Leesfragment: Oorlogsduif

24 april 2024 , door Onno Blom
| | |

25 april verschijnt het nieuwe, persoonlijke boek van Onno Blom: Oorlogsduif. Een familiekroniek. Wij publiceren voor! Lees de eerste pagina’s en reserveer je boek.

In Oorlogsduif vertelt Onno Blom voor het eerst de verborgen geschiedenis die zijn familie verscheurde. Zijn grootvader, Jan Blom, zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet. Maar zijn overgrootvader, Johan Blom, zat met zijn vrouw en zeven andere kinderen bij de NSB. Jan voegde zich vlak voor de hongerwinter bij de gewapende verzetsgroep De Duif in Friesland. Daar werd zijn beste vriend door de Duitsers gepakt en geëxecuteerd. Johan overleed in de zomer van 1945 in kamp Westerbork, waar na de bevrijding collaborateurs werden opgesloten.

Wonderlijk genoeg werden na de oorlog de familiebanden hersteld. Niemand merkte iets aan de Blommen. Over het zwarte verleden werd gezwegen. Totdat Onno besloot het zwijgen te doorbreken. Samen met zijn vader, de historicus Hans Blom en voormalig directeur van het NIOD, ging hij op zoek naar wat zijn grootvader en overgrootvader is overkomen. Door de scherpe stijl en grote vertelkracht leest Oorlogsduif als een spannende roman, waarin een duistere tijd op een sensitieve manier wordt belicht. ‘Voor mij is het goed als het waar is,’ zegt Onno’s vader tegen hem, ‘voor jou is het waar als het mooi is.’



 

Als mijn vader er niet was, sloop ik zijn studeerkamer binnen om de zoet-kruidige geur van boeken, sigaren en stof op te snuiven. Stilletjes liep ik rond door de ruimte terwijl ik mijn wijsvinger langs de rijen boekenruggen liet glijden die alle wanden bedekten. Dat maakte een zacht, roffelend geluid dat me op een of andere manier geruststelde. Op de middelste plank van de kast in de hoek stond een kistje. Het hout voelde glad en koel aan, er zat geen sleutel in het slot. Als ik het openklapte, trok een kettinkje dat aan de binnenkant van het deksel was vastgenageld, zich rinkelend strak. Het kistje zat vol raadselachtige dingen: foto’s van soldaten, papieren met cryptische teksten, medailles, een briefje met een adelaar met een hakenkruis in de klauwen en een stempel van een duif. Onderop lagen twee identiteitsbewijzen. Een oranje kaart van de Staf van de Bevelhebber Nederlandsche Strijdkrachten op naam van kapitein J.W. Blom. En een muisgrijs persoonsbewijs van Pieter de Bruin, boekhouder zuivelfabriek, afgegeven op 8 november 1943 te Heerenveen. Op beide documenten zat een pasfoto van mijn grootvader.

 

Eén
De oorlog van mijn vader

Het einde van het begin

Alles werd zwart voor mijn ogen toen ik het hoorde. Mijn grootvader was dood, maar ik mocht niet mee naar zijn crematie.
‘Ik was bang dat het te heftig voor je zou zijn,’ zegt mijn moeder tegen me, ‘dat je er nachtmerries van zou krijgen. Je was zo’n gevoelig jongetje. Nu denk ik: had ik je maar meegenomen.’
‘Onno is zo boos geweest dat hij niet mee mocht,’ schreef mijn grootmoeder, oma Riet, in haar memoires. ‘In die tijd nam je kinderen van die leeftijd nog niet mee. Toen hij, kort nadat Jan overleden was, bij mij achterop de fiets zat, twee armen om mij heen, zei hij: “Ik vind het zo erg dat opa Jan er niet meer is, maar voor jou is het nog veel erger, bij jou gaat het noooooit meer over.” Dat ontroerde me. Korte tijd later haalde hij z’n zwemdiploma. Hij belde op om me dat te vertellen. Toen heeft hij tegen zijn moeder gezegd dat hij het zo graag aan opa Jan wilde vertellen. En zei er toen achteraan: “Dan vertel ik het hem wel als ik ook een asje ben.”’
Tijdens zijn werkzame leven als leraar natuurkunde en als rector van het Rembrandt Lyceum in Leiden was mijn grootvader, Jan Wilhelmus Blom, nooit een dag absent geweest. Maar anderhalf jaar na zijn pensioen werd hij ineens ziek. Hij kreeg hoge koorts en diep in zijn ingewanden klonk metalig gerommel. De blikken trommel van de dood.
Op kerstavond 1974 moest hij een zware, levensreddende operatie ondergaan. Mijn grootmoeder zat samen met mijn ouders op hem te wachten, naast een kerstboom vol met lichtjes in een donkere gang van het ziekenhuis. Om middernacht werd zijn bed uit de operatiekamer de gang op gereden. De zuster duwde met haar ene hand het bed voorzichtig vooruit en hield haar andere hand onder het slapende gezicht van mijn grootvader. Zijn hoofd leek wel los op het laken te liggen. De zuster zei: ‘Hij is er nog.’
Wonderlijk genoeg heerste er het laatste halve jaar van zijn leven een uitstekende sfeer bij mijn grootouders thuis. Er was een ziekenhuisbed in de woonkamer gezet, aan het raam bij de tuin. Er kwamen oude vrienden op bezoek, zijn broers en zusters kwamen langs. Mijn grootvader was de oudste zoon uit een hecht gezin van acht kinderen. Ze vertelden elkaar verhalen en haalden herinneringen op. Er werd gelachen aan zijn bed. Elke dag ging mijn moeder, Ansje, wel even langs. Meestal nam ze mij mee.
Tot een week voor zijn dood bleef mijn grootvader glashelder en leed hij geen pijn. Toen kon hij plotseling de woorden niet meer vinden. ‘Hij vroeg of ik de a-tjes en b-tjes uit z’n mond wilde halen,’ schreef mijn grootmoeder. Hij sprak wartaal en hij wist het.
Terwijl in de tuin een magnolia uit alle macht stond te bloeien, doofde het leven uit de oude Blom. Op 26 mei 1975 kon hij niet meer praten en lag hij te woelen in zijn bed. Toen heeft mijn grootmoeder de huisarts gebeld om te zeggen dat het zo niet meer ging. De dokter kwam en gaf mijn grootvader een morfine-injectie. Hij zakte weg in een rusteloze slaap, ademde zwaar.
De kinderen zouden een voor een blijven overnachten om mijn grootmoeder bij te staan als het zover was. Mijn vader, Hans, de oudste zoon, was als eerste aan de beurt. Hij sliep boven in de logeerkamer. Mijn grootmoeder lag naast haar man in de woonkamer.
‘Ik hoorde de ademhaling steeds zwakker worden,’ schreef ze. ‘Ik had wel eens gelezen dat je niet iemands hand moest gaan vasthouden, dat kan vertragend werken. Ik ben blijkbaar even in slaap gevallen, hooguit vijf minuten, en toen hoorde ik geen ademhaling meer.’
Het was vier uur ’s nachts. ‘Ik ging naar Hans toe. Hij bleek wakker te zijn en toen was ik zo dankbaar dat hij er was.’ ‘Moeder was heel kalm,’ zegt mijn vader. ‘Ze had zich verzoend met het onvermijdelijke.’
Samen sloten ze de ogen van mijn grootvader en wachtten tot het licht werd. Toen belden ze de dokter. Die kwam meteen en constateerde de dood. Vlak daarna arriveerde de verpleegster van de thuiszorg. Mijn vader hielp haar om zijn vader af te leggen. Ze wasten hem, kamden zijn laatste grijze haren strak over zijn hoofd en trokken zijn pak aan.
‘Dat was heel bevredigend om te mogen doen,’ zegt mijn vader. ‘Hij was wel wat magerder geworden, maar zag er goed uit. Er was een weldadige rust over hem gekomen.’
De dag tevoren, toen de dokter mijn grootvader een morfine-injectie zou geven, vroeg hij aan mijn vader: ‘Is alles gezegd wat er gezegd moet worden?’
Alles was gezegd.

Een lief kereltje

Alles was gezegd, maar veel was verzwegen.
Ooit moet ik voor het eerst hebben gehoord over de verborgen geschiedenis die mijn familie tijdens de oorlog verscheurde: mijn grootvader zat in het verzet, maar mijn overgrootouders en zijn zeven broers en zusters waren vurige aanhangers van de nsb. Het gewicht van de mededeling moet mij op dat moment zijn ontgaan. Wat betekent ‘de oorlog’ voor een jongen die in vrede en weelde, zonder God of gebod opgroeit? De nsb? Was ik door mijn afstamming met het kwaad verbonden? Ik kon mij er niets bij voorstellen.

[…]

 

Copyright © 2024 Onno Blom

pro-mbooks1 : athenaeum