun leven, in de veronderstelling dat de zoveelste regering die nu was aangetreden geen groot verschil zou maken. Opvallend is dat velen niet in de gaten hadden wat hun boven het hoofd hing, vaak vanuit een fatale onderschatting van Hitler. Zo schreef de prominente protestantse theoloog Karl Barth in een brief aan zijn moeder op 1 februari: ‘Ik geloof niet dat dit op enige wijze het begin is van grote veranderingen’. En de veelgelezen sociaaldemocratische krant Vorwärts schreef op 8 februari. ‘Berlijn is niet Rome. Hitler is niet Mussolini. Berlijn zal nooit de hoofdstad van een fascistenrijk worden. Berlijn blijft rood’. Dat bleek een grote illusie – al binnen zeer korte tijd zou de staatsterreur tegen (onder meer) de spd, de sociaaldemocratische partij, ernstige vormen aannemen. Ook de meestal zo scherpzinnige publicist Sebastian Haffner schreef dat de nazi’s 30 januari ‘ten onrechte’ vierden als de dag van hun revolutie. Die dag bracht in zijn ogen ‘geen revolutie, maar een regeringswissel’. Er zaten immers maar twee nazi’s in de regering en Hitler had trouw gezworen aan de grondwet. Toen Haffner ’s avonds met zijn vader het nieuws besprak, schatte hij in dat de ‘zwart-reactionaire regering met Hitler als mondstuk’ weinig kans zou maken om lang te regeren. Bovendien had de regering een ‘duidelijke meerderheid van de bevolking’ tegen zich. En hij concludeerde: ‘Nee, al met al was deze regering geen reden tot bezorgdheid’. Het zou anders lopen.
Met andere woorden, dat wat wij nu weten, kan nogal eens verschillen van de manier waarop de tijdgenoten tegen hun eigen tijd aankeken. Dat geldt niet alleen voor het inschatten van de betekenis van 30 januari 1933, maar ook voor de machtsovername van Hitler zelf. Dat hij aan de macht zou komen, lijkt misschien onvermijdelijk, maar dat was allesbehalve het geval. Daarvoor waren er einde 1932 te veel tekenen die ongunstig voor hem waren. De nsdap was bij de verkiezingen in juli 1932 weliswaar de grootste politieke partij van Duitsland geworden (37,4%), maar in november 1932, bij de volgende landelijke verkiezingen, had zij alweer twee miljoen stemmen verloren (33,1%; van 230 naar 196 zetels). Bovendien dreigde de partijkas leeg te raken, had de nsdap in de herfst van dat jaar in de ogen van velen een te ‘links’ imago gekregen en bovenal waren er grote interne spanningen binnen de partij. Het succes van Hitler was alweer over zijn hoogtepunt heen, zo leek het, en dat vreesden ook tal van nazi’s zelf, zoals Goebbels. Ook werden aan het einde van dat jaar de eerste tekenen zichtbaar dat het dieptepunt van de zware economische crisis misschien wel voorbij was, de crisis waarvan de nsdap zo had weten te profiteren. De tegenstanders van de partij – en dat waren er, toen nog, steeds heel veel – kregen daardoor weer hoop. ‘We hebben, denk ik, het ergste gehad’, schreef de op dat moment beroemdste Duitse schrijver Thomas Mann op 22 december 1932 aan Hermann Hesse. En de Frankfurter Zeitung schreef op 1 januari 1933 zichtbaar opgelucht: ‘De vreselijke nationaalsocialistische aanval op de democratische staat is afgeslagen’.

[...]

 

© Copyright 2021 Patrick Dassen, Driehuis en Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum