Recensie: Intieme vreemden

18 maart 2015 , door Marja Pruis
| |

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, nu al te lezen op Athenaeum.nl: Marja Pruis over Brullen van Marie Kessels. 'Het werk van Kessels onttrekt zich aan verwachtingen, genres, hokjes en klerkendrift, en de schrijfster zelf zal de laatste zijn om het een en ander toe te lichten. Ze schrijft voor de goede verstaander, compromisloos en ook een beetje mystiek, bewonderenswaardig en irritant, ook een beetje. Ze schrijft in ieder geval iets waartoe je je moet zien te verhouden, want zo maar lezen, als in: weglezen, kun je het niet.'

In haar nieuwe roman, Brullen, schrijft Marie Kessels over de tot krankzinnigheid voerende hinder die een mens kan ondervinden van het dagelijkse lawaai om hem heen.

Ze doet dit via het perspectief van fotografe Dana, die op een zeker moment zo dolgedraaid raakt van met name de geluiden die de opeenvolgende buren in de woning onder haar produceren, ‘de ongeluks­flat’, dat ze haar toevlucht neemt tot de woning van een vriend in een andere stad. Hier wordt ze weer met heel andere geluiden geconfronteerd, die rondom een stadion bijvoorbeeld, en in de buurt van een vliegbasis.

Het verschil met de geluidsoverlast bij haar thuis is dat ze op die nieuwe plek als een soort geluidsantropoloog te werk gaat, de bron kan opzoeken en ook weer kan verlaten. Heel precies beschrijft ze wat ze hoort, en ziet, en dat levert sterke beschrijvingen op. Bijvoorbeeld van de twee groepen mannen die ze treft in de stad waarin ze is neergestreken, ik denk dat ze het over Eindhoven heeft, ‘een stad van mannen’. Het zijn de winners versus de losers, ‘de haast lichaamloze mannen van de kenniseconomie, de ingenieurs, de architecten, de laboranten, de natuurkundigen’ versus ‘de rouwdouwers met hun bonkige gestalten en hun priemende ogen’. Het is ‘de werkman van weleer, uit elkaar getrokken in twee onverenigbare delen’.

In zijn indeling in vijf met Romeinse becijfering aangegeven hoofdstukken, encyclopedisch getiteld en ondertiteld, belooft Brullen een soort typologie van het lawaai te zullen zijn, maar omdat het een roman is lijkt het ook meteen een parodie op die typologie. Het werk van Kessels onttrekt zich aan verwachtingen, genres, hokjes en klerkendrift, en de schrijfster zelf zal de laatste zijn om het een en ander toe te lichten. Ze schrijft voor de goede verstaander, compromisloos en ook een beetje mystiek, bewonderens­waardig en irritant, ook een beetje. Ze schrijft in ieder geval iets waartoe je je moet zien te verhouden, want zo maar lezen, als in: weg­lezen, kun je het niet.

Sterker dan ooit koos ze in Brullen voor een essay­istische vorm. De verhaallijn van de fotografe die haar huis ontvlucht is een lijntje. Er komen wel wat personages langs, een liefde, een dode geliefde, een vroeger thuis, er zijn nogal wat buren die een naam en een gezicht krijgen, maar uiteindelijk gaat het om de fenomenologie, niet om de psychologie. Indringend beschrijft ze wat het geluid van anderen met je doet, met name het geluid dat door privé-muren heen dringt. ‘Flats zijn ademende wezens’, schrijft ze, ‘waarvan de bewoners tegen wil en dank deel gaan uitmaken, ook als ze zelf geloven van niet, omdat ze er toch maar tijdelijk verblijven.’ Het is een opgedrongen, onontkoombare intimiteit die des te groter is binnen de context van beloofde anonimiteit. ‘Hoe anoniemer we menen te leven in onze flat, des te gevoeliger reageren we op het kleinste signaal van andermans nabijheid achter een dunne muur en des te intiemer leren we die vreemden aan de andere kant kennen. We leren hen uit duizenden herkennen aan hun nijdige basstem, hun steenboor van honderdtien decibel, hun nachtbraken, hun beroerde vaderschaps­kwaliteiten. Alsof het geen vreemden, maar nauwe verwanten zijn.’

Het idee van de intieme vreemden wordt uitgewerkt in een herinnering aan een jeugd – ‘vaders levensmotto was aanpassing’ –, stof voor een roman op zich, maar hier is het een essay binnen een essay. Mooie observaties van het gezinsleven zijn het, waarin de verschillende leden uit lijfsbehoud bevriezen in hun eigen rol. ‘Dat is toch wel een kunststukje van de eenjarige, de vijfjarige, de tienjarige die we zijn geweest: dat verdelen van de rollen om te voorkomen dat de een de ander platdrukt, of inlijft.’

Er opnieuw in lezende word ik vooral getroffen door hoe overvol Brullen is. Kessels’ schrijfstijl is geconcentreerd, in haar nadenkende proza is niet veel ruimte voor licht en lucht. De kracht van haar observaties blijft hangen op een abstract niveau, omdat ze ze kennelijk niet heeft willen inbedden in een meer verhalende tekst. De meest geslaagde stukken, in de zin van beklijvend, zijn die waarin ze de handel en wandel van haar achtereenvolgende onderburen reconstrueert, louter op basis van de geluiden die ze voortbrengen. Een stoet van ongelukkige levens trekt voorbij, waarbij de kunst van Kessels is dat ze Dana tot een onverwacht inzicht laat komen: haar jarenlang gepijnigde gehoor en opgekropte haat blijken haar loyaliteit jegens Johnny, Manuela en de anderen sterk te hebben aangewakkerd.

Een chapiter op zich, hoofdstuk III, ‘Lawaai van het verdrongene’, vormen de activiteiten van Dana als schrijfdocente in het huis van bewaring in Arnhem. Met de gedetineerden leest ze Platonov en Hrabal, in de hoop dat hun ontremde proza een dito effect zal hebben op hun verborgen schrijfader. Niet iedereen is er even goed tegen bestand, maar haar lessen leveren ook sterke staaltjes realistisch vertellen op van ‘halve analfabeten’. Door hen onder te dompelen in haar lievelingsboeken wil ze ze laten ervaren hoe je met woorden symbolisch een Caesar wordt. En het werkt. Weer zo’n tot nadenken stemmende observatie: dat weinig zozeer een band smeedt tussen mensen als hen hoog genoeg inschatten om iets moeilijks te doen. Jammer dat de essayistische vorm van deze roman het ook nog eens voelbaar maken van deze en andere interessante observaties in de weg staat.

(Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer werken samen, bijvoorbeeld in boekverkoop.)

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum