Leesfragment: Vrouw doet dit, dat —

09 november 2021 , door Sytske Frederika van Koeveringe
|

Vandaag verschijnt het nieuwe boek van Sytske Frederika van Koeveringe: Vrouw doet dit, dat —. Lees bij ons een fragment.

Vrouw doet dit, dat – van Sytske Frederika van Koeveringe is een sprankelend, speels, krachtig en nietsontziend onderzoek naar het leven met en ná kanker en de bevrijdende rol van dagboekschrijven met een geheel eigenzinnige kijk op het leven door een autonome kunstenaar. Als Sytske Frederika van Koeveringe de diagnose borstkanker krijgt, grijpt ze terug op dagboekschrijven, iets dat ze sinds haar kinderjaren heeft gedaan.

Pas in haar twintiger jaren, na het lezen van een dagboek van Susan Sontag, beseft ze dat dagboekschrijven iets is dat mag bestaan en serieus wordt genomen. Het opgaan in het schrijven biedt haar de vrijheid om grip te krijgen op de totale absurditeit van het bestaan. Op een frisse, eigenwijze, diep associatieve en obsessieve manier schrijft Van Koeveringe over grote thema’s als angst, huilen, hoofdhaar en de geweldige kracht van proza, afgewisseld met absurde dialogen met haar vrienden, kennissen, haar ouders en artsen.

N.B. Lees ook een gesprek met Sytske Frederike van Koeveringe over Het is maandag vandaag en onze voorpublicatie uit dat boek.

 

Vrouw Knielt

zuchtend, haar potlood is onder de kast gerold

Uit: Sytske Frederika van Koeveringe: Vrouw doet dit, dat —

 

Goed Verhaal Dit —

Over mijn kennismaking met het schrijven van dagboeken

Wat de reden was dat ik ’s middags veel in bed lag, kan ik me niet herinneren. Wat ik wel weet is dat mijn moeder op een middag binnenkwam met een boekje in haar handen:
   Hier kan je alles in schrijven wat er in je omgaat. Niemand komt hierachter, kijk: het heeft een slotje met een sleuteltje.
In mijn herinnering heb ik voordat ik het boekje opende met dat bungelende slotje zitten kutten, zoals een kitten ook met alles wat beweegt speelt. Op de voorkant van het boekje stond een getekend meisje met krulletjes en rode laarsjes. Haar handen in de lucht badend in een bed van bloemen. Ik was acht jaar en begon met schrijven. Er volgde een volgend boekje en een volgend en een volgend enzovoort enzoverder. Ik schreef wat ik had gedaan, maar ook over wie wat had gezegd. Of dat ik het stom vond dat ik geen appel mocht, maar mijn broertje wel (omdat ik nog naar gym moest en hij niet).

Naast deze kinderaantekeningen begon ik verhalen te verzinnen, elk verhaal moest beginnen op een nieuwe pagina óf zelfs in een heel nieuw boekje. Maar omdat mijn ouders niet altijd nieuwe boekjes in voorraad hadden (of omdat ze ze gewoon niet wilden geven want zo bleven ze bezig) ging ik zelf boekjes maken. Er zijn boekjes gemaakt van karton, van gevouwen A4’tjes en restpapier. Voor een zelfbedachte opdracht in een dus zelfgemaakt boekje wilde ik dat alle namen die ik kende (alle namen uit mijn klas en van mijn familie) een personage werden in een verhaal.
Waar het op neerkwam was dat ik alle namen onderling wisselde: Roos werd Iris en Iris Layla en Layla weer Roos etc.
Als ik hierdoorheen blader zie ik dat dit een te ambitieus plan was. Het ‘mislukte’, dus hopsa, door naar een volgend boekje met weer nieuwe kinderavonturen en of nieuwe ideeën en verhalen.

Wat ik me niet kan herinneren is of ik tijdens het schrijven óók nog veel op bed lag. Wel kan ik me voorstellen dat ik zo dedicated aan het schrijven en knutselen was dat ik helemaal opging in mijn zelfbedachte opdrachten en dus mijzelf en mijn gemoedstoestanden (waarvan ik toentertijd geen idee had) liet voor wat ze waren.

