Leesfragment: Malina

16 november 2014 , door Ingeborg Bachmann
|

De roman Malina van Ingeborg Bachmann verschijnt deze week in een nieuwe uitgave, vertaald door Paul Beers (Letterenfonds Vertaalprijs 2014). Wij publiceren voor.

De hoofdpersoon van deze beroemde roman worstelt met zichzelf en de liefde. Met Ivan en zijn twee kinderen probeert ze het geluk te ervaren. Ze geniet van een bezoek aan de dierentuin met zijn kinderen, maar Ivan maakt haar al snel duidelijk dat hij niet echt van haar kan houden. Haar huisgenoot Malina speelt een geheel andere rol. Hij staat haar bij in donkere momenten, wanneer ze, volledig in paniek, ten prooi is aan extreme gevoelens van vervreemding en machteloosheid.

Een oplossing dient zich niet aan. Hoe moet de naamloze hoofdpersoon verder met haar leven? Is ze in staat de demonen uit haar verleden te overwinnen?

Malina is het enige voltooide deel van een romancyclus waarin de bekende Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ingeborg Bachmann (1926-1973) eigentijdse dilemma's en ervaringen van vooral vrouwen vorm wilde geven. Samen met Marlen Haushofer en Elfriede Jelinek behoort ze tot de drie grote Oostenrijkse schrijfsters van de twintigste eeuw.

 

Gelukkig met Ivan

Weer gerookt en weer gedronken, de sigaretten geteld, de glazen, en nog twee sigaretten extra voor vandaag, omdat er tussen nu en maandag drie dagen zitten, zonder Ivan. Maar zestig sigaretten later is Ivan terug in Wenen, hij zal eerst de tijdmelding bellen en zijn horloge controleren, dan de wekdienst 00, die direct terugbelt, daarna meteen in slaap vallen, zo snel als alleen Ivan dat kan, en wakker worden door het telefoontje van de wekdienst, met een humeurigheid die hij telkens op een andere manier uit, met gesteun, gevloek, uitbarstingen, aantijgingen. Daarna is hij al zijn humeurigheid vergeten en is met één sprong in de badkamer om zijn tanden te poetsen, onder de douche te gaan en zich te scheren. Hij zal de transistor aanzetten en naar het vroege nieuws luisteren. Oostenrijk I APA. Nieuws in het kort: Washington…

Maar Washington en Moskou en Berlijn zijn niets dan brutale plaatsen die zich op de voorgrond proberen te dringen. In mijn Ungargasseland neemt niemand ze serieus of men glimlacht om zulke opdringerigheden als om het vertoon van eerzuchtige parvenu’s, ze kunnen geen invloed meer hebben op mijn leven, waarmee ik tegen een ander leven ben opgelopen, in de Landstrasser Hauptstrasse, voor die bloemenzaak waarvan ik de naam nog moet achterhalen, en ik ben alleen maar blijven staan omdat er in de etalage een bos Turkse lelies stond, zo rood, wel zeven keer roder dan ik ooit had gezien, en voor het raam stond Ivan, verder weet ik niets meer, want ik ben meteen met Ivan meegegaan, eerst naar het postkantoor in de Rasumofskygasse, waar we naar twee verschillende loketten moesten, hij naar ‘Postwissels’, ik naar ‘Postzegels’, en reeds die eerste scheiding deed zo’n pijn dat ik bij de uitgang, toen ik Ivan terugzag, geen woord meer kon uitbrengen en Ivan mij niets hoefde te vragen, want er was geen enkele twijfel in mij dat ik met hem mee moest gaan en meteen naar zijn huis, dat tot mijn verbazing maar een paar huizen van mij vandaan was. De grenzen waren snel getrokken, er hoefde maar een klein landje gesticht te worden, zonder territoriale aanspraken en zonder grondwet, een dronken land, waar alleen maar twee huizen staan die je ook in het donker kunt vinden, bij zons- en maansverduistering, en ik weet uit mijn hoofd hoeveel stappen ik moet doen, schuin van mij naar Ivans huis, ik zou zelfs geblinddoekt kunnen lopen. Nu is de rest van de wereld waarin ik tot nu toe geleefd heb – ik altijd in paniek, met droge mond, met toegeknepen keel –, tot haar onbeduidende betekenis teruggebracht, omdat een werkelijke kracht deze wereld tegenstand biedt, ook al bestaat die kracht, zoals vandaag, slechts uit wachten en roken, om er niets van verloren te laten gaan. Ik moet het telefoonsnoer – voorzichtig, omdat het verstrengeld is geraakt – tienmaal met afgenomen hoorn ronddraaien om het weer hanteerbaar te maken in geval van nood, en ook eerder al kan ik dit nummer kiezen: 72 68 93. Ik weet dat niemand kan antwoorden, maar het gaat er mij alleen om dat bij Ivan de telefoon overgaat, in de verduisterde woning, en omdat ik weet waar zijn telefoon staat, zal het gerinkel vanaf die plek tegen al Ivans bezittingen zeggen: Ik ben het, ik bel je op. En de zware, diepe fauteuil, waarin hij graag zit en soms plotseling voor vijf minuten in slaap valt, zal het horen, en de kasten, en de lamp waaronder we met elkaar liggen, en zijn overhemden en pakken en het wasgoed dat hij op de grond zal hebben gegooid, zodat mevrouw Agnes weet wat ze naar de wasserij moet brengen. Sinds ik dit nummer kan kiezen, loopt mijn leven eindelijk niet meer uit de hand, ik kom niet meer onder de wielen, kom niet meer in uitzichtloze moeilijkheden en raak het spoor niet meer bijster, omdat ik mijn adem inhoud, de tijd tegenhoud en telefoneer en rook en wacht.

Als ik, om de een of andere reden, twee jaar geleden niet naar de Ungargasse was verhuisd, als ik nog in de Beatrixgasse woonde, zoals in mijn studentenjaren, of in het buitenland, zoals zo vaak daarna, dan zou mijn leven nog steeds willekeurig verlopen en ik zou het belangrijkste ter wereld nooit ervaren hebben: dat alles wat binnen mijn bereik is, telefoon, hoorn en snoer, brood en boter, de bokkingen die ik voor maandagavond bewaar omdat ze Ivans lievelingskost zijn of de metworst waar ik zelf het meest van hou – dat alles van het merk Ivan is, van het huis Ivan. Ook de schrijfmachine en de stofzuiger, die vroeger een ondraaglijk lawaai maakten, moeten door deze goede en machtige firma zijn opgekocht en tot bedaren gebracht, de deuren van de auto’s vallen niet meer met een klap dicht onder mijn raam, en zelfs de natuur moet onverwachts onder de hoede van Ivan zijn gekomen, want de vogels zingen ’s morgens zachter en maken een tweede, korte slaap mogelijk.

Maar er gebeurt nog veel meer sinds deze annexering, en ik vind het vreemd dat de geneeskunde, die zich als een wetenschap en nog wel als een snel voortschrijdende wetenschap beschouwt, niets van het volgende weet: dat hier, in deze omgeving waar ik verkeer, het lijden afneemt, tussen Ungargasse 6 en 9, dat er minder ongelukken zijn, minder kanker en tumoren, astma en infarcten, koorts, infecties en inzinkingen, zelfs hoofdpijn en weergevoeligheid zijn verminderd, en ik vraag me af of het niet mijn plicht is de wetenschap te informeren over dit eenvoudige middel, zodat het onderzoek, dat alle kwalen met steeds geraffineerder medicamenten en behandelingen meent te kunnen bestrijden, een grote sprong voorwaarts zou kunnen maken. Ook de trillende nervositeit, de hoogspanning die in deze stad, en waarschijnlijk overal heerst, is hier bijna tot rust gekomen, en de schizotymie, het schizoïde van de wereld, haar waanzinnige, zich verbredende kloof, sluit zich onmerkbaar.
Wat er aan opwinding rest, is slechts een gejaagd zoeken naar haarspelden en kousen, een licht trillen bij het opbrengen van de mascara, bij het hanteren van de fijne penselen voor de oogschaduw, bij het indopen van de luchtige wattenbolletjes in lichte of donkere poeder. Of je ogen worden tegen wil en dank vochtig bij het heen en weer lopen tussen badkamer en gang, bij het zoeken naar tas of zakdoek, je lippen zwellen op, alleen zulke nietige fysiologische veranderingen zijn het, een lichtere tred, die je een centimeter groter maakt, een geringe gewichtsvermindering, omdat het later avond wordt en de kantoren beginnen te sluiten en daarna de infiltratie van die guerrilla’s van dagdromen die de Ungargasse binnendringen en onrustig maken, haar plotseling bezet houden met hun klinkende proclamaties en het enige wachtwoord dat bij hun doel past – en hoe zou dit woord, dat vandaag al voor de toekomst garant staat, een ander kunnen zijn dan: Ivan.

Het is Ivan en steeds weer Ivan.

Tegen de verdorvenheid en de regelmaat, tegen het leven en tegen de dood, tegen de toevallige gang van zaken, al die dreigingen uit de radio, al die krantenkoppen waaruit de pest komt, tegen de binnensijpelende valsheid uit de etages boven en beneden, tegen het langzaam opgevreten-worden vanbinnen en tegen het verslondenworden door de buitenwereld, tegen het beledigde gezicht van mevrouw Breitner elke morgen – ben ik hier in de vroege avond op mijn post en wacht en rook, met steeds meer vertrouwen en steeds zekerder, en zo lang en zo zeker als niemand gegeven is, want in dit teken zal ik overwinnen.

Ook al is Ivan stellig voor mij geschapen, toch kan ik nooit alleen aanspraak op hem doen gelden. Want hij is gekomen om de medeklinkers weer vast en duidelijk te maken, om de klinkers weer te openen en ze hun volle klank te geven, om de woorden weer over mijn lippen te laten komen, om de eerste verstoorde verbanden te herstellen en de problemen uit de weg te ruimen, en daarom zal ik geen duimbreed van hem wijken, ik zal onze identieke, helder klinkende beginletters, waarmee wij onze briefjes ondertekenen, op elkaar afstemmen, over elkaar heen schrijven, en na de vereniging van onze namen zouden we er voorzichtig mee kunnen beginnen met de eerste woorden deze wereld weer eer te bewijzen, om haar het verlangen in te geven zichzelf weer te eren; en omdat we opstanding willen en geen vernietiging, hoeden we ons ervoor elkaar al openlijk met de handen aan te raken, en we kijken elkaar ook alleen maar heimelijk aan, want Ivan moet met zijn blikken eerst mijn ogen schoonwassen van de beelden die vóór zijn komst op mijn netvlies zijn gevallen, en na veel reinigingen duikt dan toch weer een duister, afschuwelijk beeld op, bijna onuitwisbaar, en Ivan schuift er dan snel een helder beeld overheen, om geen boze blik uit mijn ogen te laten komen, om mij die ontstellende blik te laten kwijtraken waarvan ik weet hoe ik eraan gekomen ben, maar ik herinner me niet, herinner me niet…
(Nog steeds kun je het niet, nog steeds niet, er is veel dat je stoort…)
Maar omdat Ivan me begint te genezen, kan het niet meer al te erg zijn op aarde.

 

© Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1971
© Nederlandse vertaling, 2014 (1985) Paul Beers | Uitgeverij Van Gennep

Uitgeverij Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum