Leesfragment: Tijdelijke helden

03 april 2024 , door W.H. Auden
| |

5 april verschijnt W.H. Auden, Tijdelijke helden. Verzamelde gedichten, vertaald door Han van der Vegt. Wij publiceren voor! Lees uit die tweetalige editie de vertalingen ‘Toen ik laatst op een avond...’ en ‘Ter nagedachtenis aan W.B. Yeats’.

De gedichten van W.H. Auden lezen als een vogelvlucht over de twintigste eeuw. Hij wilde zijn tijd bezingen door er een actieve rol in te spelen en hij reisde de wereld over om de tijdgeest te vangen. Auden ging met even groot meesterschap als mededogen in op politieke en persoonlijke gebeurtenissen. Beroemde gedichten als ‘Funeral Blues’ en ‘September 1, 1939’ bereikten een miljoenenpubliek. Van zijn rebelse jeugd tot zijn rijpe Amerikaanse jaren, steeds wist hij met zijn gedichten zijn tijdgenoten te raken. Van politiek tot religie, van het stedelijke tot het landelijke en van gebeeldhouwde zinnen tot omgangstaal: Auden verrijkte de poëzie met een volstrekt nieuwe stem. W.H. Auden is een van de bekendste en meest aansprekende Engelse dichters.

Deze tweetalige uitgave biedt de omvangrijkste moderne Nederlandse vertaling van zijn werk tot dusver: het bevat alle belangrijke gedichten uit Audens veelzijdige dichterschap. Vertaler Han van der Vegt heeft een belangwekkend oeuvre voor de Nederlandse poëzielezer ontsloten.

 

Toen ik laatst op een avond
  Bristol Street afliep,
stond op de stoep een massa
  als herfstkoren zo diep.

Naast de kolkende rivier
  stond daar een minnaar bij
de spoorbrugboog te zingen:
  ‘Liefde gaat nooit voorbij.

Ik hou van jou, mijn liefste
  tot Afrika China raakt,
de rivier over de berg springt,
  tot zalmen zingen op straat,

ik hou van je tot de oceaan
  aan de windroos te drogen hangt,
het zevengesternte als ganzen
  over de hemelboog gakt.

Als konijnen rennen de jaren,
  maar in mijn armen bewaard
houd ik de Bloem aller Eeuwen,
  de eerste liefde op aard.’

Maar de klokken van de stad
  hebben gerateld, geluid:
‘Laat Tijd je niet bedriegen,
  je zult het nooit winnen van Tijd.

In het hol van Kwade Dromen
  waar zelfs het recht naakt gaat,
daar loert Tijd in de schaduw
  en kucht op de kus die je vraagt.

Door hoofdpijn en door zorgen
  verloopt het leven, vervaagt.
Tijd krijgt toch zijn zin wel,
  of morgen, of vandaag.

Ach, ijselijk hoe de sneeuwdrift
  een grazig dal door stuift;
de Tijd doorbreekt de reidans,
  de boog waarin je duikt.

Dompel je handen polsdiep
  in water; in de bak
zul je daartussen zien wat
  je weer niet hebt gepakt.

Een gletsjer bonkt in de kastjes,
  een woestijn zucht in je bed,
een barst in je kopje heeft
  het pad naar de dood blootgelegd.

Bedelaars gokken met joetjes,
  en de reus heeft Sjakie verleid,
Lieve Augustijn blijkt een relnicht,
  Katrijn ligt met de benen wijd.

O, kijk toch in de spiegel,
  kijk in je diep verdriet;
het leven is een zegen
  maar zegenen kun je niet.

Ga voor het open raam staan,
  terwijl je je tranen stort;
je rotnaaste zul je beminnen
  met heel je verrotte hart.’

Het was laat, laat in de avond,
  het liefdespaar was ervandoor;
de klokken luidden niet langer,
  en de rivier stroomde voort.

