Recensie: Wat hij schreef dat was ik niet

19 juni 2020 , door Maarten Buser
| | |

Op het eerste gezicht zijn strafregels vooral een vervelend klusje om slecht gedrag te corrigeren. Maar eigenlijk hebben ze natuurlijk ook sterk betrekking op het geheugen: je moet niet vergeten dat je dit nooit meer mag doen. Dichter Alfred Schaffer (1973) probeert zichzelf in wie was ik (strafregels) te dwingen om niet nog meer te vergeten, maar om zich juist steeds meer te herinneren. In deze bundel probeert hij constant twee identiteiten te reconstrueren door te schrijven, te schrijven, te schrijven. 

De eerste identiteit is die van de moederfiguur, die bijvoorbeeld in een recent interview in Trouw min of meer gelijkgesteld wordt aan Schaffers eigen moeder, die overleed toen hij achttien was. In het eerste gedicht treedt ze, net als de vader, op als droom- of spookverschijning. De andere identiteit is die van de zoon – Schaffer zou je kunnen zeggen –, die zijn herinneringen probeert te reconstrueren, en daarmee zijn moeder én zichzelf. In het tweede gedicht wordt dan ook gesproken over ‘in verbinding treden met mijn voorouders’. Langzaam ontstaat er een steeds scherper beeld van een vrouw die vanuit Aruba vertrekt naar Nederland om daar haar opleiding tot verpleegkundige af te ronden en daar aan het werk te gaan. Helemaal een vreemde is ze niet, want ‘met mij erbij was nederland geen voertaal rijker’, maar toch wordt ze regelmatig racistisch benaderd, alsof ze de volslagen ander is – ook door de mensen die ze moet verzorgen.

Tegelijkertijd wordt het beeld van de moeder óók steeds minder stabiel, want met wiens stem of perspectief heb je eigenlijk precies te maken? Zelfs als je de bundel puur autobiografisch probeert te lezen, zul je kanttekeningen bij die poging moeten zetten: wat is waar over welk personage, en zijn de onwaarheden of vrijheden ontstaan door gaten in het geheugen of juist door hoe de gedichten zijn geformuleerd? Door de bundel heen is het vaak moeilijk te zeggen of de zoon aan het woord is of de moeder. Zelfs als die laatste aan het woord is, is dat via die andere (tussen)persoon. Er ontstaat een hybride identiteit, zeg maar de-moeder-volgens-de-zoon. Die laatste blijft grotendeels buiten beeld. Wat je over hem leert is indirect: bijvoorbeeld dat hij een witte vader heeft en een gekleurde moeder, waardoor de in de bundel aangesneden thema’s over multiculturaliteit natuurlijk ook in zijn eigen impliciete verhaal doorklinken. Op basis van de geschiedenis probeert hij zijn positie in het nu (en ook het hier) te bepalen.

Overwoekerend verhaal

wie was ik (strafregels) is thematisch en qua vorm op veel manieren een tegenhanger van Schaffers eerdere, lovend ontvangen bundel Mens dier ding (2014). Die gedichten vormen op het eerste oog een soort epos, maar dan over een antiheld die langzaam juist de schurk wordt. Sjaka, de door zijn vader verlaten en gepeste jongen wordt uiteindelijk een paranoïde dictator in wie je een extreem gefictionaliseerde versie kunt herkennen van Sjaka Zoeloe (1787-1828), de wrede leider van de Zoeloes. Schaffers versie van zijn levensverhaal barstte van de anachronismen: van een Batman-verwijzing tot een gedicht in de vorm van een tv-quiz. Ook allerlei mythes en speculaties over de historische Sjaka hebben een plaats gekregen in het verhaal, waarin hele en halve (on)waarheden over elkaar buitelen. Je zou het boek kunnen samenvatten als een verhaal over de manier waarop verhalen worden verteld; of dat nu oraal of geschreven is, fictie of non-fictie. Bij elke hervertelling verdwijnt er iets of wordt er juist iets toegevoegd. Met zijn bruuske anachronismen expliciteert Schaffer die vaak ongemerkte verschuivingen.

De kenmerken van Schaffers vorige bundels waren in Mens dier ding ook sterk vertegenwoordigd: een grote interesse in (gevonden) taal, een soort afstandelijke fragmentatie, en de indruk dat er vaak langs de kern gepraat wordt – die vervolgens af en toe onverwacht en kwetsbaar op tafel wordt gegooid. Het hart – of de identiteit – onder de nieuwe gedichten is nu echter veel helderder, waardoor ook veel duidelijker werd hoe sterk dat steeds overwoekerd raakte.

Podcast met een geest

Ook wie was ik (strafregels) jongleert met vormen, omtrekkende bewegingen en stemmen. In de verantwoording noemt de dichter als bronnen onder meer het wel heel brede en daarom een beetje vage ‘privédocumenten’, maar ook het gedigitaliseerde archief van krant Amigoe di Curaçao, en specifieke boeken over thema’s als Aruba, racisme en de zwarte diaspora. Die bronnen zijn wel heel geïntegreerd geraakt in de tekst, want je pikt ze er nauwelijks uit; ze hadden wel wat meer ‘uit mogen steken’, om het zo te zeggen. In Mens dier ding botsten stemmen en tijdperken nogal eens op elkaar. Dat is in wie was ik (strafregels) veel minder expliciet het geval.

Indachtig de meerstemmigheid zijn de gedichten behoorlijk heterogeen van insteek en toon. Toch brengt Schaffer enige eenheid aan met (een proza-)lay-out, titels en typografie. De bundel is daardoor minder wild dan het soms wel heel drukke Mens dier ding. Waar die bundel nadrukkelijker was in zijn krachttoer, blijft wie was ik (strafregels) veel langer beklemmen en naspoken. Er zijn echter verschillende teksten die zich lijken los te weken van de rest. Schaffer nam bijvoorbeeld diverse spammails op in de bundel, die te sterk losstaan van het geheel, want hun functie blijft onduidelijk. Veel overtuigender zijn de prozagedichten onder de titel ‘Impromptu’, die eveneens verspreid door de bundel staan. Daarin spreekt de overleden moeder, als stem in een radio-uitzending of podcast, aanvankelijk via haar zoon, van wie ze zich steeds verder los lijkt te maken, tot ze naast hem zit. Zowel een radio-uitzending als een gedicht hebben hoogstens de suggestie van beeld, dus echt controleren kun je dat als lezer niet. Sterker nog: aan een tekst op papier ontbreekt ook elk geluid. Je moet op je hoede blijven. Dat gevoel roept de bundel vaker op, want deze zoektocht naar de moeder en naar identiteit zit vol valkuilen en dubbele bodems.

Uniforms en carnaval

Een van die valkuilen is de vrij geordende indruk die wie was ik (strafregels) maakt. De bundel is op het eerste oog veel coherenter dan eerdere Schaffer-bundels – inclusief Mens dier ding –, maar door die suggestie van eenheid valt bij aandachtig lezen des te harder op hoe gefragmenteerd de bundel eigenlijk is. Het is een beetje zoals de opmerking over hoe het witte verplegersuniform van de moeder afsteekt tegen haar gekleurde huid, terwijl er uit dat hele beeld van werkkleding – dat een paar keer aangehaald wordt – ook juist het idee spreekt dat identiteit iets is dat je aan en uit kunt trekken. In dat licht is ook de vermelding van carnaval erg interessant: als aspect van de Nederlandse cultuur én als symbool voor de (tijdelijke) veranderlijkheid van identiteit.

Het sterkst is wie was ik (strafregels) wanneer Schaffer nog minder om de kern heen praat dan in vorige bundels, door weinig afstand te nemen en prozaïsche en biografische details en alledaagse gebeurtenissen goed de ruimte te geven. Die kunnen veelzeggend zijn, hetzij omdat ze gaan over de relaties tussen verschillende culturen, waarvan de overlap vaak niet wordt herkend – bijvoorbeeld door de patiënt die geen zwarte verpleger wil –, of juist een sterke, symbolische lading krijgen. Maar toch, hoe langer je leest, hoe beter je denkt grip te krijgen op de gedichten, je krijgt er nooit helemaal je vinger achter. Vorm en inhoud vallen zo op een indringende wijze samen: zo moet het voelen voor de zoon om die moeder steeds maar te zien ontglippen.

Maarten Buser studeerde Nederlandse taal en cultuur, en letterkunde. Hij schrijft voor verschillende media over poëzie, kunst en popmuziek. Gedichten en essays van hem werden gepubliceerd in onder meer Awater, Het Liegend Konijn en de Revisor. In 2016 verscheen zijn eerste dichtbundel Club Brancuzzi bij uitgeverij Koppernik.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum