Leesfragment: Het Oranjehotel

03 september 2019 , door Bas von Benda-Beckmann
| |

Morgen, 5 september, verschijnt van Bas von Benda-Beckmann Het Oranjehotel. Een Duitse gevangenis in Scheveningen. Wij publiceren voor!

Wat betekende het om gevangen te zitten in bezet Nederland? Dat onderzoekt Bas von Benda-Beckmann in deze geschiedenis van de belangrijkste Duitse gevangenis op Nederlands grondgebied. Kort na de meidagen van 1940 vorderde de bezettingsmacht een deel van het Scheveningse gevangeniscomplex en vestigde er een Polizeigefängnis, die in de volksmond al snel de bijnaam Oranjehotel kreeg. Tussen 1940 en 1945 zaten hier meer dan 25.000 mensen gevangen voor politieonderzoek, in afwachting van een proces of vonnis, of om te worden doorgestuurd naar een concentratiekamp. Er zaten verzetsmensen, maar ook dieven, zwarthandelaars, Joden en Jehova's getuigen. Aan de hand van Duitse gevangenisadministratie, interviews, dagboeken, brieven, memoires en strafdossiers bestudeert Von Benda-Beckmann het dagelijks leven van de Scheveningse gevangenen, bewakers en andere betrokkenen. Hij laat zien dat hun achtergronden veel diverser waren dan vaak wordt aangenomen.

Bas von Benda-Beckmann (1976) is historicus en schreef eerder over Duitse historische debatten over de geallieerde bombardementen en de Velser Affaire. De Velser Affaire. Een omstreden oorlogsgeschiedenis stond in 2014 op de shortlist van de Libris Geschiedenis Prijs.

 

Inleiding: ‘In deze bajes zit geen gajes’

Er kwamen vliegers aangevlogen
Haast als lammetjes zo zacht
Die hebben vol van mededogen
Een bezoek aan Rotterdam gebracht

Dit zijn de eerste vier regels van een kritisch gedichtje over het bombardement op Rotterdam dat in de zomer van 1940 in Nederland circuleerde. Emmy Naarding, een jonge vrouw uit Enschede, vond het op een dag in oktober 1940 in haar brievenbus en gaf het aan haar vriendin Riet Hoogland. Zij maakte thuis een afschrift op de typemachine van haar vader, nam het mee naar het administratiekantoor van de textielfabriek Gebroeders Van Heek in Enschede, waar ze werkte. Riet liet het lezen aan haar collega’s en haar collega Bep was net bezig het op haar schrijfmachine over te tikken toen hun chef, de controleur Willem Silder, haar betrapte en het velletje uit de machine nam. Hij moest lachen en liep snel naar zijn collega Ter Weele, die lid van de NSB was en pro-Duits, om hem ermee te plagen. Al snel kregen de twee mannen ruzie. Ter Weele kondigde woedend aan dat hij naar de Duitsers zou stappen en liet zich niet weerhouden door Silders dreigement hem het ziekenhuis in te slaan. Zo kwam het dat het groepje werknemers van de Enschedese textielfabriek halverwege oktober 1940 voor hun ‘politieke misdaad’ werd gearresteerd. Na zes weken opsluiting in een politiecel verschenen zij op 29 november 1940 voor het Feldgericht. Hun schuld kon snel worden vastgesteld, en Emmy, Riet en de anderen kregen allen een gevangenisstraf opgelegd. Riet Hoogland, die het ‘Hetzschrift’ had verspreid en bovendien weigerde tijdens de rechtszaak berouw te tonen, kreeg de zwaarste straf: acht maanden met aftrek van voorarrest. Drie andere collega’s kregen zes maanden.
Riet en Emmy verbleven tot begin januari 1941 in een cel op het Enschedese politiebureau. In januari bracht een politiebusje hen naar de Polizeigefängnis Scheveningen, waar zij de rest van hun straf uitzaten. Deze instelling stond onder Duits beheer en was gehuisvest in de cellenbarak van het Penitentiair Complex Scheveningen aan de Van Alkemadelaan. Vlak voor haar vertrek uit Enschede hoorde Riet voor het eerst de bijnaam van haar nieuwe verblijf: het Oranjehotel. ‘Je zou er haast naar verlangen er deel van te mogen uitmaken,’ vertrouwde ze haar dagboek toe toen ze hoorde dat de gevangenis zijn geuzennaam ontleende aan zijn Oranjegezinde gasten. Die eretitel werd bevestigd toen Riet in juni 1941 vrijkwam. Na in Scheveningen te zijn opgehaald werd zij in Enschede door een grote menigte opgewacht bij het station en voor haar ouderlijk huis door vrienden, familie, collega’s en buren gehuldigd. Samen met Emmy poseerde ze voor de fotograaf tegen een achtergrond van bloemenhulde.

De 21-jarige Riet Hoogland was een van de ruim 25.000 mensen die tussen mei 1940 en mei 1945 in de Polizeigefängnis opgesloten hebben gezeten. Ze beschrijft haar zes maanden gevangenschap in het Oranjehotel in een boekwerk van meer dan tweehonderd pagina’s. Met behulp van dagboekaantekeningen die zij op stukjes toiletpapier maakte, werkte zij haar verhaal in de zomer van 1942 uit op haar typemachine. De grote wens van Riet was om het na de oorlog uit te geven als boek. Ze verzon voor al haar medegevangenen een andere naam en nam zelf het pseudoniem Maria Talland aan.
Haar zelfbewuste relaas beschrijft het alledaagse leven in de vrouwenvleugel van het Oranjehotel met veel gevoel voor sociale verhoudingen. Al kort na haar aankomst in Scheveningen kreeg ze samen met vriendin Emmy een baantje als Flurwärterin: ‘gangloopster’. Als gangloopsters moesten zij de Duitse bewaaksters helpen eten rond te brengen, de gangen schoon te maken en andere klusjes uit te voeren. Dit baantje, dat als een groot voorrecht gold, betekende dat zij veel meer contact had met andere gevangenen en met de bewaaksters dan de meeste van haar lotgenoten. Daardoor nam ze dingen waar die voor anderen grotendeels verborgen bleven. Op de gang sprak ze met medegevangenen, soms zelfs met mannelijke ganglopers. Ze werd een belangrijke spil in de communicatie van het gevangenisleven: ze bracht groeten over, verstopte en bezorgde geheime briefjes. Maar ook met de Duitse bewaaksters bouwde ze een band op. Ze won hun vertrouwen en hielp hen niet alleen met corveewerk, maar ook om recalcitrante of in paniek geraakte gevangenen te kalmeren.
Riet Hooglands gedetailleerde observaties van de sociale interactie in het Oranjehotel geven een waardevolle inkijk in de veelzijdige ervaringen met gevangenschap van de mensen die tijdens de Duitse bezetting opgesloten hebben gezeten in de Polizeigefangnis Scheveningen. Wat deze gevangenen deelden was hun onvrijwillige aanwezigheid in een cellenbarak in Scheveningen in het hart van het Duitse vervolgingsapparaat in Nederland. Hierna werden zij of vrijgelaten, of vervolgden ze hun weg langs andere plaatsen van het Duitse straf. en vernietigingssysteem: de executieplaats op de nabijgelegen Waalsdorpervlakte en de strafinstellingen, concentratie. en vernietigingskampen in Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Polen.
Alle mannen, vrouwen en kinderen die enige tijd in Scheveningen verbleven hebben hun eigen voorgeschiedenis, verhaal en ervaringen. Over de veelzijdigheid van die ervaringen, over de uiteenlopende redenen waarom zij door de Duitse politie werden opgesloten, hun strategieen om met het leven in gevangenschap om te gaan en over het functioneren van de Duitse politiegevangenis in het vervolgingssysteem van de bezetter, gaat dit boek.
Daarmee is dit het eerste boek over het Oranjehotel sinds het verschijnen van het Gedenkboek van het Oranjehotel, dat in 1946 uitkwam en in 1947 in een tweede editie met een aantal nieuwe vondsten werd uitgebreid. Het is de moeite waard om kort stil te staan bij dit werk. Het gedenkboek stond onder redactie van E.P. Weber, een zestigjarige reservemajoor van de infanterie. Weber kreeg, in de loop van mei 1945, namens het Militair Gezag de leiding over de bewaarplaats voor collaborateurs in het voormalige Oranjehotel en vatte al snel het idee op om een gedenkboek samen te stellen toen hij bij een rondgang door de gevangenis de inscripties begon te lezen die de gevangenen van de Duitsers op de celmuren hadden achtergelaten. Ontroerd door de vaderlandsliefde en heldenmoed van de ‘Oranjegasten’, wilde Weber deze mannen en vrouwen eren in een gedenkboek. Met een oproep in dagbladen riep hij oud-gevangenen op hun belevenissen op papier te zetten. Tussen eind 1945 en 1947 ontving Weber ruim 1200 brieven, die hij gebruikte als ruwe stof voor het Gedenkboek van het Oranjehotel.
Ook Riet Hoogland reageerde op deze oproep, zij het pas nadat de eerste editie van het gedenkboek al was verschenen. Ze stuurde Weber haar manuscript en vroeg hem of hij het de moeite waard vond om het te laten uitgeven. Zijn antwoord was duidelijk. Mejuffrouw Hoogland was dan wel niet gespeend van schrijverstalent, zo wilde de majoor wel toegeven, maar het lukte haar als ‘nieuweling in het vak’ niet om een lezerspubliek werkelijk te boeien: ‘U deelt mee, wat U op een gegeven ogenblik belangrijk vindt [...] maar U vraagt zich niet af of een ander dat ook belangrijk vindt,’ luidde zijn minzame commentaar. Het zou hem erg verbazen als ze een uitgever zou vinden die interesse had. Ondanks Webers ontmoedigende boodschap verliep de ontmoeting met Riet kennelijk prettig. Weber sprak zijn waardering uit voor haar nauwkeurige verslag en nam zich voor het voor de tweede editie van zijn gedenkboek te gebruiken. Ook nodigde hij haar uit om als secretaresse zitting te nemen in het Comité Oranjehotel. Dit comité – de voorloper van de huidige Stichting Oranjehotel – had als doel een blijvend monument voor de oud-gevangenen in te richten en werkte verder aan de vier ‘Dodenboeken’, waarin ongeveer 750 overleden oud-gevangenen met een korte levensbeschrijving werden opgenoemd.
Opmerkelijk is dat Weber het ‘lijvige dagboek’ van Riet uiteindelijk niet gebruikte voor de nieuwe editie van het gedenkboek, alhoewel hij dat aanvankelijk wel van plan was.

[...]

 

Copyright © 2019 Bas von Benda-Beckmann

pro-mbooks1 : athenaeum