 

Ter nagedachtenis aan W.B. Yeats

(gest. januari 1939)

I

Hij verdween in het diepst van de winter: de sloten waren bevroren, de vliegvelden vrijwel verlaten, sneeuw had de standbeelden op pleinen misvormd; het kwik daalde in de keel van de stervende dag. O, alle metingen zijn het erover eens: de dag van zijn dood was een donkere, kille dag.

Ver van zijn ziekte renden wolven door de eeuwig groene bossen, een boerenrivier liet zich niet verleiden door modieuze kaden; door rouwende tongen werd de dood van de dichter verzwegen voor zijn gedichten.

Maar voor hem was het zijn laatste middag als zichzelf, een middag van verpleegsters en geruchten; de gewesten van zijn lichaam rebelleerden, de pleinen van zijn geest waren leeg, stilte drong de buitenwijken binnen, de vloed van zijn gevoel stokte: hij werd zijn bewonderaars.

Nu is hij verstrooid over honderd steden en geheel overgeleverd aan onbekende genegenheid, om zijn geluk te zoeken in een ander hout en te worden gestraft volgens een uitheems gewetensbestel. De woorden van een dode worden omgezet in de darmen van de levenden.

Maar het belang en geraas van morgen wanneer de makelaars als beesten brullen op de beursvloer, en de armen het lijden ondergaan waaraan ze redelijk gewend zijn en ieder in eigen cel vrijwel overtuigd is van zijn vrijheid zullen enkele duizenden denken aan deze dag zoals je denkt aan een dag waarop je iets licht ongewoons deed.

O, alle metingen zijn het erover eens: de dag van zijn dood was een donkere, kille dag.

II

Je was onnozel zoals wij; je gave oversteeg alles: je rijke-vrouwenkrans, aftakeling, jezelf. Lijp Ierland kwelde je de dichtkunst in. In Ierland gaan haar waanzin en haar weer nog rond. want poëzie brengt niets teweeg: ze overleeft in het dal van haar zegging; geen bestuurder heeft het lef haar te storen, zuidwaarts stroomt ze rond vereenzaamde hoeven, nijver verdriet, geeft zich aan steden waar we geloven, sterven; ze overleeft ze wordt teweeggebracht, ze is zelf mond.

III

Ontvang, aarde, tot uw eer William Yeats; hij is niet meer. Dek de Ierse spreekbuis, moe, ledig van zijn verzen, toe.

Tijd die geen genade heeft voor wie fier in onschuld leeft, wiens ontzag voor een fraai lijf niet meer dan een week beklijft,

eert de taalkunst en vergeeft iedereen door wie die leeft; verschoont lafheid en bedrog, knielt voor hen en brengt hen lof.

Kipling draagt hij zijn dogma’s niet of nauwelijks maar na, hij vergeeft ook Paul Claudel want, ach, schrijven kon hij wel.

In het angstdroomduister slaan de honden van Europa aan, afgezonderd in haat wacht ieder land het ander af.

Schande van het intellect staart uit elk mensengezicht, en de zeeën medelij stollen in het oog als ijs.

Dichter, volg je schrijfinstinct tot de allerdiepste inkt, schenk ons vreugde, als je stem zich horen laat, vrij, zonder rem;

snoei de vloek tot, aan je vers, druiven groeien voor de pers, zing van menselijk failliet in een roes van wild verdriet;

laat een helende fontein ontspringen in de zielswoestijn, leer, in zijn gevangenis, de vrije mens wat roemen is.

 

© Copyright 1934, 1937, 1939, 1940, 1941, 1944, 1945, 1947, 1951, 1955;
© 1960, 1965, 1969, 1972 by W.H. Auden;
© Edward Mendelson, William Meredith en Monroe K. Spears, executors of the estate of W.H. Auden, 1974, 1976;
© Copyright renewed 1975 by Edward Mendelson, William Meredith en Monroe K. Spears, executors of the estate of W.H. Auden.
© Copyright 2024 Vertaling: Han van der Vegt en Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum