Leesfragment: Over leven, dood en bramenjam

18 januari 2024 , door Thomas de Veen
| |

Ter gelegenheid van de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs aan Anjet Daanje verschijnt 19 januari Over leven, dood en bramenjam. Het veelzijdige oeuvre van Anjet Daanje, samengesteld en ingeleid door Thomas de Veen, met een sterrencast van Beatrice de Graaf, Marie-José Klaver, Maaike Meijer, Iduna Paalman, Rik Peels en Yentl van Stokkum. Lees bij ons de eerste pagina’s uit De Veens inleiding en bestel je boek.

Anjet Daanje staat in het Nederlandse literatuurlandschap op eenzame hoogte. Al jarenlang schrijft deze Groningse auteur een ongelooflijk oeuvre bij elkaar dat getuigt van een buitengewoon verteltalent. Toch bleef zij lange tijd onopgemerkt. Voor Het lied van ooievaar en dromedaris ontving Anjet Daanje de Libris Literatuurprijs, en met de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs die zij in januari 2024 ontvangt, krijgt ze eindelijk de erkenning die ze verdient.

Zoals in Het lied van ooievaar en dromedaris talloze lezers bevangen raakten door de schrijfster Eliza May Drayden, zo veroverde Daanje de afgelopen jaren talloze lezersharten. Thomas de Veen nodigde hedendaagse schrijvers en wetenschappers uit om ieder haar of zijn persoonlijke kijk op de romans van Daanje in een essay te vatten.

Een spiegeling van én een ode aan de rijke en duizelingwekkende literatuur van Daanje.



 

Inleiding
De betekenis van bramenjam

Ik begrijp het nog steeds niet helemaal. Wat ís dit voor een boek?
Nee, ik ga hier niet doen alsof ik het al kon bevatten, in die wonderlijke week in juni 2022, toen ik Het lied van ooievaar en dromedaris voor het eerst las. Maar ik kan ook niet zeggen dat ik er als recensent helemaal onbevooroordeeld in ging. Wel huiverig. Sinds ik zelf een rol had gespeeld in de doorbraak van Anjet Daanje bij een groter lezerspubliek – door m’n enthousiaste recensie van haar roman De herinnerde soldaat, die de verkoop flink oppookte – waren de verwachtingen nu hooggespannen, en niet in de laatste plaats bij mijzelf. Dat meesterlijke boek, hoe kon ze dat ooit evenaren?
Een weeklang dompelde ik me onder en in die periode sijpelde er heus al wel iets door van het gevoel iets volstrekt uitzonderlijks in handen te hebben. Toen ik de roman uit had, wist ik het. Dit was het dan: tijdens mijn leven zou ik waarschijnlijk niet nog een tweede keer aan de wieg staan van zo’n boek, een literair werk van de buitencategorie.
Want de breedte ervan! Een geschiedenis in elfvoud, waarin de verhalen telkens opnieuw beginnen met een nieuw leven en steeds eindigen met de dood, en tegelijk ook verder gaan, vertakkend en voortstromend en de grote lijn voortzettend. En net zo goed de diepte: de onderlinge samenhang in die verhalen door verknoopte, echoënde en gespiegelde thema’s, personages en motieven, van zussen tot zilveren belletjes, van bromvliegen tot bramen, het is een constructie die maakt dat er niet alleen staat wat er staat, maar vele malen meer. Die maakt dat de verhalen in elkaar doorklinken, doorzingen, en met elkaar spreken, voorbij de grenzen van hun eigen bladzijden. Maar ook de hoogte van dit boek: de ongelovige in mij werd aan het weifelen gebracht. Kon dit boek wel door een gewoon mens geschreven zijn? Of zou er dan toch een soort geest bestaan, die vaardig was geworden over deze schrijfster? Een spook, iets wat zich ophoudt buiten ons zicht, niet gehinderd door de grenzen van ruimte en tijd – want anders zou deze schepping toch eigenlijk niet te verklaren zijn, niet te bevatten?
Ik overdrijf waarschijnlijk, maar ik was dan ook bevangen.
En ik bleef dat, de rest van het jubeljaar dat volgde. Ik was niet de enige, gelukkig – het koor van lofzangen zwol aan. Een paar maanden na publicatie ontving Anjet Daanje voor Het lied van ooievaar en dromedaris eerst de Boekenbon Literatuurprijs 2022, een halfjaar daarna ook nog de Libris Literatuur Prijs 2023 – het was een unicum, nooit eerder gebeurd, dat een en hetzelfde boek beide grote literaire prijzen kreeg. De kroon op dat kroonjaar was ook nog de Constantijn Huygens-prijs, aan Daanje toegekend aan het begin van de zomer van 2023, voor haar hele oeuvre nota bene, vanwege ‘de overweldigende kracht van dit eigenzinnige oeuvre, dat wat betreft spanwijdte en verteldrift zijn gelijke niet kent’, in de woorden van de jury.
Er was iets uitzonderlijks aan de hand. Ook in de complimenten van die jury klinkt een soort buitenaardsheid door, alsof Anjet Daanje echt niet van deze wereld was – ik zou erop kunnen reageren met een ‘ja, zie je wel’. Het lag niet aan mij! Intussen waren er al zoveel lezers ook in zwijm gevallen, die allemaal weer hun eigen favoriete hoofdstukken in de roman hadden, hun eigen hoogtepunten, hun eigen interpretaties en vragen en antwoorden. Het lied van ooievaar en dromedaris was intussen een literaire hype geworden. Mijn eigen bovenmatige enthousiasme werd zo langzaamaan een grijsgedraaide plaat, begreep ik van de mensen in mijn omgeving: daar had je mij weer, daar begon ik weer over m’n Daanje.
Zo begon ik mijn adoratie langzaamaan ook een tikje beschamend te vinden, alsof ik niet meer nuchter kon kijken en wel heel erg in mijn eigen oordeel was gaan geloven. De buitencategorie, wist de Libris-jury dat zeker? En al die lof, was die misschien de uiting van een overweldiging, mensen van de Constantijn Huygens-jury, van een bijna hysterische hypnose?

Susan Knowles, de hoofdpersoon van het spookverhaal dat het eerste deel is van Het lied van ooievaar en dromedaris, was bekend met dat verschijnsel. Tot op haar sterfbed wordt zij achtervolgd door de herinnering aan Eliza May Drayden, de jonge vrouw die haar, de aflegster van de doden, de rillingen had bezorgd. Wanneer Susan haar rituelen komt uitvoeren bij de pasgestorven Eliza, het lijk komt wassen voor het gekist wordt, ziet ze dat de ogen van de dode jonge vrouw plots geopend zijn – waarop Susan, in paniek, haar dode blik in ‘struikelt’, in de ‘haar aanstarende, onmenselijke diepte. Ze tuimelt onder het ijs, geen bodem om haar val te breken.’ Daar blijft het niet bij: enige tijd later, als het lichaam van Eliza in de doodskist ligt, hoort Susan ook nog gebonk uit de afgesloten kist komen. Jaar na jaar blijven de ijzige ogen Susan achtervolgen, ‘waar ze ook gaat, wat ze ook doet’, tot en met het moment dat ze zelf in stervensnood is, lijdend aan de tyfus, en ze nog steeds ijlt over geopende ogen en gesloten kisten.
Ze was bevangen door de geest van Eliza May Drayden, om wie alles draait in Het lied van ooievaar en dromedaris. Susan was niet de enige – het koor van gehypnotiseerden was toen ook al aangezwollen. De jonggestorvene had namelijk een literair werk voortgebracht van grote merkwaardigheid, even geruchtmakend als ongrijpbaar, en haar reputatie was al groter geworden dan hij in haar levensdagen was geweest. Het zou niet lang meer duren of journalisten en biografen zouden zich op haar werpen en met haar levensverhaal aan de haal gaan – het mythologiseren was begonnen. Haar eigenzinnigheid verwerd tot eigenaardigheid, haar eenzelvigheid werd algauw gezien als onaangepastheid, haar geslotenheid als dekmantel voor haar waanzin. Tot de stemming keerde en haar rare roman herkend werd als vernieuwend en baanbrekend. Haar kluizenaarschap betekende artistieke toewijding, en haar vermeende waanzin was in feite een misinterpretatie van genialiteit, haar genialiteit een teken van buitenaardsheid, goddelijkheid.
Dat kregen we mee, als lezers van Het lied van ooievaar en dromedaris. Eliza May Drayden is de grote verbindende factor in de roman. Hoewel steeds afweziger, steeds meer uit het zicht verdwenen, is ze in alle delen bepalend – of dat nu is doordat haar leven of haar dood de personages nog bezighoudt, of doordat er echo’s van haar leven weerklinken in het leven dat zich dan weer ontrolt. Tussen die verhalen door geeft Daanje inzicht in een stortvloed aan secundaire literatuur, waarin biografen, literatuurwetenschappers en Drayden-zeloten exegese doen van het leven en het werk van Eliza May Drayden. We lezen fragmenten en citaten uit de wildgroei aan interpretaties, de ene nog meeslepender en raadselachtiger dan de andere, telkens weer nieuwe vragen opwerpend. Want wat is bijvoorbeeld de betekenis van al die wonderlijke teksten en krabbels, een code lijkt het wel, die Eliza, naast talloze briljante gedichten, neerschreef in haar aantekeningenboekjes? Hoe meer vragen er gesteld worden en hoe meer aanwijzingen gevonden, des te groter haar ongrijpbaarheid en des te prangender haar afwezigheid. Het is een even droeve als prikkelende paradox. Iedereen probeert grip op haar te krijgen, maar ze ontglipt aan al die pogingen, steeds weer en daardoor steeds meer, zo lijkt het wel.

[…]

 

© 2024 samenstelling en inleiding Thomas de Veen

pro-mbooks1 : athenaeum