Leesfragment: Op de vleugels van de draak

22 september 2013 , door Lieve Joris
| | | | |

26 september verschijnt het nieuwe boek van Lieve Joris: Op de vleugels van de draak. Reizen tussen China en Afrika. Wij publiceren voor. ‘“Wat wil je eigenlijk, een groot stuk van de kleine cake of een klein stuk van de grote cake?” Het beeld van de kleine cake – Congo – en de grote cake – de wereld – spookte sindsdien door zijn hoofd. Op een dag zou de oorlog voorbij zijn, had hij zichzelf voorgehouden, dan zou Kisangani opleven en zou hij een voorsprong hebben op iedereen die er zaken kwam doen. Maar hij had zijn verblijf bijna met de dood moeten bekopen.”

Wat gebeurt er wanneer volkeren die een koloniale geschiedenis delen, elkaar ontmoeten? Met die vraag trekt Lieve Joris via Dubai naar China. Trouw aan de manier van werken die zij de afgelopen decennia heeft verfijnd, duikt zij onder in de wereld van Afrika­nen en Chinezen die als kleine visjes achter de grote handelscontracten aan elkaars territorium binnenzwemmen. 

De Congolese commerçante die naar Dubai reist om inkopen te doen voor haar winkel, de Malinese handelaar die nauwelijks kan lezen en schrijven maar drie keer per jaar naar het Chinese Guangzhou vliegt, de Chinese docent kunstgeschiedenis die horloges verkoopt op een strijkplank in de straten van Zuid­-Afrika met een magische mix van humor en heldenmoed voeren Lieve Joris personages ons een wervelende wereld binnen, waarin Europa herleid is tot een museum. Zij klampen zich vast aan de vleugels van de draak, liften mee, kijken om zich heen - ze zien alles.

 

De beweging oostwaarts
Dubai

De winkel van Sachin en Vishal Duseja in het oude centrum van Dubai is een pijpenla, ingeklemd tussen een elektronicazaakje en een lampenwinkel. Buiten staat een glimmend showmodel van een brommer geparkeerd, binnen zit Vishal, de jongste van de twee broers, te telefoneren.
Hij staat op om me te begroeten, wijst naar een stoel tegenover hem, maakt een Sit! Sit!-gebaar, glimlacht uitnodigend – zonder zijn telefoongesprek te onderbreken. Tussen zijn stugge zwarte haren glinstert her en der wat grijs, maar verder heeft hij niets van zijn jongensachtige uitstraling verloren. Hij onderhandelt met een klant in Zimbabwe over een lading poedertjes tegen uitdroging. Als het scherm van zijn tweede telefoon oplicht, maakt hij snel een einde aan het gesprek.
‘Zo gaat het hier de hele dag,’ zegt hij, de telefoon oppakkend. Het is de agent van Senke-motoren, die hij kortgeleden heeft bezocht in Oost-Congo. ‘Boss, habari gani! Habari ya Goma?’ roept Vishal enthousiast, overschakelend op Swahili.
(Hoe gaat het, boss! Hoe is het in Goma?) Het is twee uur vroeger in Goma dan in Dubai – de werkdag is daar net begonnen. Sachin komt de trap af, zwaarder dan ik me hem herinner, zorgelijk als altijd. Hij is astmatisch, het type dat moeilijk stil kan zitten, dat het best kan nadenken wanneer hij beweegt. Ongedurig staat hij bij Vishals bureau te dribbelen, zijn rug lichtjes gebogen – een bokser in de ring. ‘Wat zijn de vrachtkosten naar Zimbabwe ook alweer?’
Ze praten verder in het Hindi, maar als ik weg wil gaan, maant Vishal me te blijven en laat een mannetje aanrukken dat zoete Indiase thee met melk brengt. ‘We zijn zó klaar.’
De winkel is de etalage van hun groothandel; aan detailverkoop doen ze in dit deel van Dubai niet. De spullen op de glazen schappen zijn me vertrouwd – ik ken ze van Afrika: schoppen, machetes, rubberlaarzen, pannensets, ouderwetse kolenstrijkijzers, thermoskannen, maar ook poedermelk, sardines en mayonaise. De slingers koekjes – vijf minuscule biscuitjes per pakje – hangen in Afrika aan winkeldeuren, of zijn te koop op tafeltjes langs de weg in regionen waar olielampen het ook goed doen.
Het zware plastic gordijn voor de deuropening gaat opzij en hun Congolese medewerker Albert komt binnen, gevolgd door een zakenman uit Ghana die agent van de Duseja’s wil worden. Vishal bestelt meer thee. Duseja General Trading heeft al een Senke-agent in Ghana, maar de man zou hun huismerk kunnen vertegenwoordigen. Naar Ghana vliegen is voor Vishal een kleine moeite; binnenkort moet hij naar Casablanca – kan hij doorreizen. Hij haalt een folder tevoorschijn, legt de voorwaarden uit. ‘Je bepaalt zelf de prijs, daar hou ik me niet mee bezig,’ zegt hij. ‘Als je een hoge marge neemt, zal je minder verkopen; bij een lage marge gaan de motoren natuurlijk vlugger van de hand. De winst die je maakt, is je geschenk van God.’
De Duseja’s hebben vijftien agenten in Afrika en er komen er elk jaar bij. ‘Wij leveren alleen,’ zegt Vishal tegen mij, ‘de rest doen zij – je kan de Romeinen niet leren hoe ze in Rome handel moeten drijven.’
Sachin is weer naar boven gegaan, waar nog meer personeel zit – het zoemt er van de Indiase ringtones. Wanneer ik opsta, protesteert Vishal niet langer. Ik maak een wandelingetje langs de schappen, die bedekt zijn met een fijn laagje woestijnzand, ga op zoek naar het geluid van stromend water dat ik sinds mijn binnenkomst hoor. Bij de ingang, tussen posters van Senke-motoren, hangt een driedimensionaal rustiek landschapje met plastic gebladerte. Het water dat uit een neprots klatert, zou een minuscuul rad in beweging moeten zetten, maar het heeft te weinig debiet, zodat het onverrichter zake een vijvertje in stroomt. En dat de hele dag door.

*

Het Pakistaanse hoofd van de vn-Vredesmissie in Kisangani – de stad aan de Congostroom waar ik in 2000 woonde – vertelde me het eerst over de Duseja’s. Tot zijn verbazing had hij basmatirijst gevonden, zei hij, in een Indiaas winkeltje dat de twee broers uitbaatten in het centrum.
Kisangani was in handen van Congolese rebellen en hun Rwandese en Ugandese bondgenoten. Veel buitenlanders waren er niet, vroeg of laat kwam je elkaar vanzelf tegen. Ik zat achter op de motor bij een Congolese vriend toen een brommer naast me stopte. De bestuurder keek me nieuwsgierig aan: ‘Wat doe jíj hier!’ Het was Sachin. Vishal ontmoette ik in het enige telefoonzaakje in de stad. De gelijkenis met zijn oudere broer was treffend – dat kon niet missen.
Hun winkel was een eenvoudige nering waar het tussen de rijst, suiker, batterijen, kaarsen en lucifers rook naar goedkope zeep – niet zo verschillend van Salims winkeltje in V.S. Naipauls Een bocht in de rivier. Maar de gebroeders Duseja leken in niets op de sombere Salim; voor hen was Kisangani een stad vol perspectieven. Ze hadden contact met de Portugese diamanthandelaars die kantoor hielden in een hotel, kenden de Indiërs van de vn, waren op de hoogte van de laatste nieuwtjes. Hun winkel was een uitkijkpost, begreep ik, een plaats van waaruit ze de markt verkenden.
Sachin vloog vaak naar Dubai, waar hun families woonden en waar hij zo te horen nog andere verantwoordelijkheden had. Vishal paste intussen op de winkel. In 1991 was Vishal begonnen te reizen langs de oostkust van Afrika. Hij had Swahili geleerd en was steeds verder het Afrikaanse continent in getrokken – tot hij in Kisangani belandde. Hij en Sachin volgden Franse les bij Albert, een Congolese predikant van de pinkstergemeente die zo betrouwbaar was dat ze hem een baan als winkelbediende aanboden.
Voor mijn aankomst waren de Ugandese en Rwandese rebellen slaags geraakt vanwege geschillen over de goud- en diamantmijnen rond Kisangani en in de zomer van 2000 liep de spanning andermaal hoog op. Sachin en zijn Indiase boekhouder stonden op het punt naar Uganda te vluchten toen ze een Canadees van Indiase afkomst uit het vliegtuig zagen stappen. ‘Wat kom jij doen,’ riep Sachin, ‘het wordt hier oorlog!’ Maar de man lachte hem uit; welingelichte kringen in Uganda hadden hem verzekerd dat er niets aan de hand was. Waarop ze met z’n drieën de stad in reden.
Sachin vervloekte zijn eigen goedgelovigheid toen het geweld de volgende ochtend losbarstte en hij van het ene op het andere moment afgesloten was van de buitenwereld. Op de tweede dag landde een gemeen fluitend projectiel in zijn achtertuin en sloeg daar een krater. Verscholen achter een kast wachtte Sachin zijn einde af. Op de derde dag klopte er iemand op het poortje. Het was zijn winkelbediende Suleiman, die de kogelregen had getrotseerd in de hoop dat de winkel open zou gaan; geïnteresseerd informeerde hij hoe het met zijn patron was gesteld.
Zes dagen en duizend doden later werd het weer rustig in de stad. Sachin dacht aan een Indiase zakenvriend die hem enige maanden eerder had opgezocht, het komen en gaan in zijn winkel had gadegeslagen en gevraagd: ‘Wat wil je eigenlijk, een groot stuk van de kleine cake of een klein stuk van de grote cake?’
Het beeld van de kleine cake – Congo – en de grote cake – de wereld – spookte sindsdien door zijn hoofd. Op een dag zou de oorlog voorbij zijn, had hij zichzelf voorgehouden, dan zou Kisangani opleven en zou hij een voorsprong hebben op iedereen die er zaken kwam doen. Maar hij had zijn verblijf bijna met de dood moeten bekopen. Zijn vriend had gelijk: hij moest weg.
Terug in Dubai dacht hij aan de vrome Albert, die hij in Kisangani had achtergelaten; Albert die rookte noch dronk en zelfs weigerde drank voor zijn patron te kopen. Het oosten van Congo was door de oorlog afgesneden van de hoofdstad Kinshasa, waardoor steeds meer commerçanten zich in Dubai kwamen bevoorraden. Wat als hij Albert hiernaartoe haalde? Die zou zijn landgenoten als geen ander de weg kunnen wijzen naar Duseja General Trading.

 

Copyright © 2013 Lieve Joris en uitgeverij Augustus, Amsterdam
Copyright auteursportret © Chris van Houts

Uitgeverij Atlas Contact

pro-mbooks1 : athenaeum