Leesfragment: Je bent prachtig

09 maart 2024 , door Ann Napolitano
|

12 maart verschijnt de nieuwe roman van Ann Napolitano, Je bent prachtig (Hello Beautiful), vertaald door Maya Denneman. Wij publiceren voor! Lees een fragment & reserveer.

Vier zussen. Een onmogelijke liefde. Een hartverscheurende familiegeschiedenis. Je bent prachtig is een schitterende, meeslepende roman. Voor de lezers van Shelley Read en Isabel Allende.

Wanneer de introverte William Waters trouwt met de bruisende Julia Padovano, wordt hij als vanzelf opgenomen in haar chaotische, liefdevolle familie. Het is alsof de wereld om hem heen ineens verlicht wordt. Julia en haar drie zussen zijn onafscheidelijk: Sylvie, de dromer van de familie, is het gelukkigst met haar neus in een boek; Cecelia is een vrijgevochten kunstenaar; en Emeline zorgt geduldig voor hen allemaal.

Maar dan komt de duisternis uit Williams verleden naar boven, die niet alleen Julia’s zorgvuldig uitgedachte plannen voor hun toekomst in gevaar brengt, maar ook de onwrikbare toewijding van de zussen aan elkaar. Het resultaat is een catastrofale familiebreuk die hun leven voor generaties verandert.

Kan liefde een gebroken mens heel maken? Dat is de simpele maar doordringende vraag die centraal staat in deze bejubelde familieroman – een hommage aan Louisa May Alcotts klassieker Little Women.

 

William
februari 1960 - december 1978

De eerste zes dagen van zijn leven was William Waters geen enig kind. Hij had een drie jaar oudere zus, de roodharige Caroline. Er waren filmpjes zonder geluid met Caroline, waarin Williams vader leek te lachen, iets wat William nooit zou meemaken. In die filmpjes had zijn vader een open gezicht en het kleine roodharige meisje dat haar jurk over haar gezicht trok en giechelend rondjes rende, was daar blijkbaar de oorzaak van. Caroline kreeg koorts en moest veel hoesten terwijl William en zijn moeder na diens geboorte nog in het ziekenhuis waren. Toen ze thuiskwamen, leek het meisje aan de beterende hand maar hoestte nog steeds heel erg en een van de daaropvolgende ochtenden vonden haar ouders haar dood in haar ledikant.
Williams ouders spraken tijdens Williams jeugd nooit over Caroline. Op het bijzettafeltje in de woonkamer stond één foto van haar, die William zo nu en dan bezocht om zich ervan te verzekeren dat hij inderdaad een zus had gehad. Het gezin verhuisde naar een huis met blauwe dakpannen aan de andere kant van Newton, een voorstad van Boston, en in dat huis was William enig kind. Zijn vader maakte als accountant lange werkdagen in de stad. Williams moeder rookte sigaretten en dronk bourbon in de woonkamer, soms alleen en soms met een buurvrouw. Ze had een hele verzameling geplooide schorten die ze tijdens het koken droeg en raakte geagiteerd als er vlekken op kwamen.
‘Misschien moet je ze niet dragen als je aan het koken bent,’ zei William op een dag toen zijn moeder zich met een rood gezicht en op het punt van tranen druk maakte over een jusvlek op de stof. ‘Je kunt ook een theedoek achter je riem stoppen zoals mevrouw Kornet doet.’
Zijn moeder keek naar hem alsof hij Grieks sprak.
William zei: ‘Mevrouw Kornet van hiernaast? Een theedoek?’
Op zijn vijfde liep William de meeste middagen met een basketbal naar het nabijgelegen park, want basketbal was, in tegenstelling tot honkbal of American football, een sport die hij alleen kon spelen. Er was een verwaarloosd basketbalveldje waar meestal wel een basket vrij was en hij urenlang balde en deed alsof hij bij de Celtics speelde. Bill Russell was zijn favoriet, maar om Russell te kunnen zijn had je iemand anders nodig om te blokken of tegen te verdedigen. Sam Jones was de beste schutter, dus speelde William meestal Jones. Hij probeerde de geweldige schoten van de shooting-guard te imiteren en in zijn fantasie waren de bomen om het veld juichende fans.
Op een middag toen hij tien jaar oud was, kwam hij bij het veldje aan en bleek dat bezet te zijn. Jongens, een stuk of zes van ongeveer zijn leeftijd, renden met een bal achter elkaar aan tussen de twee baskets. Hij wilde al omdraaien, maar een van de jongens riep: ‘Hé, doe je ook mee?’ En toen, zonder op Williams antwoord te wachten: ‘Jij zit in het blauwe team.’ Binnen enkele seconden ging William helemaal in het spel op, zijn hart ging wild tekeer. Iemand gooide de bal naar hem en hij gooide hem meteen weer terug, bang om te schieten en te missen en te horen te krijgen dat hij er niets van bakte. Een paar minuten later werd het spel abrupt afgebroken omdat iemand naar huis moest en verdwenen de jongens in verschillende richtingen. William liep naar huis, zijn hart nog luid bonzend in zijn borstkas. Daarna waren de jochies zo nu en dan op het veld als hij er aankwam met zijn bal. Er zat nooit logica in wanneer ze verschenen, maar ze gebaarden altijd dat hij mee moest komen doen alsof hij een van hen was. Dit bleef William verrassend vinden. Kinderen en volwassenen hadden altijd langs hem heen gekeken alsof hij onzichtbaar was. Zijn ouders keken amper naar hem. Hij had dit geaccepteerd en vond het begrijpelijk, hij was tenslotte saai en makkelijk te vergeten. Zijn voornaamste eigenschap was fletsheid; hij had zandkleurig haar, lichtblauwe ogen en de heel bleke huid die mensen van Engelse en Ierse afkomst deelden. Vanbinnen, zo wist William, was hij al even oninteressant en kleurloos als zijn uiterlijk. Op school sprak hij nooit en niemand speelde met hem. Maar de jongens op het basketbalveld gaven hem de kans om voor het eerst ergens deel van uit te maken zonder te hoeven praten.
In het laatste jaar van de basisschool zei zijn gymleraar: ‘Ik zie je ’s middags buiten basketballen. Hoe lang is je vader?’
William staarde de man niet-begrijpend aan. ‘Weet ik niet. Normale lengte?’
‘Oké, dan word je waarschijnlijk een pointguard. Dan moet je aan je balgevoel werken. Ken je Bill Bradley? Die klungelige vent bij de Knicks? Als kind tapete hij een stuk karton aan zijn bril zodat hij niet naar beneden kon kijken, zijn voeten niet kon zien. En dan dribbelde hij over de stoep heen en weer met die bril op. Het zag er ongetwijfeld niet uit, maar hij kreeg er een heel strak balgevoel van. Hij voelt perfect aan hoe de bal zal stuiteren en weet zonder ernaar te kijken altijd waar hij is.’
Met gonzend lijf sprintte William die middag naar huis. Dit was de eerste keer dat een volwassene rechtstreeks naar hem had gekeken – hem had opgemerkt, en had opgemerkt wat hij deed – en de aandacht bracht hem in paniek. Hij kreeg een niesaanval toen hij achter in zijn ladekast op zoek was naar een speelgoedbril. Hij ging tweemaal naar de wc voordat hij zorgvuldig een rechthoekig stuk karton aan de onderkant van de bril vastplakte.
Als William zich ziek of vreemd voelde, was hij altijd bang dat hij doodging. Minstens één keer per maand kroop hij na schooltijd onder de dekens in de overtuiging dat hij ongeneeslijk ziek was. Hij zei het niet tegen zijn ouders, want ziek zijn was verboden bij hem thuis. Vooral hoesten werd als een afschuwelijk verraad gezien. Als William verkouden was, mocht hij van zichzelf alleen in zijn kast hoesten met de deur dicht, met zijn gezicht in zijn schooloverhemden om het geluid te dempen. Hij was zich bewust van dat bekende gekriebel tussen zijn schouders en in zijn achterhoofd terwijl hij naar buiten rende met de bal en de bril. Maar hij had nu geen tijd om ziek te zijn, geen tijd om bang te zijn. Dit voelde alsof het laatste stukje van zijn identiteit op zijn plek viel. De jongens op het veldje hadden hem erkend en de gymleraar ook. William had zelf misschien geen idee wie hij was, maar de wereld had het hem verteld: hij was basketballer.
De gymleraar gaf hem extra tips waarmee William nog meer handigheid ontwikkelde. ‘Bij het verdedigen moet je ze wegduwen met je schouder en je achterste. Dat zien scheidsrechters niet als overtreding. Trek sprintjes, zorg dat je snel start zodat je dribbelend je man voorbijkomt.’ William werkte ook aan zijn passes, om de beste spelers in het park te kunnen aanspelen. Hij wilde zijn plekje op het veld behouden en wist dat hij van waarde was wanneer hij de andere jongens beter maakte. Hij leerde waar hij moest lopen om ruimte te maken voor de schutters. Hij zette screens zodat ze hun favoriete schot konden nemen. De jongens sloegen William op de rug na een succesvolle aanval en ze wilden hem altijd in hun team. Deze acceptatie nam een deel weg van de angst die hij vanbinnen meedroeg. Op het basketbalveld wist hij wat hij moest doen.
Toen William in de bovenbouw van de middelbare school zat, was hij goed genoeg om voor zijn school uit te komen. Hij was een meter zevenenzeventig en speelde op de positie van de pointguard. Uren oefenen met de bril had zijn vruchten afgeworpen: hij was met afstand de beste dribbelaar van het team, en hij had een goed midrange jumpshot. Hij had hard aan zijn rebound gewerkt, wat het balverlies van zijn team compenseerde. Passen was nog steeds Williams sterkste punt en zijn teamgenoten wisten dat ze betere wedstrijden speelden als hij in de basis stond. Hij was de enige vijftienjarige in het schoolteam, dus als zijn teamgenoten bier dronken in de kelder van wiens ouders maar een oogje dicht wilden knijpen, werd William nooit uitgenodigd. Zijn teamgenoten waren geschokt, iedereen was geschokt, toen hij in de zomer dertien centimeter groeide. Eenmaal begonnen met groeien, leek zijn lichaam niet meer in staat ermee op te houden en tegen het einde van de middelbare school was hij twee meter vier. Hij kon de groei niet bijhouden met eten en werd dus schrikbarend mager. Zijn moeder keek angstig wanneer hij elke ochtend de keuken binnen kwam slingeren en gaf hem een snack aan zodra hij bij haar in de buurt kwam. Ze leek te denken dat zijn spichtigheid haar een slechte naam zou bezorgen omdat het haar taak was hem te voeden. Zijn ouders kwamen weleens naar zijn basketbalwedstrijden, maar slechts heel sporadisch. Dan zaten ze beleefd op de tribune en leek het alsof ze niemand in het veld kenden.
Zijn ouders waren er niet bij toen William voor een rebound ging en in de lucht een duw kreeg. Zijn lijf draaide tijdens zijn val en hij landde ongelukkig op zijn rechterknie. Het gewricht ving de hele impact en zijn hele gewicht op. Hij hoorde een geluid uit zijn knie komen en daarna kwam er een mist opzetten. Zijn coach, die maar twee standen had – schreeuwen of mompelen – schreeuwde in zijn oor: ‘Gaat het, Waters?’ William reageerde doorgaans op zowel het geschreeuw als het gemompel door zijn antwoord als vraag te formuleren. Hij voelde zich nooit zeker genoeg om iets te beweren. Hij schraapte zijn keel. De mist om hem heen en in hem was dik en doorweven met pijn die vanuit zijn knie uitstraalde. Hij zei: ‘Nee.’

[…]

 

Copyright © Ann Napolitano
Copyright vertaling © Maya Denneman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum