Leesfragment: Winterlaken

07 april 2019 , door Mischa Andriessen
| |

11 april verschijnt de dichtbundel Winterlaken van Mischa Andriessen. Lees bij ons alvast drie gedichten!

Hoe eenvoudig een liefde kan beginnen, zo zwaar kan diezelfde liefde op de proef gesteld worden na een immens verlies.

In Winterlaken volgt Mischa Andriessen het spoor terug van een liefde: van het onheilsoord waar hun kind onderging en niet meer bovenkwam, naar de tuinen waar ze waren, de kamer met de tafels en stoelen aan de kant, een dansvloer leeg voor hen alleen, een matras, naar het begin, zo eenvoudig en zorgenvrij. Op bezwerende en ontroerende wijze onderzoekt hij in deze bundel of er met een gewetensvoller kiezen en een aandachtiger blik een ander verloop mogelijk is.

N.B. 11 april wordt Winterlaken gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel. Ook publiceerden we voor uit Dwalmgasten.

Daar

Daar waren vissers scheep gegaan en ten slotte verdwenen, daar hadden jonge matrozen hun nog jongere geliefden uitgezwaaid en met gretig rondgestrooide kushandjes een onvergetelijke hereniging in het vooruitzicht gesteld. Daar hadden oudere zeemannen een barse groet richting kant gebromd om nooit terug te keren.

Daar was een kind, een halve minuut hooguit, aan de aandacht van zijn soezende ouders ontsnapt, had in die nog geen dertig tellen een afstand afgelegd die voor die kromme, mollige beentjes ondenkbaar was en het ook nog eens niet in de richting van een van de vele andere verleidingen op het strand of in de duinen had gebracht, maar regelrecht naar het water, waar het net nog werd gezien op het ogenblik dat het kopje-onder ging, of wellicht al eerder was ontglipt, weg voor iemand het nog had gemist en wegbleef, ook na uren van vereende inspanning en almaar roepen, van duiken, zoeken, de zee roepend in en weer uitgaan, rennen, roepen, almaar, almaar roepen.

Na die eindeloze van wassende angst en slinkende hoop vervuld geraakte uren waarin hun steeds kouder wordende handen onophoudelijk in het water grepen, hooguit een lege fles, een engelstem, wrakhout bovenbrachten, in die eindeloos gerekte uren kon niets anders worden vastgesteld dan al werd toen zij de zoektocht hadden ingezet. Het was weg.

 

Wezen

We zeggen ga nu maar zie ons eerst
Als jullie de tak bij het tuinpad zijn gepasseerd
En de kant uitgegaan die hij wees
Jullie bij het nu geluwde water weer
Bevend elkaar omarmen jullie blik versmelt
Wordt afgewend onmachtig te zien hoe dichtbij
Op de kant een reiger verstijft in zijn jacht
Alsof de klok net stil twaalf heeft geslagen
Er geen weg terug meer is uit dit moment
Tot het beest bliksemsnel zijn aas vindt
En wetend dat er niets meer is de vleugels strijkt
Een dichtgevouwen paraplu die de wind uit handen waait
Het geluid van zijn luchtzwemmen later wekt haar in hem
Een schreeuw op slag is het zacht van haar ogen weer zichtbaar
Schrikt hij van wat hij weerspiegeld ziet gaat haar afwezig voor
Het verrekte eind terug tot aan het tuinpad – daar dwaalt
Het gezicht als één naar wat daar plotseling schimt
En horen jullie nu ook wat daar als verweende echo klinkt
Van wat zo kort geleden is geweest – zou het dan toch echt
De tak ligt er nog maar geeft nu een andere richting aan
Jullie hebben je niet vergist er is beweging
Achter het raam in de kamer die jullie binnengaan
Waar hij thee zet die jullie zwijgend drinken
Tot hij dan toch het is tijd zegt ik ga
Zie ons dan eerst voor de deur staan
Wij die beter luisteren dan praten wij die alles zagen
Nu tegelijk een stap opzij doen hem vrij baan geven
En als niet eerder voor haar spreken je komt hier onmogelijk vandaan

 

Verschijning

Nog hier dralend weet hij haar blik en adem
In zijn rug die kleine handen die beraden
Hem haast dwingen willen ga nu maar
Toe ga en ik volg je ongeacht waar
Hij weet het allemaal en gaat

Als zij dan slaapt in de donkerte van bosschages
Houdt hij zich er dichtbij schuil en tijgert
Wanneer het licht wordt de weide in
Legt zich daar tussen lammeren stil
Hoopt dat hij wordt schoongelikt

Dan is zij daar zindelijk lichtgevend bijna
Wit en zacht vraagt zij hoe ben je hier
Verzeild geraakt ben je een engel
Vraagt hij en zij lacht waarom
Denk je zou ik een engel zijn

Omdat je toch op me hebt gewacht hier was al die tijd
Zonder bedenken me liet begaan tot ik aankwam
Me gaf wat ik nodig had als eerste de moed
Op mijn knieën te gaan en te buigen
Voor wat onvermijdelijk blijkt jij

Neemt alles wat je ziet nog zomaar voor waar aan zegt zij
Knielt bij een lam onverwacht en met vaardige hand
Snokt ze bruusk zijn vacht eraf kijk zegt zij dan
Gekleed in wol van een jong gestorven ram
Wacht hij op een moeder die begrijpt

Dat ze wordt misleid en zich ondanks dat ontfermen zal
Niet uit medelijden maar omdat ze gewoon is
Geen onderscheid te maken en wel te zien
Waar ze wordt verwacht en door wie
Hem thuisbrengt voedt en wast

Met kleine kordate handen hem bijna dwingt en weet
Dat de deur open is de weg naar binnen afgelegd
In een zucht en zij weer daar staat waar zij was
Een ander lijkt die even geen wroeging kent
Maar weer zegt ik volg je ga nu maar

 

Copyright © 2019 Mischa Andriessen

pro-mbooks1 : athenaeum