Leesfragment: Boos Meisje

27 mei 2022 , door Marja Pruis
| |

31 mei verschijnt het nieuwe boek van Marja Pruis: Boos Meisje. Over vrouwen en frictie. Lees bij ons een fragment!

‘Ik was nog vergeten om het over Boos Meisje te hebben. Boos Meisje laat zich niet paaien. Boos Meisje doet iets met haar wenkbrauwen dat nog niemand beschreven heeft. Denkt er het hare van, maar wat dat is? Maakt aantekeningen, maar ik ben bang voor wat ze noteert. Ook zoiets: Boos Meisje glimlacht niet beleefd. Neemt niet je jas aan. Parkeert achteruit in zonder in de spiegel te kijken.’

In toenemende mate zijn de essays van Marja Pruis verplichte leesstof voor onze tijd: onbeschaamd erudiet en onnavolgbaar grappig heeft ze het over de hoekigheid van Rachel Cusk, over het vrouwenhaterige van Renate Rubinstein, het Arabisch van Sigrid Kaag en de arrogantie van haarzelf. In beeldende, bijtende observaties schrijft Pruis over misogynie, sociale pikordes, over het ideaalbeeld van de vrouw en de realiteit, over hoe schrijfster te zijn. Vrouwen hebben een onmogelijke opdracht in onze maatschappij. Lief zijn, maar ook stoer. Alleen niet té stoer, want dan ben je een Boos Meisje. Terwijl dat juist de leukste vrouwen zijn.

N.B. Eerder namen we met Marja Pruis een Athenaeum vs. Revisor-podcast op over haar essaybundel Oplossingen, we bespraken de bundel en publiceerden een fragment. Harm Hendrik ten Napel besprak De nieuwe feministische leeslijst, die Pruis samenstelde, en eerder publiceerden we voor uit De Nijhoffs (en Bob Kappen prees dat boek)Genoeg nu over mijZachte riten en Kus me, straf me.

 

Boos Meisje (I)

‘Midden op het gazon, in het bijna-donker, blijft ze staan en bekijkt het feest van een afstand.’ — Nina Polak, We zullen niet te pletter slaan

 

Ze stuurt me de foto’s die een bevriend fotograaf maakte. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik haar niet herken.
Ik zeg het. ‘Dit ben jij niet.’
Wat ik op de foto zie is een vrouw, een jonge vrouw, dat wel. Maar ze geeft aardrijkskunde op een middelbare school, of ze doet de weerberichten bij het NOS Journaal, niet op stilettohakken, maar op gympen.
Ik hoef haar niet altijd maar meisje te noemen. Sowieso, meisje. Meid? Dat nooit. Dat is iets voor sportcommentatoren of historici. Of oudooms. ‘Nou, meid,’ zegt die van mij ten afscheid. Ik weet wat er gaat komen: drie klapzoenen, en nog net geen klap op mijn kont.
Meisje. De diminuatie ligt op de loer. Ik ben niet zo tuk op taalfeitjes, maar toch heb ik opeens opgezocht dat ‘meisje’ van ‘maagd’ komt. Het werd eerst meisin en toen, ach gut, meisje.
Ze gaf een feestje om haar huis in te wijden en had voor de gelegenheid een jurk aan, ze had me erover verteld. We delen ons favoriete kledingmerk. Ik zat vanmiddag nog te kijken naar een advertentie, Instagram weet ook dat ik van dat merk hou. Het was een gebreide ribjurk, hij was er in twee kleuren, zwart en gebroken wit. Het model op de foto, stond in kleine lettertjes onder de productinformatie, was een meter tachtig lang en droeg maat S. Lengte noch gewicht heeft iets met mij te maken. Met welke volwassen vrouw die niet in de modellenbranche werkzaam is wél? Ik overwoog de aanschaf, gewoon, vanwege het totaalplaatje. Om die paar secondes dat het binnen mijn bereik lag. Let wel, een gebreide ribjurk.
Haar jurk voor de housewarming was zwart, en strak. Jersey, met vijf procent elastine. Een meter tachtig haalt ze bij lange na niet. Daar staat tegenover dat maat S voor haar ongeveer XL zou zijn. Ik overdrijf. Ik weet niet wat haar maat is, maar ze is petite. Ze is een meisje. Er was een tijd dat ik dacht dat het niet erg was om haar naam door ‘kleine’ vooraf te laten gaan. Wie dacht ik dat ik was, toen? Ik sloeg haar gade vanachter het raam van een lunchgelegenheid, ze kwam voorbijlopen in een lange witte jas, het haar in een knotje boven op het hoofd. Ze liep met haar gezicht naar beneden, in gedachten verzonken. Ze ging naar binnen bij de duurste chocolaterie van de stad. Sindsdien neem ik bonbons voor haar mee als ik bij haar ga eten, met rabarber, kaneel, drambuie.
Haar feestje. Ze stond op een stoel, de kamer was afgeladen vol, tot op het balkon stonden mensen. Hier gebeurde het. Ze sprak, maar niet van harte. Haar mond leek licht te vertrekken, haar gezicht op het punt in huilen uit te barsten.
Ik heb haar nog nooit zien huilen. Boos, verdrietig, zo heb ik haar wel gezien. Waar ze me elke keer mee verrast, is hoe afgemeten haar woorden haar mond verlaten. Haar lage stem. Alsof ze iedere zin besluit met: en dit was bullshit. Of in de positieve variant: en zo zit het. Ze spreekt met weerzin, dat is het. Ik zeg dit nu, zegt ze, maar ik had het ook niet kunnen zeggen. Maar nu ik het wel zeg, beware.
Eén keertje, bij een heel andere gelegenheid, kwam ze heel vrolijk op me afstappen. Het idee van het afstappen werd versterkt omdat ze een rugzak droeg. Sowieso. Ze zag eruit alsof ze het Pieterpad aan het lopen was, en op weg naar de herberg de verkeerde deur had opengeduwd. Opeens was ze terechtgekomen in de hoofdstedelijke nazit van een intens maatschappelijk debat, je kon het zo gek niet verzinnen of ze waren er, de gelauwerde en de ongelukkige schrijvers, de meisjes en de doorgesnoven figuren, Zadie Smith.
Ze begroette me alsof ik Zadie Smith was. En of die nog wat wilde drinken. Hé, tuurlijk, leer mij Zadie kennen. Hoe schalks oogde ze, hoe wereldveroverend. Goed om je te zien! riep ze me toe. Zo vreemd, hoe zo’n veel jonger iemand dan ik altijd de meest volwassen variant van het vriendschappelijke discours blijkt te beheersen.
‘Ja!’ echode ik haar enthousiasme.
Toen ik haar leerde kennen, droeg ze een bril. Zo eentje met een zwaar montuur. In plaats van dat hij haar gravitas verleende, benadrukte hij haar kleinheid. Ze liep stage, ik zag haar en profil, ze zat achter een van onze eeuwenoude computers. ‘Weet je hoe bang ze is,’ zei een collega tegen me. Ik geloofde er niks van. Zij bang? Ik zag onmiddellijk dat ze geen angst kende. Dat ze zomaar in haar eentje een paar maanden door India ging trekken. Geen idee wat ze daar nou te zoeken had. Maar het paste bij de manier waarop ze haar koppige profiel op die amper nog werkende computers van ons gefocust had. Ze wilde iets ondernemen, losbreken, bierflesjes aan haar mond zetten, alles doen wat niet van een meisje wordt verwacht, dingen zeggen als: ‘Werken doe je in de ochtend, de middag is voor seks.’
Dat soort dingen zegt ze, zonder de minste neiging tot glimlach. Opeens is ze een meisje op zevenmijlslaarzen. Alles gedaan, alles gezien. Ze kent ze, de meisjes die zich laten verleiden maar toch terugkeren naar de heteroseksuele schoot. Vertel het me, zegt ze. Ze laat de ijsklontjes in haar campari tinkelen. Mooie trui heeft ze aan, wit staat haar goed. Vind jij een vrouw zonder kinderen tragisch? Wat er ook gebeurt in de wereld, in het lichaam van een meisje huist een prehistorisch beest dat zich in het zicht van het dertigste levensjaar al meer begint te roeren. Straks stapt ze op de fiets, de beste vriend is jarig. Het zijn allemaal haar beste vrienden. Ze laat beide regeren, hoofd en hart.
‘Gelul,’ zegt ze vaak. En: ‘Wat een onzin.’
‘Hoezo?’ Ook dat, de hele tijd, waar ik allang denk: oké.
Ik denk dat ze haar haren niet wast. De laatste tijd loopt ze in een soort Maopakken, van heel stevig donkerblauw katoen. Ze is Frances McDormand op oorlogspad. Er is te veel lelijke dommigheid in haar blikveld, iedereen denkt dat-ie leuk is, ergens recht op te hebben.
Ze parkeert achteruit in, net zo makkelijk. Ze heeft onnavolgbare kunst aan de muur, en ze heeft een hond, niet zo’n makkelijke, een zwerver die afhankelijk is en bijt. Je kunt met haar naar een Zuid-Frans gehucht rijden, ze weet het feilloos te vinden. En ze heeft de plattegrond van New York in haar hoofd, ze kent de buurten, de zijstraten, de clubs. Als je met haar gaat eten, kiest zij de wijn. Ze zet muziek op en kookt. Niet naar recept, niet ingewikkeld, maar heel precies en eigen. Wat ik bij haar eet, eet ik nergens anders. Ik heb het wel eens proberen na te maken.
‘Hoezo?’ Zoals zij het zegt klinkt het onverzoenlijk.
Ik doe niets haar na. Ze loopt met me mee, het boze meisje, maar ik ben het niet. Mijn haren zijn te zacht, en ze krullen van nature. Ik sta te weifelen bij het stoplicht. Ik wil nog steeds een sticker van de juf. In gedachten speel ik basgitaar, in werkelijkheid ben ik groupie. Boze meisjes, mijn planken staan er vol mee, mijn muren zijn met ze behangen, hun ogen prikken in mijn rug als ik me glimlachend een weg baan.

 

Copyright © Marja Pruis 2022

pro-mbooks1 : athenaeum