Leesfragment: Onderland

08 mei 2024 , door Alma Mathijsen
|

16 mei verschijnt de nieuwe roman van Alma Mathijsen: Onderland. Gebaseerd op waargebeurde nachtmerries. Wij publiceren voor. Lees een fragment & bestel!

Er bestaat een land dat zich alleen openbaart aan mensen die weten wat misbruik is. Hier leven monsters uit het verleden samen met hun prooi. Nachtmerries dwalen vrij rond door dit vreemde rijk waar niets verborgen blijft. Op een dag belandt ook Harper in Onderland, waar iedereen een manier heeft gevonden om te overleven. Harper heeft nog geen idee hoe ze dat moet aanpakken. Als haar lichaam en haar hoofd zich steeds verder van elkaar splitsen, kan ze haar eigen verleden niet langer ontkennen.

Voor deze roman trok Alma Mathijsen met negen mensen op, die net als zijzelf seksueel misbruik hebben meegemaakt. Allemaal hebben ze decennialang gebouwd aan een minutieus uitgedachte binnenwereld. Ze vonden hun eigen magische strategieën uit, die normaal verborgen blijven. In Onderland komen hun coping mechanismes voor het eerst aan het licht.



 

Niemand kan me overhalen om hier weg te gaan. Ik blijf. We noemen het onderland. Er is geen vaste vorm, het gebied verandert mee met de gemoedstoestand van de bewoners. Deze plaats opende zich aan mij op het moment dat ik mezelf zag verdwijnen. Of beter gezegd: ik heb de samenhang zien verdwijnen. Dat gaat eerst heel langzaam, zo langzaam dat er twijfel opsteekt of het überhaupt wel aan het gebeuren is, en dan ineens snel en onontkoombaar. Mijn hoofd en mijn lijf spraken niet meer met elkaar.

Het gebeurde op een dinsdagavond. De ogen van de jongen die op me kroop stonden te dicht bij elkaar. Terwijl ik voor de zoveelste keer opgesloten zat in deze oude herinnering zakte ik door de lakens, achter de springveren van mijn matras, door het schuimrubber heen, langs de poten van mijn bed, die veel langer waren dan voorheen. Er leek geen einde aan de daling te komen. Het was donker. Tot ik me realiseerde dat ik mijn ogen stijf had dichtgeknepen. Ik was bang en opgewonden tegelijk. Ik weet nog dat ik knipperde en verbaasd was over de glittering van de wanden.
Ik heb iets gevonden wat nergens anders te vinden is. Hier durven we de gruwelijkheden van vroeger recht aan te kijken, alle monsters uit het verleden leven samen met hun prooi, niemand is meer bang voor wat ons is overkomen. De mensen die gebroken zijn, die zelf van brokstukken, huid en bloed een nieuwe persoon moesten bouwen, hebben zich verzameld in een land dat verborgen blijft voor ieder die niet hetzelfde heeft meegemaakt. Ik vond het toen ik nergens anders heen kon. Alles in onderland is goed, hier bestaat niets dat me tegenstaat.
Ik ben hier en ga nooit meer weg.

 

Een druppel bloed rolt over de binnenkant van mijn been het doucheputje in. Het vermengt zich met water en kleurt alles rood. Ik durf niet meer naar beneden te kijken. Wat er een paar uur geleden gebeurd is, deed geen pijn. Aan de stang hangt al maanden een mintkleurige spons. Ik weet niet eens meer hoe hij er gekomen is. Nu haal ik hem eraf en spuit er douchegel op. Eerst mijn nek, ik schuur net zo lang tot het brandt. Mijn oksels mogen kapot, dat ziet niemand. Daarna mijn borstkas, nog voor ik begonnen ben voelt het vel tussen mijn borsten al dun aan. Ik schrob mijn linkerarm, de haartjes bewegen mee met de stroom van het water. De huid wordt rood en schraal. Ik doe mijn best het zo lang mogelijk uit te stellen. Ik glij langs mijn buik, ik laat mijn hoofd traag zakken. Aangekoekt bloed zit nog tussen mijn bovenbenen. Ik dep met de spons, zo zachtjes dat ik het haast niet kan voelen. Stukjes zwieren mee naar het putje en verdwijnen in afvoerleidingen, ver weg van mij. Ik knijp de spons uit onder de straal en beweeg opnieuw zachtjes langs de binnenkant van mijn dijen. Twee keer heb ik het gezegd. De jongen luistert niet. Of misschien luistert hij juist goed. Ik druk het ding tegen de haartjes aan. Heel even, zegt hij. Water en bloed mengen zich over mijn benen. Het maakte niet uit dat ik nee zei. Het maakte niet uit dat ik niet meebewoog. Ik ben zestien en tegelijkertijd iedere leeftijd die daarna komt. De douchegel ruikt naar bitterkoekjes. Het maakt niet uit dat ik omhoogkijk. Het maakt niet uit dat ik zijn gezicht niet wil zien. Het maakt niet uit dat ik het toch zie. Zijn ogen staan dicht bij elkaar. Ik wil hier weg. Nog een keer kijk ik naar beneden, het water kleurt nog steeds rood, maar niet meer zo donker als eerst. De tegeltjes van de badkamer lijken minder wit, de grijze voegen vallen me op. Ik heb lang gefantaseerd over de eerste keer. Dit heeft daar niets mee te maken. Ik beweeg trager. Een roze druppel valt op de badkamervloer, ik wis hem meteen uit met mijn grote teen. De handdoek voelt hard aan. Ik dep. De picknicktafel schuurt onder mijn rug. Ik durf mezelf niet aan te kijken in de spiegel en fixeer mijn blik op de voegen in de badkamer. Als ik dat wel doe, zal ik zien dat mijn ogen vaal zijn. De stenen onder de picknicktafel verschuiven bij iedere stoot. Ik schiet door herinneringen heen. Ik hijs mezelf terug in bed.
De bal van mijn rechtervoet tintelt. Zonder een geluid te maken pak ik mijn voet vast. Ik druk, de huid is gevoelloos. Alsof er een gat is geslagen waar het zachte gedeelte eerst zat. Mijn lichaam sluit zich af. Het trekt zich terug. Nu niet sneller gaan ademen. Ik zoek op de tast naar de strip oxazepam die altijd op mijn nachtkastje klaar ligt. Ik heb te veel gedronken, ik kan niet meer op mijn benen staan. Mijn longen zetten zich uit, toch lijk ik amper iets binnen te krijgen. Mijn buik gaat niet op en neer, alleen mijn borstkas drukt tegen mijn kin aan. De jongen moet me ondersteunen. Ik weet niet meer hoe mijn onderbroek uitging. Ik moet meer adem zien binnen te krijgen. Voor de rest heb ik al mijn kleren nog aan, alleen mijn onderbroek moet ik van de stenen rapen. Mijn keel is zich aan het vernauwen, bij iedere inademing raken de wanden elkaar haast aan. Met trillende vingers duw ik drie tabletten uit het aluminium. Water heb ik niet meer nodig, zo vaak heb ik ze geslikt.
Mijn benen voelen koud aan, mijn voeten kan ik amper nog voelen. Die zijn al weggegleden. Ik ben uitsluitend een hoofd dat klopt op het ritme van mijn hartslag. Mijn bloed pulseert. Zijn ogen staan zo dicht bij elkaar, ik doe mijn best om hem niet aan te kijken. Mijn hoofd bonkt. Ik wil hier weg. Mijn longen drukken hard tegen mijn ribben aan. Ze maken veel ruimte voor lucht die niet naar binnen komt. De tinteling kruipt nu naar boven, het lukt mijn oren niet meer om geluiden van buitenaf te verstaan, het komt dof en vervormd binnen, mijn oogkassen duwen tegen mijn schedel aan, hersenen doen hun best alle alarmsignalen tegelijkertijd te verwerken, mijn maag wil ook iets. Werkelijk elke cel in mijn lichaam wil me iets vertellen. Ik ben aan het hijgen, alleen kan ik het zelf nog amper horen. Alles gilt, alles groeit. En dan zakt mijn lichaam weg, mijn voeten achterna. Ik glij door het matras heen.

 

Copyright © 2024 Alma Mathijsen

pro-mbooks1 : athenaeum