Er volgde een periode dat ik niet schreef, of tenminste niet in dagboekvorm. Ik schreef wel veel verhalen in een daarvoor speciaal gemaakt tekstenboek (met glitterstickers) waar ik liever niet over uitweid. Dit zijn kinderverhalen die veel kinderen verzinnen en maken.
Wat ik wel boeiend vind is dat ik naast deze verhalen een logboek bijhield.
Verschillende boekjes staan vol over de paarden die ik toen had. Aantekeningen over of ik de stal had uitgemest, poep had geschept in de weilanden, welk paard ik had gepoetst, op welke ik had gereden, welke ik had gelongeerd en wat voor humeur dat desbetreffende paard had – wat geloof ik meer over mijn humeur zei dan over het paard.
Ik lees dat ik na mijn ontbijt in de stallen was, tussen de middag en na school. Dat ik als ik ging spelen met vriendinnetjes, hen meenam naar mijn paard. Dat ik ook na het avondeten nog snel naar de paarden ging. Zowel het verzorgen als het bijhouden wat ik deed met de paarden werden obsessieve bezigheden.

Achteraf gezien denk ik dat het verzorgen van een paard voor mij hetzelfde is als het schrijven en schilderen voor mij nu is: ergens helemaal in opgaan. Jezelf verliezen. Niet hier hoeven zijn met de kloktijd en waar saaie mensen en hun houding continu in de knoop liggen. Maar dit voor later, want nu maak ik grote saaie stappen om te komen bij mijn punt:

Toen de paarden na mijn pubertijd verkocht werden, ging ik hangen op straat, helaas vind ik hier niets van terug in de dozen met dagboeken. Ik kan me niet herinneren dat ik hier ook maar iets over had opgeschreven. Dit was een periode waarin ik me afzette tegen mijn ouders. Ik hing met lieve jongens op scooters die wiet rookten en of cola beerenburg dronken – wie doet je wat?
In die tijd ontdekte ik het uitgaan en ontmoette ik op een feestje een jongen uit Amsterdam met wie ik een relatie kreeg. Ik verhuisde naar Utrecht en er kwam een tijd dat ik weer veel (in de middagen) op bed lag. Dit vriendje keek toe en vroeg of ik dit herkende en vooral wát ik hiertegen kon doen. Hij had hier natuurlijk niet voor getekend: een lamlendige jonge vrouw die haar middagen huilend op bed doorbracht. Dus toen ik lacherig vertelde dat ik ‘vroeger boekjes bijhield’, zette hij me weer aan tot schrijven.
Ik moet ongeveer eenentwintig jaar zijn geweest. Ik kocht een dummy en begon weer te schrijven over wat ik had gedaan, wie wat had gezegd en hoe ik me voelde. Ook plakte ik er foto’s in: ik fotografeerde alles wat ik tegenkwam. Daarnaast verzamelde ik plaatjes uit tijdschriften en kranten, maar ook ansichtkaarten en flyers die ik tot mijn verrassing overal gratis mocht meepakken.

In Utrecht zat ik op de HKU, een kunstacademie: hier volgde ik exact één jaar Fashion Design. Maar door de colleges die er op vrijdagmiddag werden gegeven ontdekte ik dat er meer was dan mode. Er kwamen verschillende sprekers: onder wie beeldend kunstenaars én kunstenaars die schreven.
Ik stapte over naar de richting Fine Art (autonome kunst) en in dit jaar maakte ik onder andere een papieren installatie. Deze bestond uit een grote doos waar je als toeschouwer doorheen kon lopen en waarin je je in allerlei bochten moest wringen om niet tegen uitstekende papieren aan te knallen.
Op deze papieren had ik teksten geschreven. Ik weet niet meer wat ik schreef, wat de opdracht was of waarom ik het maakte – goed verhaal dit. Maar ik herinner me nog feilloos dat de docent vroeg wie die teksten had geschreven.
   Ja, ik dus.
De docent vroeg of ik meer schreef en ik vertelde dat ik boekjes vol had, hij vroeg ze mee te nemen en ik deed dat. Hij zei: Leg ze maar op tafel. Want zo ging dat, je liet je werk zien en iedere klasgenoot mocht meekijken, hier iets over zeggen.
Maar in een fractie van een seconde, vlak vóór ik mijn stapel boeken gewoon op tafel wilde gooien (het concept ‘presenteren’, iets met zorg en precisie laten zien, heb ik pas jaren erna geleerd), bedacht ik me… ik wil niet dat iedereen kan lezen wat ik geschreven heb.
En zonder wat te zeggen liep ik met de hele handel naar beneden waar het kopieerapparaat stond. Ik selecteerde regels: vluchtig, snel, impulsief, zoals ik veel impulsief benader. Deze vellen nam ik mee naar boven en kwakte die voor de docent neer. Hij las ze aandachtig, trok zo’n typisch gezicht: een literatuurgezicht (leerde ik ook later). Vroeg of ik wist dat ze op de kunstacademie in Arnhem een schrijfopleiding hadden. En wat dacht ik van de Gerrit Rietveld Academie, die richting Beeld & Taal, is dat niet wat?
Er stak iets in mijn buik en er verschenen witte vlekken voor mijn ogen. Op beide academies had ik al toelating gedaan en voor beide was ik afgewezen. Maar door die beslissende toon van de docent en doordat ik ergens doorkreeg dat de HKU niet goed stond aangeschreven op de ‘academie-lijst’ heb ik me weer ingeschreven voor een toelating aan de Gerrit Rietveld Academie en stond ik niet veel later in een extreem warm klaslokaal en rockte die shit.
Er waren een coördinator en twee leerlingen: de coördinator was zoals ik nu zou zeggen welbespraakt. En die twee leerlingen belachelijk mooi gekleed, ze leken controle te hebben over alles wat ze zeiden en wat ze deden. Aandachtig. Dat was het: in dat klaslokaal sprak en handelde men aandachtig.
Toen de coördinator vroeg of ik de schrijfopdracht die we had den opgekregen, wilde voordragen, zei ik – tot mijn eigen verbazing:
   Het is voorlezen.
Waarop hij zijn wenkbrauwen optrok:
   Zit er een verschil tussen voordragen en voorlezen?
   Ja duuh.
Terwijl ik nog nooit had gehoord van voordragen, überhaupt niet wist dat je je eigen tekst kon óf mocht voorlezen (of voordragen). Ik had niet door dat schrijven voor velen een serieuze kwestie was. Ik begon net met lezen en verkeerde nog in een staat van verbazing en verrukking dat een boek enkel uit letters bestond en dat je door die letters in een totaal andere wereld kon worden gezogen.
Dus toen die man met zijn opgetrokken wenkbrauwen iets zei over literatuur, dacht ik wat? Ik bedoel literatuur: heh? Literatuur: huh? Waarom praat je zo bekakt als je dat woord uitspreekt, mafkees. En wat is dat met je gezicht, die kin die ineens opzet en je mondhoeken die hangen bij dit woord? Zeg gewoon boeken. Of: Lekker lezen. Of: Ha! Nog een boek! Of: Whut?! Als je me zoekt: ik lees! Of: Check dit boek, staat vol met letters?! Of: Wow! Dit boek neemt me gewoon mee naar de andere kant van de wereld?! Of: Als je me zoekt, ik ben er wel maar toch niet! Of: Wayo dit boek is crazy man!
Hoe dan ook: ik las mijn eigen geschreven tekst voor het eerst voor aan drie man publiek en ik denk dat ik me toen pas echt bewust werd van mijn eigen geschreven woord, dat ik iets kon wat ik graag deed, dat je best mag bluffen wanneer je ergens je zinnen op hebt gezet. Dát mag ook wel eens gezegd worden.

 

© 2021 Sytske Frederika van Koeveringe

pro-mbooks1 : athenaeum