Recensie: De stille kracht van suggestie

01 oktober 2012 , door Wouter Bok
| | |

Met Hella S. Haasse stierf vorig jaar Nederlands allergrootste schrijfster. Het was spannend wat voor moois zich in haar nalatenschap zou bevinden. Patricia de Groot, Haasses redacteur, trof geen nieuwe roman aan, maar wel vier verhalen, die nu gebundeld zijn in Maanlicht. Haasse, die in 1945 debuteerde met een dichtbundel, schreef de verhalen tussen 1938 en 1950. Daarmee bevat Haasses meest recente boek haar vroegste werk. En dat is niet het enige bijzondere aan deze verhalen.

De verhalen hebben een unheimliche sfeer en zijn moeilijk na te vertellen. In ‘Een verhaal’ belandt een jongen in een macabere zaal die, begeleid door een dodenmars, verandert in een oorlogstafereel met doden en gewonden. In het titelverhaal logeert een zakenman in een oud, stil en vooral doods Amsterdams grachtenpand. Een hond jaagt hem weg en hij treft zichzelf, plots zestiende-eeuwer geworden, dood aan in een ander pand. In ‘Landschap in olieverf’ wordt een vrouw zo betoverd door een schilderij van haar mans voorouder, dat ze er letterlijk in opgaat. En in ‘Caulder Hall’ logeert een vrouw op een afgelegen landgoed in de Schotse Hooglanden. Ze hoort gebons in de kamer naast haar, maar er blijkt niemand in die kamer te logeren…

Hoewel de verhalen meer dan zestig jaar oud zijn, zijn ze goed leesbaar. Slechts heel soms is het taalgebruik wat gedateerd, bijvoorbeeld wanneer de jongen in ‘Een verhaal’ zich bewust wordt van ‘de myriaden werelden der eindeloosheid’ en iemand uit een ‘tingeltangel’ ziet opduiken. Creepy verhalen zijn het ook, waarin niet veel ‘gebeurt’, maar meer gesuggereerd wordt. De spanning zit hem vooral in de stijl: de woorden zijn geladen. Haasse weet in elk verhaal door zorgvuldige woordkeuze een sfeer op te roepen, waarbij de ruimte zelf bijna een personage wordt. De spanning wordt door die ruimtebeschrijvingen als het ware voelbaar; het is een soort ‘stille kracht’. Zoals in Couperus’ Indische roman vinden er vreemde, bovennatuurlijke gebeurtenissen plaats, die worden veroorzaakt door het onbenoembare, iets wat je meer ‘voelt’ in de ruimte dan dat het er daadwerkelijk ‘is’. Om dat te ervaren moet je eigenlijk de verhalen lezen, wat toch al een aanbeveling is. Een voorbeeld uit ‘Landschap in olieverf’, waarin de vrouw de voorouder van het portret ontmoet:

‘De aarde, zwart van vocht, geurde naar rottend blad en nat hout. Spinnenwebben scheurden vaneen, terwijl Eunice de takken opzij boog. […] Dauwdroppels vielen van zwiepende takken neer op haar hals en armen, even glinsterend als de waterheldere juwelen in spang en snoer. […] Tussen de takken door zag zij de witte zuilen van het paviljoen, […] en daar stond ook hij, die zij zocht, in een jas van vermiljoen en goud, met een roos in de hand, starend over het gazon naar de bosrand daarachter.’

En in ‘Maanlicht’ roept Haasse de stilte en de dreiging in het grachtenpand al aan het begin op, wanneer haar personage net in Amsterdam aankomt en het stationsplein ziet:

‘Amsterdam wachtte op mij, mooier dan ooit, in deze heldere ijskoude maannacht. […] Verlichte trams kruisten elkaar om het emplacement, de koepel van de St. Nicolaaskerk boog zich over kwikzilverkleurige golven, en keek bevreemd naar de weerspiegeling van het bloedrode neonkruis op zijn spits. Tegen de heldere winternachthemel stonden scherp en zwart de gevels aan de schaduwzijde, maar in het volle maanlicht hadden de stenen de melkwitte glans van pasgevallen sneeuw.’

Een ijskoude maannacht, een kerk die tot leven komt en een bloedrood kruis krijgt, het contrast tussen licht en donker… het voorspelt weinig goeds. Het is knap hoe Haasse al als jonge schrijfster de touwtjes in handen houdt: de lezer nét genoeg aanwijzingen geven, maar dan wel zoveel in het midden laten dat er iets raadselachtigs overblijft. Dat is een wezenlijke trek van Haasse, want ook in haar overige werk, bijvoorbeeld de verhalenbundel Het tuinhuis (2006), komt dit raadselachtige terug.

Ook het bovennatuurlijke en het monsterlijke is in haar oeuvre te bespeuren. Vaak kiest Haasse daar afgelegen of verweerde huizen voor die een bepaalde uitwerking op de personages hebben. Ze speelt geraffineerd met de elementen, zoals ze dat in feite ook in Maanlicht doet. Zo belandt Jurjen Siebeling in De verborgen bron (1950) in een crisis wanneer het verwilderde landgoed van zijn schoonouders hem in zijn greep houdt. In De tuinen van Bomarzo (1968) fantaseert Haasse dat de maker van dit park met monsterlijke beelden zelf een misvormde vorst was. En in Berichten van het Blauwe Huis (1986) worden twee zussen in het nauw gebracht door de groene villawijk waar ze zijn opgegroeid. Haasse verfijnt stijl en verteltechniek natuurlijk in haar latere werk, maar het is interessant dat die typische Haasse-elementen ook al in dit ‘jeugdwerk’ te vinden zijn.

De Groot beschrijft in haar nawoord de vondst van de nu gepubliceerde verhalen (‘De verhalen moesten soms letterlijk samengeraapt worden’) en typeert ze, plaatst ze in Haasses oeuvre. Dit nawoord is informatief maar wat summier, vergeleken bij bijvoorbeeld De tijd zelf, de postume uitgave van Harry Mulisch’ roman-in-wording, waarin de toelichtingen van Marita Mathijsen en Arnold Heumakers bij elkaar nog langer zijn dan de tekst van De tijd zelf. De Groot is wat bondiger, vooral bij de typering van de verhalen, en dat had kunnen worden aangevuld. Zo was een verhelderend essay van haassologen als Elsbeth Etty, Margot Dijkgraaf of Aleid Truijens een waardevolle toevoeging geweest. Het had deze toch obscure verhalen nog meer kunnen verhelderen. Anderzijds is er ook iets voor te zeggen om de verhalen zoveel mogelijk voor zichzelf te laten spreken; hun kracht spreekt immers uit hun suggestie. Al te veel sturing kan de specifieke kracht van de verhalen wegnemen.

De verhalen in Maanlicht laten zien hoe Haasse de fundamenten legt voor het grote bouwwerk dat haar oeuvre zal worden en bieden zo een fascinerende inkijk in haar ‘oerteksten’. Patricia de Groot heeft met Maanlicht niets minder dan een literaire schat opgegraven, waarmee het verteltalent van Haasse ook postuum nog schittert.

Wouter Bok is redacteur bij Recensieweb en freelanceredacteur en -(tekst)schrijver. Hij studeerde Nederlands in Nijmegen en volgde de masters Redacteur/editor en Gouden Eeuw aan de UvA. Deze recensie verscheen eerder al op Recensieweb.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum