Leesfragment: Een en ander over reuzenpijnbomen en de tijd

09 juli 2023 , door Jón Kalman Stefánsson
|

10 juli verschijnt de nieuwe roman van Jón Kalman Stefánsson, Een en ander over reuzenpijnbomen en de tijd (Ýmislegt um risafurur og tímann), vertaald uit het IJslands door Marcel Otten. Lees bij ons de eerste pagina’s!

Een en ander over reuzenpijnbomen en de tijd van Jón Kalman Stefánsson is een gevoelige roman over de grote vragen van het leven.

‘Waar leven is, is ook dood.’ Deze levensles en vele vragen over het geheugen en het verstrijken van de tijd komen aan bod in deze ogenschijnlijk lichte roman waarin Jón Kalman Stefánsson terugblikt op zijn jeugd.

Een jongetje van tien wordt door zijn stiefmoeder naar Noorwegen gestuurd, waar hij de zomer bij zijn grootouders zal doorbrengen. Het is een groot avontuur in de jaren zeventig, toen bijna niemand vanuit IJsland met het vliegtuig naar het buitenland reisde. Ook de zomervakantie is een belevenis, in het ‘hete’ zuiden van Noorwegen, in een buitenwijk van Stavanger, waar – heel anders dan in IJsland – hoge bomen staan en mannen in korte broek rondlopen.

Met de jongen reizen zijn fictieve helden mee: Tarzan en Lichtvoet. Bij zijn grootouders woont ook zijn halfzus, die hij vier jaar niet gezien heeft en die altijd maar lijkt te slapen en niet meer met hem wil spelen. Zijn opa neemt het voor hem op en wordt zijn bondgenoot.

Stefánsson brengt een poëtische en fantasierijke wereld tot leven waarin volwassenen geen antwoord hebben op de vragen die kinderen stellen.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Het geknetter in de sterren, Het verhaal van Ásta, Zomerlicht, en dan komt de nacht, Iets ter grootte van het universum. Een familiesaga en Het verdriet van de engelen. En we bespraken Zomerlicht, en dan komt de nacht.

 

Eerste deel
Oftewel een soort voorwoord, een inleiding over de omstandigheden met de nodige uitweidingen

Het begin

Ik ben ergens tussen hemel en zee, boven de bergen, onder de sterren.

Ik krijg ruzie en het is warm

Toen stiefmoeder mijn tas had ingepakt, zei ze: ‘Je moet je geen al te grote verwachtingen van het buitenland maken.’
Stiefmoeder groeide op in het hoge noorden van IJsland op een afgelegen schiereiland waar de tijd ergens in de achttiende of negentiende eeuw stil is blijven staan. Ik ben er vaak geweest. Maar nu zit ik in dit vliegtuig dat een zware landing op het zwarte asfalt maakt en ik ontmoet, afgezien van mijn oma, de eerste Noor. Hij staat onderaan de trap die tegen het vliegtuig is gereden en ernaast wacht een kleine, stevige auto. Hij heeft een korte broek aan. Ik heb nog nooit iemand in een korte broek gezien.
Zonet zweefde ik nog halverwege tussen hemel en zee, in de blauwe lucht, boven de bergen, onder de sterren. Nu ga ik de vliegtuigtrap omlaag, het is warm, de lucht zo dik dat je hem aan kunt raken. De man gebaart me in de auto te gaan zitten, hij rijdt weg en begint te praten. Ik kijk om me heen: reusachtige vliegtuigen waar ik ook kijk, ongelooflijk grote, sommige zo groot als de flat waarin ik woon. Schreeuwende reuzenvogels op de grond beneden, onzichtbare punten aan de hemel. Opeens stopt de man, heel plotseling, en hij gaat met zijn dikke vingers in mijn zakken. Zijn gezicht is rood.
Ik ben een beetje geschrokken. De man vist een notitieboekje uit het borstzakje van mijn shirt. Het is precies waar mijn vader me op het hart had gedrukt om voor uit te kijken, zonder het boekje zou het er niet al te best voor mij uitzien. Daarom ruk ik het boekje weer uit zijn hand. Hij lijkt verrast, zijn gezicht wordt nog roder. Zo rood dat zijn hoofd zo meteen ontploft en dan zit ik in de problemen. Hij graait het boekje weer terug. Nu zou het goed zijn een mes te hebben zoals Tarzan en Lichtvoet, maar ik heb een goed stel tanden en ik bijt hard in zijn linkerarm. Desondanks lukt het hem mij het boekje afhandig te maken, en hij praat verder niet meer met mij. Een paar uur later stijg ik weer op in een ander vliegtuig. Ik ben opnieuw in de blauwe lucht, boven alle vogels.

Over de stad Stavanger

Een havenstad op de negenenvijftigste breedtegraad, niet ver van Hafrsfjord. Ongeveer honderdduizend inwoners, met een beroemde kerk uit de dertiende eeuw, de oudere stadsdelen zijn in romaanse stijl en de jongere in gotische stijl gebouwd. Vroeger was Stavanger een belangrijke stad voor de zeevaart en de haringvangst, maar de scheepvaart beleefde haar ondergang toen de zeilschepen werden vervangen door stoomschepen. Ooit was de conservenindustrie de grootste werkgever voor de stedelijke bevolking, maar toen werd Stavanger het centrum van de Noorse olieindustrie. In de stad ligt een fraaie, kleine vijver. Ik geloof dat de Noorse schrijver Alexander Kielland uit Stavanger komt. Ik heb één boek van hem. De IJslandse dichter Stefán uit Hvítadal woonde er ruim twee jaar en hij had het vaak koud op de armoedige zolderkamer van Böe de schoenmaker op de Ryfylkegata 5, vlak bij de scheepswerf en ijzergieterij Stavanger Stöperi og Dok.

Ik bereid me voor op het ergste

Ik word van het warme asfalt van het vliegveld van Oslo opgetild en verdwijn in de blauwe lucht. Vervolgens komt het vliegveld van Stavanger en daar zijn veel te veel mensen. Een ontzettend gedrang en geen enkel gezicht dat ik herken. Ik had nooit gedacht dat er zoveel mensen waren en niemand die weet dat ik besta. Ik voel een vreemd soort angst. Het uit zich in een sombere, aanzwellende toon die alle andere geluiden overstemt. Ik bereid me voor op het ergste. Maar op het laatste moment – en het is werkelijk het allerlaatste – vang ik even een blik op van mijn opa, en zijn verlegen glimlach verandert het aangezicht van de wereld.
Tien jaar later ga ik weer door dezelfde terminal, maar die is dan beduidend kleiner en er is geen grootvader die met zijn glimlach effect heeft op de massa, ik ben alleen, op weg naar een eiland om in een aluminiumfabriek te gaan werken. Ik werk daar met twee anderen, een zwijgzame Noor van middelbare leeftijd die ijsthee drinkt, zijn huid doet denken aan gelooid leer en er ligt een donker waas over zijn ogen, ik heb geen idee waar dat vandaan komt. De ander is een nogal dikke Amerikaan die al twintig jaar zijn mond niet dicht heeft gedaan. Hij heeft in Vietnam gevochten en hij laat me regelmatig het litteken van een kogel zien die door zijn linkerzij is gegaan. In zijn jonge jaren reed hij met zijn vrienden over de eindeloze wegen van de Verenigde Staten in een grote, hobbelende auto, een koelbox vol Budweiserblikjes voorin tussen de zitplaatsen, rockmuziek uit de luidsprekers en een weg die nooit op lijkt te houden. Maar uiteindelijk eindigde hij in een Noorse aluminiumfabriek.

Neem me niet kwalijk

Een aluminiumfabriek, ijsthee, een highway in de Verenigde Staten die eindigde in een Noorse fabriek, het zijn slechts uitweidingen van het eigenlijke verhaal. Hier ben ik net tien jaar en geen twintig met een literaire kompasafwijking in mijn lijf. Neem me niet kwalijk dat ik herhaal dat ik nu tien jaar oud ben, de glimlach van mijn opa zweeft als de hemel boven iedereen uit, dan knielt mijn oma voor me op de grond en mijn zintuigen worden gevuld met de zoet-zware geur van koffie, tabak en leven.

 

© 2001 Jón Kalman Stefánsson. Published by agreement with Copenhagen Literary Agency ApS, Copenhagen
© 2023 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos uitgevers, Amsterdam en Marcel Otten

pro-mbooks1 : athenaeum