Leesfragment: Het reisboek van Willem van Oranje

27 augustus 2023 , door René van Stipriaan
| |

Voor Het reisboek van Willem van Oranje volgde biograaf René van Stipriaan de Vader des Vaderlands door Europa en deed onderzoek naar de historische locaties die hij bezocht. Hoe zag de wereld van Willem van Oranje eruit – en wat is er nog van over? Dinsdag 5 september vanaf 20.00 in de Singelkerk vertelt Van Stipriaan, bekroond met de Geschiedenisprijs én de Biografieprijs voor zijn biografie van De Zwijger, over deze nieuwe reis terug in de tijd, vandaag publiceren we voor. Kom ook, reserveer je exemplaar en lees een fragment.

Vanaf het moment dat Willem van Oranje op zijn elfde het ouderlijk huis verliet, was hij altijd onderweg. Hij woonde nu eens in Breda, dan weer in Brussel, Delft, Vlissingen, Geertruidenberg of Antwerpen. Al in zijn jeugd bracht hij veel tijd door op het slagveld, maakte hij lange veldtochten, en was hij betrokken bij belegeringen en verwoestingen. Tegelijkertijd zette hij nieuwe steden op de kaart, stichtte hij scholen en nam hij het initiatief tot de oprichting van de Universiteit van Leiden.

Het reisboek van Willem van Oranje geeft aan de hand van kaarten en vele illustraties een beeld van een opwindend en rusteloos bestaan. In zijn leven legde Willem van Oranje vele tienduizenden kilometers af, te paard of in een koets. En dat in een tijd dat de meeste mensen hun geboortestreek zelden of nooit verlieten. Het reisboek is tevens een gids langs de landschappen en gebouwen die door Willem van Oranje hun vorm kregen, en laat zien met welke uithoeken van Europa hij in contact stond, van Lissabon tot Constantinopel, en van Kopenhagen tot Rome.

René van Stipriaan is cultuurhistoricus, deskundig op het terrein van de zestiende en zeventiende eeuw. Hij stelde met Geert Mak Ooggetuigen van de wereldgeschiedenis samen en met Luc Panhuysen Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog. Ook verscheen van zijn hand Het volle leven, over de Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek, en De hartenjager, zijn biografie van Gerbrandt Adriaensz. Bredero. Zijn laatste boek, De zwijger, zijn biografie van Willem van Oranje, werd bekroond met de Libris Geschiedenisprijs en de Biografieprijs.

 



 

Uit: René van Stipriaan, Het reisboek van Willem van Oranje. Detail van de stadsplattegrond van Mechelen door Jacob van Deventer, met rechtsboven, onder twee blauwe daken het Hof van Mechelen, waar Willem van Oranje op doorreis van Breda naar Brussel regelmatig verbleef (Koninklijke Bibliotheek Brussel).Detail van de stadsplattegrond van Mechelen door Jacob van Deventer, met rechtsboven, onder twee blauwe daken het Hof van Mechelen, waar Willem van Oranje op doorreis van Breda naar Brussel regelmatig verbleef (Koninklijke Bibliotheek Brussel).

Inleiding

Van bovenaf kijken naar je stad, je dorp, je gewest, je land, het was een wonder dat het opeens kon. Omstreeks 1550 kwamen de eerste gedrukte kaarten van de Nederlanden in omloop. Een revolutie, letterlijk: een kanteling van het beeld van de eigen wereld. De plaats waar steden, landstreken en eilanden lagen, werd tot dan toe vooral uitgedrukt in windrichtingen en afstanden, of de namen van landroutes en waterwegen die je ernaartoe konden brengen.
De kaarten konden vanaf het midden van de zestiende eeuw in steeds grotere hoeveelheden geproduceerd worden, omdat het meetkundig inzicht om de verhoudingen in het landschap in een plat vlak weer te geven, snel toenam. Ze werden ook gemaakt omdat er behoefte aan was. Vooral bij vorsten, die veelal op een afstand regeerden en beslissingen moesten nemen over sluizen, dijken, wegen en verdedigingswerken. Of over zaken van oorlog en vrede. Landsheer Karel v en zijn zoon en opvolger Filips ii waren in de Nederlanden de eerste en belangrijkste opdrachtgevers voor reeksen kaarten van steden en gewesten. Ze werden getekend en ingekleurd, niet gedrukt, en hadden mogelijk de status geheim.
Willem van Oranje was in zijn jonge jaren in de leer bij Karel v en zal bij zijn eerste blikken op die versgetekende landkaarten al hun sensationele schoonheid hebben ervaren. Want onweerstaanbaar en mooi waren ze: ze toonden de grilligheid van de natuur, vooral op plaatsen waar het water zich een weg naar beneden zocht; ze toonden de vermogens van de menselijke spierkracht en het menselijk vernuft, waar dijken waren opgeworpen, wegen waren getrokken, dorpen, kloosters en steden waren gebouwd.
De kaarten werkten ook als een uitnodiging aan het innovatief vermogen. Hoe de dingen wellicht anders en beter konden. Wiskundig gemotiveerde oplossingen zagen er van bovenaf strakker en mooier uit. Kaarten werkten zo hun eigen veroudering in de hand. In de zestiende eeuw kwam Europa in een economische en culturele stroomversnelling, vooral in het noordwesten, daar waar de omstandigheden het minst gunstig leken, en ook ongunstiger werden, door klimaatverandering. Het werd merkbaar kouder.

Uit: René van Stipriaan, Het reisboek van Willem van Oranje. De stad Aalst, omstreeks 1565 in kaart gebracht door Jacob van Deventer, een van de grondleggers van de Nederlandse cartografie. In opdracht van Karel V en later Filips II bracht hij niet alleen de gewesten, maar ook de belangrijkste steden van de Nederlanden in kaart, waarschijnlijk circa 250 in totaal, waarvan er 224 bewaard zijn gebleven. Ze dienden voor intern gebruik door de landsheer. Op de ‘bijkaart’ links zijn de voornaamste gebouwen (kerken, het raadhuis, enzovoort) weergegeven. In 1582 kreeg Willem van Oranje het land van Aalst ten geschenke van de Staten van Vlaanderen, uit erkentelijkheid voor de offers die hij de voorgaande jaren had gebracht (Biblioteca Nacional de España, Madrid, ms. Res 200, nr. 36).
De stad Aalst, omstreeks 1565 in kaart gebracht door Jacob van Deventer, een van de grondleggers van de Nederlandse cartografie. In opdracht van Karel v en later Filips ii bracht hij niet alleen de gewesten, maar ook de belangrijkste steden van de Nederlanden in kaart, waarschijnlijk circa 250 in totaal, waarvan er 224 bewaard zijn gebleven. Ze dienden voor intern gebruik door de landsheer. Op de ‘bijkaart’ links zijn de voornaamste gebouwen (kerken, het raadhuis, enzovoort) weergegeven. In 1582 kreeg Willem van Oranje het land van Aalst ten geschenke van de Staten van Vlaanderen, uit erkentelijkheid voor de offers die hij de voorgaande jaren had gebracht (Biblioteca Nacional de España, Madrid, ms. Res 200, nr. 36).

Willem van Oranje groeide op in Midden-Duitsland, verhuisde op zijn elfde naar Brabant en bracht daar zijn tijd door op het voorouderlijk slot in Breda, of in het paleis van landsheer Karel v te Brussel. Het was een overgang van Duitse soberheid en landelijke eenvoud naar een wereld die volop in beweging was, en waarin zo goed als alle weelde samenkwam die in de wereld verhandeld werd, vooral in Antwerpen en Brussel. Zo bezien moet de reis die Willem in 1544 [van Dillenburg naar Breda, waar zijn oom, wiens erfgenaam hij is, begraven wordt, en nadien naar Brussel - red.] maakte een duizelingwekkende ervaring zijn geweest. Van de ene wereld in de andere, met een andere voertaal, andere kleedgewoonten, andere gerechten, andere dranken, en zeker ook een andere mentaliteit.

Uit: René van Stipriaan, Het reisboek van Willem van Oranje. Deze tekening geeft een speels overzicht van het belang van maten, niet alleen in de handel (laken, graan, bier), maar ook in de muziek en de wetenschap. Centraal staat een wiskundige die met alle mogelijke instrumenten berekeningen uitvoert, wellicht ten behoeve van het maken van kaarten. Naast de zetel van de wiskundige ligt niet toevallig een globe. De tekening wordt wel toegeschreven aan Frans Floris, een goede bekende van Willem van Oranje (École nationale supérieure des Beaux-Arts, Parijs).
Deze tekening geeft een speels overzicht van het belang van ‘maten’, niet alleen in de handel (laken, graan, bier), maar ook in de muziek en de wetenschap. Centraal staat een wiskundige die met alle mogelijke instrumenten berekeningen uitvoert, wellicht ten behoeve van het maken van kaarten. Naast de zetel van de wiskundige ligt niet toevallig een globe. De tekening wordt wel toegeschreven aan Frans Floris, een goede bekende van Willem van Oranje (École nationale supérieure des Beaux-Arts, Parijs).

Het is onmogelijk vast te stellen waar de jonge Willem zich het meest over verbaasde. Afgaande op wat buitenlandse bezoekers in de zestiende eeuw zoal opviel in de Nederlanden, moet het vooral de enorme welvaart zijn geweest. Er waren veel steden, minstens tweehonderd, die beveiligd werden door stevige stadsmuren, met in alle windrichtingen stadspoorten die bij het vallen van de avond gesloten werden. Wie te laat bij zo’n stad aankwam, moest maar hopen dat hij in de buurt van de poort een herberg vond om de nacht door te brengen. Bij zonsopkomst ging de poort weer open. Wie als vreemdeling naar binnen wilde, moest niet zelden een vrijgeleide tonen, en soms ook nog tol betalen. Vooral steden die op strategische punten in het scheepvaartverkeer lagen, zoals Dordrecht, Gouda en Haarlem, probeerden die positie te verzilveren door stevige belastingen te heffen; wie met de schuit van Amsterdam naar Rotterdam wilde, moest via Haarlem en Gouda.
Veel steden waren beducht voor smokkelaars; een doorzoeking van alle bagage behoorde tot de routines. In dorpen waren die beperkingen er niet, sommige waren overigens door de steeds toenemende welvaart inmiddels uitgegroeid tot steden, aldus Ludovico Guicciardini, een Italiaan die jarenlang in Antwerpen woonde en omstreeks 1560 alle uithoeken van de Nederlanden bereisde. Het land bleek opvallend dicht bezaaid met dorpen. Guicciardini telde er wel 6300, en dan rekende hij alleen de dorpen mee die over een fatsoenlijke kerktoren beschikten.
Veel steden, ook de kleinere, waren prachtig om te zien, met ruime pleinen, mooie kerken, veel groen, brede grachten en stenen huizen, zaken die elders in Europa niet voor zich spraken. De straten waren veelal goed geplaveid en schoon. De burgers die er woonden waren dol op tuinieren, waardoor er in het voorjaar en de zomer in de steden van alles bloeide. De interieurs vielen op door overvloedig en kostbaar huisraad. De kunstnijverheid stond op een ongekend niveau, en was zeer vernieuwend. Met ontzag memoreerden buitenlanders Nederlandse uitvindingen als het schilderen met olieverf, het brandschilderen van glas, het maken van wandtapijten, of het construeren van uurwerken en kompassen.
Het leven in de Nederlanden was goed; vlees, vis en graan waren er in overvloed. Wijn moest geïmporteerd worden en was dus duur, maar bier was overal voorhanden en van goede kwaliteit. Waar het dan weer aan ontbrak, was goede olie om mee te bakken en braden; boter daarentegen was algemeen beschikbaar. Nederlanders konden niet zo goed koken als Fransen – het ontbrak vooral aan goede kruiden. Wat buitenlanders in het bijzonder opviel was dat vrouwen een veel groter aandeel hadden in het economisch leven dan elders. Wanneer je in een herberg sliep, was de kans groot dat die gerund werd door een vrouw. En dat gold eveneens voor winkels. Waren de Nederlanders hierin zo vooruitstrevend? De verklaring is vooral heel pragmatisch: veel Nederlandse mannen zaten op zee, op vrachtvaarders of vissersschepen, of ze zaten op de binnenvaart, en de echte kooplieden waren vaak op handelsreis. Vrouwen genoten intussen veel vrijheid; ook zij reisden om zaken te doen, en dat riep geen verdenking of veroordeling op, aldus Guicciardini.
Verder zouden Nederlanders goed van vertrouwen zijn, een beetje naïef misschien wel. En dat terwijl het onderwijs, voor Europese begrippen, op een heel hoog niveau stond. Een groot deel van de Nederlanders kon rekenen en schrijven, zelfs boeren en landarbeiders. En velen, zowel mannen als vrouwen, beheersten een vreemde taal, meestal Frans, ook al waren ze nog nooit in het buitenland geweest. Toch waren het niet alleen positieve eigenschappen die ooggetuigen als Guicciardini opvielen. Een terugkerende klacht ging over de enorme onmatigheid in eten en vooral drinken. Volgens Guicciardini leidde het schransen en zuipen van Nederlanders ertoe dat ze aanzienlijk korter leefden. Ze dronken niet alleen ’s avonds, maar ook overdag. In het verlengde daarvan lag hun enorme hang naar feesten; het viel hem op dat mensen het ervoor overhadden vele dagen te reizen om ergens een trouwerij, processie of kermis mee te maken. De oorzaak van al dat feesten en drinken moest wel het vochtige en sombere noordelijke klimaat zijn. Ook Willem van Oranje zou zich in de loop der jaren tot een stevige drinker ontwikkelen.

[…]

Een vorst of een hoge edelman had al sinds eeuwen zijn eigen manier van reizen. Hij reisde bij voorkeur met een gevolg van hovelingen, lijfwachten, secretarissen, koks, paardenknechten, sjouwers enzovoort. Ook een kapelaan en een barbier maakten er deel van uit. Hoe belangrijker de vorst of edelman, hoe groter zijn gevolg. Het gevolg van Willem van Oranje zal al snel uit zofn dertig man hebben bestaan, naast een lijfwacht van zofn twintig ruiters.18 Op deze manier reizen had iets van een verhuizing. Vaak werd er allerlei huisraad meegevoerd, zoals tafelgerei, tapijten, kleden en meubilair. Zo drukte de vorst zijn status uit, maar het leidde er ook toe dat een vorstelijke reis veel organisatie vroeg en traag verliep. Met een groot gevolg over smalle wegen trekken, met veerbootjes rivieren oversteken en maaltijden gebruiken kostte veel tijd. Dit kon alleen maar goed verlopen wanneer kwartiermakers vooruitsnelden om in pleister. of overnachtingsplaatsen iedereen op scherp te zetten. Gedurende een groot deel van zijn leven reisde Willem van Oranje in vorstelijke entourages. In zijn jeugd als page van Karel v en landvoogdes Maria van Hongarije; na 1560 werd hij steeds meer zelf het middelpunt van reizende gezelschappen.

[…]

We weten vrij veel van Willem van Oranjes reisgedrag, omdat we veel correspondentie van hem hebben. Maar we weten lang niet alles. Ook al staan in de meeste brieven datum en plaats van verzending vermeld, toch verdwijnt hij soms weken– of zelfs maandenlang uit het beeld. En over uitstapjes die niet langer dan een dag duurden – de jachtpartijen en lokale inspectiereizen – is nauwelijks informatie overgeleverd.
Uitgaande van wat we wel weten, zien we jaren met heel grote reisbewegingen, naast jaren waarin het, schijnbaar, wat kalmer toeging. In 1547, waarin Willem de leeftijd van veertien jaar bereikte, verbleef hij aan het begin van het jaar waarschijnlijk op het familieslot in Breda. Of hij de eerste acht maanden heeft gereisd is onbekend. Het eerste concrete gegeven is een uitstap naar ’s-Hertogenbosch, begin september in het gevolg van de landvoogdes. In oktober reisde hij naar Brussel, zo’n 100 kilometer van Breda, een reis die hij in zijn leven in beide richtingen tientallen malen zou maken.

[…]

 

© René van Stipriaan

pro-mbooks1 : athenaeum