Leesfragment: Het kleedje voor Hitler. Een familiegeschiedenis

28 oktober 2023 , door Bas von Benda-Beckmann
| |

31 oktober verschijnt het nieuwe boek van Bas von Benda-Beckmann, Het kleedje voor Hitler. Een familiegeschiedenis. Lees bij ons een fragment en reserveer je boek.

Opgroeiend in een Duits-Nederlands gezin raakte Bas von Benda-Beckmann al vroeg gefascineerd door de Tweede Wereldoorlog. Toen hij dertien was hoorde hij voor het eerst dat zijn oudtante Luise de weduwe was van Hitlers trouwste generaal, Alfred Jodl, die tijdens het Proces van Neurenberg als oorlogsmisdadiger ter dood was veroordeeld. Later volgden meer verhalen, zoals dat van Luises jongere zus Tini, die eerst partijlid werd maar later een relatie kreeg met een half-Joodse arts en bevriend raakte met een van de samenzweerders tegen Hitler.

Von Benda-Beckmann ging op zoek naar het naziverleden van zijn grootouders en oudooms en -tantes, die de grote geschiedenis van zo dichtbij meemaakten. Hij stuitte daarbij op de anekdote over het kostbare tafelkleedje met jachttaferelen dat de familie aan Hitler zou hebben geschonken. Wat klopt er eigenlijk van dit verhaal en wat zegt het ons over de omgang met het naziverleden in Duitse families?



 

1. Family matters

V.l.n.r. Agnes, Tini, Mary, Jos Mutter, Rob, Dorelise en Luise von Benda. Uit: Bas von Benda-Beckmann, Het kleedje voor HitlerV.l.n.r. Agnes, Tini, Mary, Jos Mutter, Rob, Dorelise en Luise von Benda. Uit: Bas von Benda-Beckmann, Het kleedje voor Hitler
V.l.n.r. Agnes, Tini, Mary, Jos Mutter, Rob, Dorelise en Luise von Benda.

Nu ik echt begin met het opschrijven van deze familiegeschiedenis, realiseer ik me dat ik ongewild een traditie voortzet. Al generaties lang zetten mijn familieleden gebeurtenissen uit hun eigen leven en dat van hun voorouders op papier. Terugblikken voor het nageslacht om herinneringen vast te leggen en door te geven. En ook wel om te laten zien dat we niet zomaar een familie zijn, maar een heel speciale met een heel bijzondere geschiedenis. En in veel opzichten ben ik daar blij mee. Ik was nooit achter de dingen gekomen die ik wilde weten wanneer mijn grootouders, oudtantes en andere familieleden niet hun eigen biografieën hadden geschreven. En ik was misschien ook wel nooit op het idee gekomen om dit boek te schrijven als er niet zo vaak over de familiegeschiedenis was gesproken.
Met dit boek sta ik dus in een familietraditie, al is het een ongemakkelijke. Lang luisterde ik met een half oor naar de altijd terugkerende familieverhalen van mijn vader Franz. Ik herinner me dat ik snel afhaakte als hij weer begon over het verleden van de Von Benda’s. Aan de ene kant omdat het soms best moeilijk te volgen was. Losse anekdotes die zich af en toe in het Pruisen van de achttiende eeuw afspeelden, dan weer in het Duitse Keizerrijk van Wilhelm II, soms in de Weimarrepubliek en vervolgens weer in de naoorlogse Bondsrepubliek. Alleen wanneer we bij de nazitijd waren aanbeland, spitste ik mijn oren. Die periode had altijd al mijn bijzondere interesse. Maar zelfs daar raakte ik gauw genoeg de draad kwijt. De structuur ontbrak om het allemaal goed te kunnen volgen, om personen en gebeurtenissen te kunnen plaatsen. Dat verbeterde enigszins met een studie geschiedenis en mijn keuze voor het beroep van historicus. Maar de familieverhalen bleven flarden.
Wanneer het niet over de nazitijd ging, overheersten bij mij vaak gevoelens van spot en lichte ergernis. De genealogische exercities van overijverige achterneven die de familielijn hebben weten te traceren tot koning Edward I van Engeland en kerkhervormer Philipp Melanchthon. De verhalen over de Boheemse achttiende-eeuwse componist en vioolvirtuoos Franz Benda, wiens muziek ik – met een grondige afkeer van barokmuziek – nauwelijks kan aanhoren. De familiedagen waarin nakomelingen van de familie Von Benda en van andere twijgen van de voorouderlijke stamboom zich laven aan een gemeenschappelijk gevoel bij elkaar te horen en deel uit te maken van iets bijzonders. De brieven van de Beierse adelvereniging – die een volledig overzicht van de Beierse adelsgeslachten wil geven – met verzoeken om verdere persoonsgegevens van aangetrouwde familie. De boze e-mails van een achterneef aan mijn vader en oom omdat zij zich niet om het familiegraf van de Von Benda’s bekommerden en kennelijk niet van plan waren er begraven te worden. Ik kon er wel om lachen, maar het was ook weleens irritant.
Want wat ik wilde weten, was iets anders. Niet de glorie, maar de schaduw. Ik wilde antwoord op de vraag die Lies mij stelde tijdens ons eerste echte gesprek, op een wondermooie voorjaarsmiddag in mei 1999. We zaten in de zon op een terras aan het Singel in Amsterdam, vlak na een college moderne geschiedenis van Duitsland, en kwamen na verloop van tijd op onze families uit.
Eerst vertelde ik de grote lijnen. Mijn vader Franz werd op 29 november 1941 geboren in Greifswald. Hij was de jongste van vier kinderen. Zijn vader, die ook Franz heette en als Luftwaffeofficier voor het Duitse leger vocht, raakte eind 1942 vermist boven Tobroek in Libië. Het had niet veel gescheeld of ik had ook Franz geheten, maar daar heeft mijn moeder gelukkig een stokje voor gestoken. Mijn oma, de moeder van mijn vader, heette Ruth von Werner, maar werd door vrienden en familie Rehli genoemd: hertje. Ze werd kort na de oorlog ernstig ziek en zou in 1952 overlijden aan de gevolgen van kanker. Mijn tantes werden opgevoed door hun oma, mijn oom werd in een internaat ondergebracht. Mijn vader werd in 1949 opgenomen en later geadopteerd door een kinderloos echtpaar uit Kiel, de Beckmanns.
De twee achternamen werden aan elkaar geplakt en mijn vader heette vanaf dat moment Von Benda-Beckmann. Hoewel hij vanaf zijn zevende bij een ander gezin opgroeide, hield hij zijn leven lang nauw contact met zijn echte broer en zussen. In 1971 trouwde hij met mijn moeder, Keebet, een Nederlandse, die hij had leren kennen tijdens een zomercursus internationaal recht in Nederland. Mijn ouders raakten allebei gefascineerd door nieuwe ontwikkelingen in de rechtsantropologie en als wetenschapsechtpaar gaven ze zelf een belangrijke impuls aan dat vakgebied.
Ze woonden korte tijd in Zürich, waar ik in 1976 werd geboren, en verhuisden een klein jaar na mijn geboorte naar Leiden. Hier werd in 1979 ook mijn broer Sander geboren. In 1982 kreeg mijn vader een leerstoel internationaal recht in Wageningen, waar we ook gingen wonen. Mijn moeder pendelde vandaar naar de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ook zij, enkele jaren later, benoemd zou worden tot hoogleraar in de rechtsantropologie.
Ik ben dus in Nederland opgegroeid, met twee wetenschappers als ouders. Mijn vader sprak altijd Nederlands met ons, maar met mijn ‘adoptieoma’ Erna Beckmann en met mijn oom en tantes sprak ik van jongs af aan Duits. Ik voelde vooral een band met mijn oom en tantes. Ze hadden dezelfde humor en mildheid als mijn vader.
‘Dus je hebt een Duitse vader, hè, is er nog iets wat ik moet weten? Nog foute familieleden?’ grapte Lies. We hadden tijdens de afgelopen collegereeks de geschiedenis van nazi-Duitsland uitgebreid voorbij zien komen, dus we waren al goed ingevoerd in het onderwerp. Ik herinner me eigenlijk niet goed meer of ik gelijk heb geantwoord of dat ik er later in het gesprek nog eens op terugkwam. Hoe dan ook, die middag vertelde ik haar over mijn oudtante Luise, die ruim een jaar daarvoor was overleden.
Ik hoorde voor het eerst iets over het oorlogsverleden van Luise toen ik een jaar of dertien was. Mijn tante Rosi, de jongste zus van mijn vader, paste een week op mij en mijn broertje in ons huis in Wageningen. Tijdens de afwas (zij waste af, ik droogde) vertelde ze me dat ‘tante Luise’ – mijn oudtante – secretaresse was geweest bij de opperbevelhebbers van de Duitse landmacht. In april 1945, vlak voor de geallieerde overwinning, was zij getrouwd met Alfred Jodl. Tante Rosi legde uit dat dit een van Hitlers loyaalste generaals was geweest en dat Jodl in 1946 tijdens het Proces van Neurenberg ter dood was veroordeeld wegens zijn betrokkenheid bij de Duitse oorlogsmisdaden. Luise maakte het Proces van Neurenberg van dichtbij mee terwijl ze werkte als secretaresse voor de advocaten van haar man, tot hij werd veroordeeld en opgehangen.
Na zijn dood bleef Luise een toegewijde verdediger van haar man. Ze voerde processen om de status van Jodl als ‘hoofdschuldige’ aan te vechten en daarmee haar weduwepensioen terug te krijgen. In 1976 publiceerde zij haar memoires onder de titel Jenseits des Endes, wat ‘aan de andere kant van het einde’ betekent. In het boek vertelt zij uitgebreid over haar eigen belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog en het Proces van Neurenberg. Verder is het vooral een apologie van haar man. Steeds dezelfde argumenten komen terug. Jodl was niet schuldig aan oorlogsmisdaden en de Holocaust had zich buiten zijn blikveld voltrokken. Dat hij Hitler een militair genie vond, dat hij de Duitse aanval op de Sovjet-Unie voorbereidde en betrokken was geweest bij het zogeheten ‘Kommissarbefehl’, de richtlijn om communistische partijcommissarissen zonder voorbehoud te executeren, veranderde daar volgens haar niets aan.
Waarom kwam dit verhaal over tante Luise en haar huwelijk met generaal Jodl als een schok? Ik heb het me vaak afgevraagd. Hoewel deze oudtante in München woonde en we haar niet vaak zagen, maakte ze deel uit van onze belevingswereld, van onze familie. Mijn broertje Sander en ik waren erg op haar gesteld. We zagen haar als een lieve, prettig gestoorde oudtante, die altijd met wat extra aandacht naar ons leek om te kijken. Iemand met een goed gevoel voor humor en grappige eigenaardigheden. Ieder voorjaar stuurde ze ons met Pasen allebei een groot hol chocolade-ei, altijd in een enveloppe met de gewone post. En elke keer lachten we om de kapotte chocola in gescheurde folie, met een vrolijk briefje erbij. In december kregen we cadeautjes, eerst met kerst, maar later met sinterklaas. Luise schreef haar hele leven graag grappig bedoelde rijmpjes en toen mijn moeder haar een keer had verteld over de Nederlandse sinterklaastraditie, besloot ze daarop over te stappen. Voortaan kregen Sander en ik ons cadeautje op 5 december, met een sinterklaasgedichtje.
Toen ik het verhaal over Luise en haar huwelijk met generaal Jodl hoorde, begon het beeld van de prettig gestoorde lieve oude vrouw te barsten. Ik zat in de brugklas, leerde op school voor het eerst over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, en begon me af te vragen of dit voor mij, door mijn Duitse afkomst, iets anders betekende dan voor mijn klasgenoten. Ja dus.
De zonnige middag in mei 1999 waarop ik Lies leerde kennen, vertelde ik voor het eerst echt waar ik mee worstelde, welke onbeantwoorde vragen over mijn familiegeschiedenis me bezighielden. Ik denk nog steeds dat toen ook het idee voor dit boek ontstond, ook al werd het pas veel later een concreet plan. Daar, op dat terras aan het Singel, vielen opeens de schaamte voor de familiegeschiedenis en de behoefte om deze geheim te houden van me af. Ik vertelde Lies over de brief en de memoires van mijn oudtante en over mijn verontwaardiging daarover. Hoe durfde zij haar eigen rol en die van haar man zo rooskleurig af te schilderen? Hoe haalde ze het in haar hoofd om te beweren dat hij, Hitlers belangrijkste militaire planner, niets had geweten van de deportaties en concentratiekampen? En ik vertelde ook hoe er in mijn familie vaak over de naziperiode werd gesproken. Mijn vader, oom en tantes hebben Luises rooskleurige beeld van haar echtgenoot nooit helemaal geaccepteerd, maar hun kritiek kende ook grenzen. Luises vroegere enthousiasme voor Hitler en haar trouw aan Jodl werden door mijn familie mild bespot en bekritiseerd. Tegelijkertijd beschikte Luise door haar jarenlange ervaring over veel feitelijke kennis en dwong ze daar ook respect mee af. En ook haar enorme loyaliteit aan haar man en haar onvermoeibare inzet voor diens rehabilitatie konden mijn vader, oom en tantes tot op zekere hoogte wel begrijpen. Ja, het was een wat eigenaardige karaktertrek en zeker, Luise had zo haar blinde vlekken, maar een nazi?
Een van de familiegesprekken die ik me herinner, verliep ongeveer zo. De twee zussen van mijn vader waren uiteindelijk bij precies die vraag terechtgekomen, en na een korte reeks opeenvolgende anekdotes zei mijn ene tante: ‘Echt nazistisch was ze toch niet’, waarop de ander reageerde: ‘Hm, nou ja, zo echt onnazistisch was ze nou ook weer niet.’ Een kort gegrinnik en een stilte, waarna het gesprek overging op een ander onderwerp.
En Alfred Jodl dan, Hitlers generaal? ‘Tja, Jodl,’ zo zei mijn vader eens, ‘hij was in het begin helemaal geen fan van Hitler. Hij geloofde in de Weimarrepubliek en was een loyale officier. Hij was er volledig van overtuigd dat hij als militair de officiële machthebbers van het land zijn volledige trouw verschuldigd was. Ook werd hij steeds enthousiaster over Hitlers militaire successen, zeker aan het begin van de oorlog. Maar toen het tij keerde voor het Duitse leger, was hij ook een van de weinige generaals die geen blad voor de mond nam en het Hitler steeds eerlijk zei als hij het ergens niet mee eens was. De weg naar het militaire verzet van Von Stauffenberg en Von Tresckow heeft hij nooit gevonden. Hij wilde en durfde het niet aan om Hitler te bestrijden – een domme, laffe en een misdadige vergissing, die ik nog steeds niet begrijp.’

[…]

 

Copyright © 2023 Bas von Benda-Beckmann

pro-mbooks1 : athenaeum