Leesfragment: Het Drogsyndicaat

14 juni 2021 , door Mischa Andriessen
| |

15 juni verschijnt de nieuwe bundel van Mischa Andriessen, Het Drogsyndicaat. Lees bij Athenaeum de eerste twee gedichten.

Mischa Andriessen vertelt in Het Drogsyndicaat het verhaal van de zondvloed als straf voor een onverantwoordelijke omgang met mens, dier en plant. Zijn focus ligt echter niet bij de hogere macht, maar in plaats daarvan bij de menselijke worsteling tussen weten en doen, tussen zien wat je ziet en wat je wílt zien.

Het Drogsyndicaat is vooral ook het poëtische relaas van een liefde. Wat rest Naäma en Noach nog nu hun opdracht ten einde is en ze hun kinderen veilig aan land hebben gebracht? Nu blijkt dat ze hun gevoel en denken niet zomaar als een oude huid kunnen afleggen? Nu ze zelf oud geworden zijn en soms, tegen beter weten in, in gedachten toch weer afdwalen naar het leven dat achter hen ligt, en ze vaker dan hun lief is uitkomen bij hun begin?

N.B. Lees op Athenaeum.nl ook gedichten uit Winterlaken en Dwalmgasten.

 

Omega

Zaaiing en oogst en koude en hitte
En zomer en winter en dag en nacht
Was je waar ik jou bezag je wachtte
Bij de laagstam die je plantte direct nadat
Hij zonder omzien ons verlaten had
Mijn diepste angst mij ertoe bracht
Hem niet koortsig achterna te komen
Van mijn woorden dan het boze dolen
Toe te geven en toch weer uit mijn hart
Te spreken dat hij thuis welkom was

Altijd ook toen sprak je mij niet tegen
Je at van de vrucht het vlees en stak
De kern in de kuil die met trillende hand
Verwoed je gegraven had toen dicht stampte
En met je nog nabevende voet markeerde
Steeds zag ik hoe de wind met je speelde
Hoe je in storm je net nog staande hield
Je wangen verweerden eeuwig rood
Bleven in koude hitte zomer winter

Overal in het veld bomen ontsproten
Waar jij nu dag en nacht stond alleen
Geen enkele vrucht werd geoogst
Ik zag je rug meisjesslank als eens
De kracht in je bewegen je bovenbenen
Die jouw weg lang geleden al meteen
De mijne hadden gemaakt en waar ik
Nooit van was weggedwaald buiten
De ene keer die je me nooit vergaf

In wanhoop sprak ik dan maar de zin
Die indertijd in mij was blijven steken
En even zag ik in je lichaam de huiver weer
Bleef ik ondanks je zwijgen spreken
Noemde planten en dieren onze zonen
Die na elkaar waren verdwenen bij naam
En wees je dat de bomen bloesem kregen
Nu vogelnesten tussen de takken staken
Toen draaide jij je plotseling om en zei
Er is niemand meer om ze te dragen

 

Beest

Achter de onttakelde fabriek, ver van de stadsrand, vond hij bij toeval een wepele wei,
kwam daar tijdens zijn jachtige wandelingen voortaan iedere dag, zat op het houten hek
en dacht na. Daarna ging hij weer naar huis.Weken gingen zo voorbij, tot, op een dag,
in de wei ineens een oude ezel stond. Sedertdien kwam hij er driemaal daags, praatte
met het beest, en het beest praatte terug. Steeds ging hij na een uur of wat weer naar
zijn huis, waar alles als anders was, schijnbaar niemand hem had gemist en over hem
de onverschillige stilte kwam; vrouw en kinderen verloren zich blijgeestig in hun
bezigheden.Tot hij zich op een dag met driftige pas weer terug naar de wei begaf, vanaf
het hek naar de ezel schreeuwde, zelfs hard uithaalde naar het beest, dat onbeweeglijk
bleef. Toen brak hij de omheining af, brieste tegen het makke dier, schold, schold, tot hij hem eindelijk rennen zag, de leegte van het nabije, afgelegen land in

 

Copyright©2021 Mischa Andriessen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum