Leesfragment: Niet verder vertellen

12 december 2015 , door K. Schippers
| |

15 december verschijnt K. Schippers' Niet verder vertellen. Wij publiceren voor.

‘Ik heb ’m van verre al gezien, de Duomo San Giovanni Battista, door zichzelf begeleid op prentbriefkaarten in stalletjes op straat. Nu sta ik echt voor de kathedraal van Turijn, zonder dat ik speciaal in die richting ben gelopen. Een meer dan brede marmeren trap leidt je naar binnen en dan loop je meteen door naar de lap stof waarvoor je bent gekomen. Zo doet iedereen het en toch is het tegen lunchtijd nog redelijk stil.’

K. Schippers reist naar Turijn en Stampa om het licht en de ruimte te zien waarin De Chirico en Giacometti werkten. Hij heeft pas gevonden foto’s bij zich, uit de Amsterdamse fotografische ateliers van de negentiende eeuw. Op typisch schipperiaanse wijze komen de mensen op die foto’s tot leven. Z’n moeder wordt gefotografeerd en geschilderd door Breitner, en alsof ze nooit helemaal is weg geweest, gaat ze een rol spelen in zijn verhaal van nu.
Een speelsere werkelijkheid wordt nauwelijks geschreven. 

In de dom

Porta Susa, het centraal station van Turijn, gebouwd voor de Olympische Winterspelen van 2006. Met het cadeaugevoel van een nieuwe stad loop ik door een vederlichte kolos van glas en staal naar buiten.
De voorkant is negentiende-eeuws, winkels en hoge herenhuizen, weinig mensen op straat. Hier in Turijn heeft het vast kort en hard geregend, al kun je dat aan de zo goed als opgedroogde straten nauwelijks nog zien. Ja, regen, dat denk ik, zag in de laatste minuten ook wat spatten op het raam van m’n treincoupé.
Als je in een vreemde stad iets zoekt, kost het je meestal veel tijd. Waar is het, hoe moet je lopen?
Hier ben ik er meteen. De bogen van arcades, liggende marmeren goden, soms met een lendendoek, en dan de steeds maar uitdijende pleinen. Alles is er zoals het moet, hier heeft De Chirico kennisgemaakt, ja, met wat?

Ik herinner me dat ik vaak heb gezien
Hoe alle huizen, alle gebouwen zich keerden
Naar waar de wind draaide.

Dat schreef hij. Ik hoef nergens naar binnen, hij heeft weinig interieurs geschilderd. De architect Wiel Arets vertelde me eens hoeveel moeite hij moest doen om een huis van Adolf Loos in te komen. Die had het in Parijs ooit gebouwd voor Tristan Tzara, maar de huidige bewoner liet Arets er niet in.
Steeds vaker ging hij naar het 18de arrondissement, in de hoop dat de muren eens zouden wijken. Op een avond loopt een groepje mensen op de avenue Junot, feestelijk gekleed, ze zouden toch niet?
Hij sluit zich bij hen aan en werkelijk, de deur van nummer 15 gaat open. De gastheer herkent hem niet, daarvoor is het gezicht van een aanbeller niet belangrijk genoeg. Ik moet en zal er nog een keer naartoe, metro Porte Clignancourt.
Waarom wil je altijd weer kijken of iets wat je mooi vindt ook in het echt bestaat. Bij Arets gaat het om z’n werk. Is het bij mij dan puur een soort ongeloof?
Je ziet op een schilderij van De Chirico een immens plein met in de verte een vlaggetje. Dat zou genoeg moeten zijn en toch wil je er ook naartoe. Het heeft iets te maken met de kraam waar de kleren van Sneeuwwitje en Assepoester worden aangeboden, zomaar, op een provinciaalse markt. Het loopt storm en het is niet eens Koninginnedag.
Ik heb ’m van verre al gezien, de Duomo San Giovanni Battista, door zichzelf begeleid op prentbriefkaarten in stalletjes op straat. Nu sta ik echt voor de kathedraal van Turijn, zonder dat ik speciaal in die richting ben gelopen. Een meer dan brede marmeren trap leidt je naar binnen en dan loop je meteen door naar de lap stof waarvoor je bent gekomen.
Zo doet iedereen het en toch is het tegen lunchtijd nog redelijk stil. Dat het van belang is wat je hier ziet blijkt wel uit de talen waarin een en hetzelfde op een bord wordt uitgedrukt:

La Sindone
The Shroud
Das Grabtuch
Le Suaire

Dat je al die verschillende woorden in één keer kunt vertalen, het ene helpt het andere een beetje. Het Nederlands ontbreekt, is het een kat aan ons te kleine taalgebied? Je hebt nu wel de kans om zelf een woord te bedenken.
Doodskleed? Te stoffig. Lijkwade? Veel te stijf. Een priester staat met een Amerikaans echtpaar over de doek te praten, of is het een sluier, Amerikaans met een Italiaans accent.
‘Het is jc toch niet echt,’ zegt de man met een stem die licht in overtreding is.
‘Helemaal zeker is dat nooit,’ zegt de vrouw.
‘Toch wel,’ komt de priester hun tegemoet, ‘de geschiedenis vertelt er genoeg over.’
Hij zegt dat de doek na vele omzwervingen in Lirey terechtkwam, in Frankrijk.
‘Wanneer?’ vraagt de Amerikaanse.
‘In de diepe middeleeuwen, Jeruzalem, Edessa, Istanbul en dan Lirey, dat is de volgorde. Honderden jaren later dook hij pas op in Turijn.’
Terwijl hij zacht verder praat zijn we al onderweg naar de doek zelf, een klein gezelschap met een stellige richting tussen honderden mensen in de kathedraal.
Een groepje Italiaanse kinderen in zwart-witte uniformen met een tas op de rug baant zich een weg tussen ons door en zo raak ik afgedwaald van de priester en de Amerikanen.
Aan de rode muts van de vrouw zie ik nog waar ze staan, maar ik loop niet naar ze toe. Het maakt niets uit vanaf welke plek je Christus bekijkt. Daar hangt de afdruk van z’n gestalte, vrij hoog, geen rug of achterhoofd van een toerist kan hem afdekken. De doek moet 4 meter 42 lang en 1 meter 13 breed zijn.
Je ziet het gezicht van een in diep gepeins verzonken man. Acheiropietos lees ik een paar keer. Om het te begrijpen wend ik me tot de belendende vertalingen, fait par des mains non humaines, non fatto da mani umane, iets verder nicht von menslichen Händen geschaffen.
Bedoelen ze de hele doek?
Dat moet haast wel. Hierin is Christus gewikkeld toen hij van het kruis was gehaald. Wat later verdween hij tussen de sterren, de sluier bleef bestaan, met de afdruk van z’n lichaam erop.
Bloedsporen op het voorhoofd en in de nek. Een wond van een spijker in de linkerpols. Je ziet ook gaten van een brand in 1532 en de daarbij horende bluswatervlekken, hoe weten ze dat zo goed, net of de doek door de eeuwen heen de meest extreme voorvallen heeft samengevat.
De doek, of noem het de sluier, is al achter me. Ik sta voor een koord op paaltjes. ‘Dit gedeelte van de kathedraal is gesloten’, luidt de tekst op een bordje, in het Engels, ‘dank voor uw begrip’.
Ik kijk over het koord heen, maar zie nergens resten van een restauratie, of moet die nog beginnen. Willen ze een deel van de kathedraal laten zien zonder mensen erin, een ode aan de leegte?
Daar heb je de kinderen weer die net voorbijkwamen, dit keer zonder tas, een stuk of vijf, zes. Ze rennen heen en weer, zoeken iets, spelen verstoppertje zonder dat iemand het ze verbiedt. Het speels gebruik van je eigen aanwezigheid buiten de officiële tijd van het hier zijn om. Wat zijn de andere kinderen aan het doen, hebben die zich soms al verstopt?
Waarom niet tussen die twee kasten, ik doe mee zonder dat ik er zelf onzichtbaar van hoef te worden, tast de kathedraal vliegensvlug af. Niet aan gedacht, een kind glijdt zomaar in een van de biechtstoelen, waarom niet, langs het gordijn.
Wat kun je nog meer in een kathedraal doen waar je niet voor bent gekomen,

een sok rechttrekken,
een vriendin roept een vriendin,
kind likt aan een lolly,
een mandoline onder een arm,
deinende parelketting,
kind buut rennend af bij een pilaar,
duif naar binnen gevlogen,
knikkerende kinderen, een open schoen
blijft achter een tegel steken,
naar foto’s in een map kijken, moest
het even doen, zonnebril valt,
flitslicht, waar is de moeder van het
huilende kind, arm schampt langs m’n
rug, een gezicht steekt uit een jaszak

het negatief van jc, je ziet het overal... de folders onder armen en in jaszakken, een wandelend concilie, een kopie van een kopie van een kopie en de zin zou met een royaal gebruik van hetzelfde woord nog veel langer moeten zijn om enigszins in de buurt van het juiste veelvoud te komen.
Vlak naast me ligt een fototoestel in een vitrine. Je kunt beter camera zeggen, dat past beter bij het kamertje van hout. Hiermee werd de sluier in 1898 door Secondo Pia gefotografeerd. Deze advocaat weet na de opnames, zo lees ik, niet wat hij ziet.
Normaal gesproken krijg je eerst een negatief, toen nog op een glasplaat, en dat moet vervolgens worden ontwikkeld. Hier was het anders. De afbeelding op de sluier is gek genoeg zelf al een negatief, zo beweert hij. Bij Pia’s opname komt dat positief op het glas. Er hoeft niets meer aan te gebeuren.
Dit kan niet waar zijn, loop vlug terug naar jc’s gezicht in de lucht. Pas nu zie ik de donkerte op de anders zo lichte wangen. Het ziet er echt uit als een negatief. Kijk, witte strepen op de plaats van de doornen kroon en de baard, gemengd met iets minder lichte sporen, van bloed.
Ik loop terug naar de camera en kijk nog eens goed, nee, de foto uit 1898 is er niet bij. Als je het positief in het echt zou zien, sta je tegenover een foto van Christus naar wiens gezicht iedereen tot nu toe maar een slag heeft geslagen. Toch heb ik er nog nooit iemand over gehoord.
Zou die foto te confronterend zijn en wordt de eerste en laatste foto van jc daarom, op z’n sterfbed nog wel, streng bewaakt ergens anders verborgen gehouden?

Copyright © 2015 K. Schippers

pro-mbooks1 : athenaeum