Leesfragment: Lichtspel

25 januari 2024 , door Daniel Kehlmann
|

30 januari verschijnt Lichtspel (Lichtspiel), de nieuwe roman van Daniel Kehlmann, vertaald door Josephine Rijnaarts. Lees bij ons een fragment en reserveer dat boek.

Een van de grootste filmregisseurs van zijn tijd, G.W. Pabst, vlucht om aan de verschrikkingen van de nazi’s te ontsnappen van Frankrijk naar Hollywood. Daar lijkt de wereldberoemde regisseur ineens niets meer voor te stellen, en zelfs Louise Brooks en Greta Garbo, die hij groot maakte, kunnen hem niet helpen. Hij besluit naar Europa terug te gaan en kort zijn doodzieke moeder in Oostenrijk te bezoeken, maar eenmaal daar sluiten de grenzen vanwege de Anschluss. Aan het naziregime valt niet langer te ontsnappen. Minister van Propaganda Goebbels heeft zijn zinnen gezet op het filmgenie en doet hem grote beloften. Terwijl Pabst nog gelooft dat hij Goebbels’ avances kan weerstaan, en dat hij zich alleen zal onderwerpen aan de regels en wetten van de hoge kunst, zet hij al de eerste stap naar een grimmige verstrengeling. 

Lichtspel is een grandioze roman over kunst en macht, schoonheid en barbarij – een niet weg te leggen pageturner. Spannend, serieus en speels.

 

 

BUITEN

 

Wat is er voor nieuws op zondag?


Wat doe ik in deze auto?
Ik zit stil. Als je niet beweegt, komt je geheugen soms terug.
Maar het werkt niet. Het enige wat vaststaat is dat de chauffeur rookt. Er hangt een walm in de auto. Mijn ogen branden. Ik ben misselijk. De man heeft grijs haar, op zijn schouders ligt roos. Aan de achteruitkijkspiegel bungelt een kruisje aan een kralenketting.
Even het rijtje af. De chauffeur haalde me op, hij hield het portier voor me open en de anderen keken met open mond toe, de magere Franz Krahler, de domme mevrouw Einzinger en ook dat kleine mannetje van wie de naam me nooit te binnen wil schieten.
Want eigenlijk zijn in Huize Avondrust alle dagen eender. Tijdens het ontbijt staat de radio aan, je gaat naar het park, je rug doet pijn, er is warm eten, je kijkt in de krant en ergert je terwijl de tv aan staat; een paar bewoners kijken, andere slapen, en altijd hoest er wel iemand de longen uit zijn lijf. En dan is het alweer halfvier en een poosje later komt het avondeten, en daarna lig je wakker en moet je om het half uur naar de wc. Soms komt er bezoek, maar nooit voor mij. Soms gaat er iemand dood en die wordt dan weggebracht. Maar wie nog leeft wordt gewoonlijk niet opgehaald door een zwarte auto met chauffeur.
We stoppen bij een kruispunt, drie jongelui met lang haar steken heel langzaam over, de chauffeur draait het raampje omlaag en schreeuwt dat een oorlog zo’n stelletje slampampers goed zou doen, en als ze hem negeren wordt hij nog woedender. Hij rijdt door, nog altijd foeterend.
En ineens weet ik het weer: naar de televisiestudio.
Maar welk programma? Ik buig me naar voren en vraag het.
De chauffeur draait zich om en kijkt me door de rookslierten heen niet-begrijpend aan.
Ik herhaal mijn vraag.
‘Wat kan mij dat schelen,’ roept hij. ‘Dat interesseert mij toch geen zak!’
Dus houd ik mijn mond.
Maar hij raakt op dreef. Ze moeten hem met rust laten, met rust! Is dat soms te veel gevraagd?
Als we stoppen bij het omroepgebouw, is hij net weer tot bedaren gekomen. Hij stapt uit, loopt om de auto heen en maakt mijn portier open. Hij pakt me bij mijn elleboog en trekt me overeind. Dat is een brutaliteit, maar het helpt me wel om zonder te vallen op de straat te komen.
De gevel van het omroepgebouw is nog grijzer dan de gevels eromheen. Alle huizen in Wenen zijn tegenwoordig grijs, op een paar na, die donkerbruin zijn. De hele stad lijkt onder de viezigheid te zitten. ’s Winters hangt de lucht laag en lijkt hij van steen, ’s zomers is hij gelig en vochtig. Zelfs dat was ooit anders. Als je oud genoeg bent, weet je dat in deze stad vol vuil, kolenrook en hondenpoep zelfs het weer niet meer is zoals vroeger.
De draaideur beweegt schokkerig en even ben ik bang dat mijn reis hier ophoudt, maar ik kom erdoorheen en in de lobby staat er warempel iemand op me te wachten: een heel magere jongeman met een pienter gezicht en ronde brillenglazen, die me een hand geeft en zich voorstelt als Rosenzweig, de verantwoordelijke redacteur.
‘Heel goed,’ zeg ik. Ik ben altijd blij als jonge mensen beleefd zijn. Dat komt niet zo vaak meer voor. ‘Verantwoordelijk waarvoor?’
‘Voor het programma.’
‘Welk programma?’
Hij kijkt me een paar tellen aan voor hij vraagt: ‘Wat is er voor nieuws op zondag?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Het programma.’
‘Wat?’
‘Zo heet het programma. Wat is er voor nieuws op zondag?
Waar heeft die kerel het over?
‘Hierlangs graag!’ Hij wijst naar een deur aan het andere eind van de lobby. Ik volg hem, we lopen door een korte gang en dan staan we, en dat is niet best, voor een paternosterlift. De eerste cabine komt langs, er volgt een tweede, de derde zal ik wel moeten nemen, ik word bang en laat ook de derde gaan. Kom, zeg ik bij mezelf, je hebt ergere dingen meegemaakt. Als de vierde opduikt, doe ik mijn ogen dicht en wankel naar voren. Het lukt me om erin te komen, maar ik zou gevallen zijn als hij me niet bij mijn schouder had gepakt. Goed dat hij zo snel reageerde.
‘Laat me los,’ bijt ik hem toe.
Het uitstappen is natuurlijk nog moeilijker. Maar hij voorziet dat, legt zijn hand op mijn rug en geeft me een duwtje. Ik tuimel uit de cabine, gelukkig houdt hij me weer vast.
‘Laat dat!’ zeg ik.
Het ruikt naar kunststof en ergens klinkt het geluid van dreunende machines. We lopen door een gang, links en rechts hangen gesigneerde foto’s van grijnzende mensen, van wie ik er een paar ken: Paul Hörbiger, Maxi Böhm, Johanna Matz en daar Peter Alexander, die om de een of andere reden Heel veel dank aan mijn lieve, lieve publiek onder zijn handtekening heeft gekrabbeld.
De jongeman doet een deur open waarop VISAGIE staat.
Voor een grote spiegel zit een dikke kerel met een volle baard, achter hem staat een visagiste die zijn gezicht bewerkt met een kwastje. Als ze een stap achteruitzet, springt hij zo plotseling op dat ik ineenkrimp en omhelst hij me. Hij ruikt naar aftershave en bier. Met een van blijdschap huilerige stem vraagt hij: ‘Franzl, jongen, hoe gaat het met jou?’
Ik mompel dat het goed met me gaat, wat eigenlijk nooit klopt, maar nu al helemaal niet. Ik probeer geen adem te halen. Zijn baard kriebelt op mijn wang.
‘En met jou?’ piep ik.
‘Ach, Franzl, wat zal ik zeggen? Liesl is twee jaar geleden gestorven, en dat gedoe met Wurmitzer is niet goed afgelopen. Ik zeg nog tegen hem: Ferdl, je moet dat nu doen, omwille van de oude vriendschap, maar dacht je dat hij luisterde? En zoals je weet, vond ik het toen beter om bij Senger te blijven, maar die was niet eerlijk.’
Ik krijg geen lucht. Wie is die vent in godsnaam? Wie zijn die mensen over wie hij het heeft? Eindelijk laat hij me los, pakt een loden jas met hertshoornknopen van de kapstok, een jas zo groot als een tent, slaat hem om en loopt naar buiten.
Ik ga zitten. De visagiste gaat met mijn gezicht aan de slag en vraagt wat visagistes altijd vragen, wat ik doe en waarom ik in de uitzending zit. Nooit weten ze het van tevoren, nooit kennen ze iemand, nooit hebben ze het even uitgezocht, steevast vragen ze het.
‘De heer Wilzek is regisseur,’ zegt de jongeman die me hier heeft gebracht. Ik wou dat hij zijn naam had genoemd, maar de jeugd van tegenwoordig weet niet meer hoe het hoort.
Natuurlijk vraagt ze nu wat voor films ik dan zoal heb gemaakt, en ik som met hetzelfde onprettige gevoel als altijd mijn drie povere titels op: Peter tanzt mit allen met Peter Alexander, Gustav und die Soldaten, ook met Peter Alexander en met Gunther Philipp, en Der Schlück, der geht als letzter heim, met acteurs die ik me niet kan herinneren.
En nu informeert ze natuurlijk naar Peter Alexander. Wat voor iemand dat is. Want die heeft vreemd genoeg nog nooit bij haar in de stoel gezeten om geschminkt te worden. Wat ze best jammer vindt, ze had hem zo graag eens ontmoet.

 

[…]

 

Copyright © 2023 Daniel Kehlmann
Copyright Nederlandse vertaling © 2024 Josephine Rijnaarts

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum