Leesfragment: Niet zomaar een rivier

10 april 2024 , door Selva Almada
|

Nu op de shortlist van de International Booker Prize 2024: Selva Almada’s kleine roman Niet zomaar een rivier (No es un río), uit het Spaans vertaald door Marijke Arijs. Lees bij ons een fragment en bestel!

No es un río (2021) speelt zich af op het Argentijnse platteland en verkent de wreedheid en het geweld van het mannelijke universum.

Enero en Negro nemen Tilo, de tienerzoon van Eusebio, hun dode vriend, mee uit vissen. Terwijl ze drinken en koken en praten en dansen, gaan ze om met de geesten van verleden en heden, die zich mengen in een door wijn en slaperigheid veranderende stemming. Alles loopt door elkaar, werkelijkheid en droom, feit en vermoeden, eilandbewoners, water, nacht, vuur, vissen, insecten. Menselijk, maar tegelijkertijd dierlijk en plantaardig, stroomt deze roman in zijn bedding, een lang gesprek over de genegenheid tussen wezens die elkaar liefhebben: moeders, kinderen, broers en zussen, geliefden, petekinderen.

In deze meesterlijke roman schittert opnieuw Almada’s buitengewone talent om personages in hun daden te laten uitdrukken wat in het diepst van hun ziel, in de verste uithoeken van hun leven, huist.

 

Enero Rey staat stevig rechtop in de boot met zijn benen gespreid, zijn lichaam is robuust en onbehaard, zijn buik omvangrijk, hij staart naar het wateroppervlak en wacht met de revolver in de hand. Naast hem buigt Tilo, de jongen, achterover met het uiteinde van de hengel op zijn heup, hij draait aan de molen en geeft korte rukjes aan de lijn: een glinsterend snoer dat zich aftekent tegen de avondzon. Negro, net als Enero een vijftiger, is uit de boot geklommen en staat tot aan zijn ballen in het water van de rivier, ook hij buigt achterover, met een rood gezicht van de zon en de inspanning, de hengel staat krom, hij haalt en viert. Het molentje draait, hij hijgt als een astmalijder. De rivier ligt er rimpelloos bij.
Schiet op, drillen. Mat hem af, mat hem af. Haal hem op, haal hem op.
Na twee, drie uur is Enero moe, hij heeft er genoeg van, hij herhaalt zijn instructies prevelend, als een gebed.
Zijn hoofd tolt, hij is duizelig van de wijn en de hitte. Hij kijkt op, zijn rode oogjes branden diep in zijn opgezette gezicht, alles wordt wit, hij verliest zijn evenwicht, hij wil naar zijn hoofd grijpen en het schot gaat vanzelf af.
Zonder zijn bezigheden te onderbreken trekt Tilo een afkeurend gezicht en schreeuwt.
Wat doe je nou, idioot?
Enero vermant zich.
Niets aan de hand. Ga door. Schiet op, drillen. Mat hem af, mat hem af. Haal hem op, haal hem op.

Daar is hij, daar komt hij!
Enero leunt over de rand van de boot. Hij ziet hem. Een grote vlek onder het wateroppervlak. Hij mikt en schiet. Een. Twee. Drie schoten. Het bloed gutst eruit en borrelt op, vermengd met het water. Hij komt overeind. Bergt het wapen op. Stopt het achter de band van zijn short.
Tilo en Negro tillen de vis op, de een van bovenaf en de ander van onderaf. Ze grijpen hem bij zijn grijze gerimpelde vinnen. Ze hijsen hem aan boord.
Wat een joekel!
Zegt Tilo.
Hij pakt het mes, snijdt de stekel los en gooit hem terug in de rivier.
Enero laat zijn billen op het bankje van de boot zakken. Zijn gezicht is bezweet en zijn hoofd gonst. Hij neemt een slok water uit de fles. Het is lauw, maar hij drinkt toch door, met lange teugen, de rest giet hij over zijn kruin.
Negro klimt aan boord. De rog neemt zoveel plaats in dat hij amper een stap kan zetten zonder erop te trappen. Hij schat zijn gewicht op negentig à honderd kilo.
Een verdomd fel beest!
Zegt Enero, die lachend op zijn dij slaat. De anderen lachen ook.
Hij heeft zich kranig geweerd.
Zegt Negro.
Enero grijpt de riemen, roeit naar het midden van de rivier, verandert dan van koers en vaart langs de oever naar de plek waar hun kamp is opgeslagen.

Ze hadden hun dorp bij dageraad verlaten, in Negro’s pick-up. Tilo zat tussen hen in en zorgde voor de maté. Enero’s arm hing uit het open raampje. Negro zat aan het stuur. Ze zagen de zon langzaam opkomen boven het asfalt. Ze voelden hoe de hitte al vroeg in de ochtend begon te drukken.
Ze luisterden naar de radio. Enero piste in de berm. Bij een benzinestation kochten ze koffiebroodjes en vulden de thermosfles bij met water voor de maté.
Ze vonden het fijn om met zijn drieën op pad te zijn. Ze hadden deze trip al een tijdje geleden gepland. Om de een of andere reden hadden ze hem een paar keer uitgesteld.
Negro had een nieuwe boot gekocht en wilde die inwijden.
Toen ze in de gloednieuwe boot naar het eiland voeren, haalden ze zoals gewoonlijk herinneringen op aan de eerste keer dat ze daar met Tilo waren geweest, hij was toen nog heel jong, het ventje kon nog maar net lopen, ze waren overvallen door een onweer dat hun tenten naar de verdommenis had geblazen, en het jongetje, klein als hij was, werd beschut door de boot die ze tussen een paar bomen op zijn kant hadden gezet.
Toen we thuiskwamen, brak de pleuris uit voor je ouweheer.
Zei Negro.
Voor de zoveelste keer kreeg Tilo het verhaal te horen dat hij inmiddels wel kan dromen. Eusebio had de kleine stiekem meegenomen, zonder het tegen Diana Maciel te zeggen. De twee waren kort na Tilo’s geboorte uit elkaar gegaan. In het weekend zorgde Eusebio voor de jongen. Maar die dag realiseerde Diana zich plotseling dat ze vergeten was een medicijn dat Tilo moest innemen in zijn tas met schone kleren te doen. Ze ging naar Eusebio’s huis, maar daar was niemand. Een buurman vertelde haar dat ze naar het eiland waren gegaan.
Tot overmaat van ramp had een onweer lelijk huisgehouden in de hele regio, ook in het dorp. Diana was in alle staten.
Ze gaf ons de volle laag.
Zei Enero.
Diana Maciel schold hen alle drie verrot, ze waren niet meer welkom bij haar thuis en mochten Tilo wekenlang niet zien.
Eenmaal in het kamp tillen ze de rog uit de boot, halen een touw door de gaten achter zijn ogen en hangen hem op aan een boom. De drie kogelwonden zijn in de gevlekte rug nauwelijks te onderscheiden. Als de randen niet een beetje lichter van kleur en een beetje rozig waren, zou je kunnen denken dat ze deel uitmaken van het vlekkenpatroon.
Nu heb ik op zijn minst een slok verdiend.
Zegt Enero.
Hij zit op de grond met zijn rug naar de boom en de rog. Zijn hoofd gonst niet meer, maar hij voelt wel een brok in de keel.
Tilo opent de koelbox en haalt een biertje uit het ijswater waarin nog maar een paar ijsblokjes drijven. Hij opent het flesje met de aansteker en reikt het hem aan, zodat hij, Enero Rey, de eerste slok kan nemen, dat heeft hij verdiend. Hij zet het aan zijn lippen, maar er komt alleen schuim uit, dat van zijn lippen druipt en zijn gitzwarte snor versiert met een witte rand. Alsof hij zijn mond heeft gespoeld met watten. Pas bij de tweede slok komt het koude, bittere vocht mee.
Negro en Tilo gaan naast hem zitten, alle drie op een rij, de fles gaat van hand tot hand.
Jammer dat we geen camera hebben om een foto te maken.
Zegt Negro.
De drie draaien zich om en kijken naar de rog.
Het lijkt wel een oude deken die is opgehangen in de schaduw.

[…]

 

© Selva Almada, 2020
© Vertaling: Marijke Arijs, 2022

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum