Leesfragment: Regenesis

21 november 2023 , door George Monbiot
| |

Een van onze cadeautips voor de feestdagen: Regenesis. Voedsel voor iedereen zonder de planeet te verslinden, door George Monbiot. Lees een fragment op onze site en bestel dat boek!

Door wetenschap en politiek te verenigen en een stem te geven aan onze vurigste hoop en onze ergste angsten, is Het Ministerie voor de Toekomst, de roman van de Amerikaanse klimaatfictiepionier Kim Stanley Robinson, een aangrijpend portret van een wereld die worstelt met de verwoestende gevolgen van de klimaatverandering en met wat er nodig is om een duurzame toekomst te bewerkstelligen. In een wereld die snel opwarmt en waar het gesprek al is verschoven van mitigatie naar aanpassing, waar klimaatdemonstranten worden behandeld als veiligheidsrisico en grote bedrijven de planeet blijven vervuilen, neigt het gesprek over onze gemeenschappelijke toekomst naar het apocalyptische.

Onder zulke omstandigheden is het een lastige opgave om je de toekomst voor te stellen. Toch bevestigt Het Ministerie van de Toekomst het unieke vermogen van Robinson om wetenschap en het vertellen van verhalen te verweven tot een overtuigend, fantasierijk instrument, dat tot nadenken stemmende oplossingen biedt die vaak verloren gaan te midden van het sterk gepolariseerde debat over de beste manier om dit levensbedreigende probleem aan te pakken.

 

1 de wereld
onder onze voeten

Het is een heerlijke plek voor een boomgaard, maar je moet er geen fruit willen telen. Hier, midden in Engeland, is de zee te ver weg om de fruitbomen nog enige bescherming te kunnen bieden tegen late vorst in het voorjaar. IJskoude lucht stroomt als water, maar niet hier op dit vlakke terrein ingedamd door rijen huizen. Hier blijft de vrieslucht hangen, hoopt zich op en dompelt de boomgaard in de kou.
Elk jaar wanneer de bomen gaan bloeien en de knoppen open gaan, veert ook mijn hoop op. Maar zowat elke twee op de drie jaar vervliegt mijn hoop ook weer samen met de bloesem. De vorst slingert zich om de bomen als een giftig gas en dan verschrompelen de meeldraden en worden zwart.
Tegen de herfst is de boomgaard een levende grafiek van de temperaturen in het voorjaar. Verschillende appelvariëteiten bloeien op verschillende maar wel steeds dezelfde momenten. Wanneer de vorst niet al te streng is, raken alleen de ontloken knoppen beschadigd. Aan de bomen met dan wel zonder fruit kun je bijna op de nacht af precies zeggen wanneer de vorst heeft toegeslagen.
Iedere variëteit behoort tot één en dezelfde soort: Malus domestica. Letterlijk vertaald betekent dat zoiets als ‘getemd kwaad’. Waarom zo’n heerlijke boom zo’n slechte pers heeft gekregen is niet heel duidelijk. Eén verklaring is dat er ooit een vertaalfout is gemaakt: een aanduiding voor ‘fruit’ in een Grieks dialect – Het is bijna onvoorstelbaar dat van deze ene soort duizenden verschillende variëteiten zijn gekweekt: appels voor het nagerecht, appels om te koken, appels om cider van te maken, appels om te drogen – en dat alles in een verbijsterend scala maten, vormen, kleuren, geuren en smaken. We telen Miller’s Seedling, die in augustus rijp wordt en die je meteen bij het plukken moet eten omdat de flinterdunne schil bij de minste of geringste schok tijdens een transport meteen gebutst wordt. Dit is een zoete en zachte appel, eerder sap dan vruchtvlees. De Wyken Pippin is dan weer keihard als je hem plukt; die kun je pas tegen januari eten en blijft dan stevig tot mei. We telen ook de St Edmund’s Pippin, met een schil als schuurpapier, die in september twee weken lang droog en nootachtig is en geurt, en daarna melig wordt. Ook hebben we de Golden Russet, met bijna precies dezelfde smaak en textuur, maar dan in februari. De Ashmead’s Kernel, mijn favoriete appel, die knapperig is en een beetje naar kummel smaakt, is halverwege de winter op zijn best. De Reverend W. Wilks zwelt op wanneer je hem bakt en smaakt dan naar een soepele witte wijn. De Catshead, die je met Kerst roostert, is bijna niet te onderscheiden van mangopuree. Ribston Pippin, Mannington’s Pearmain, Kingston Black, Cottenham Seedling, D’Arcy Spice, Belle de Boskoop, Ellis Bitter – allemaal vertegenwoordigen ze een geheel eigen tijd en plaats, cultuur en natuur.
Elk ras gedijt het beste onder specifieke omstandigheden, die op subtiele wijze verschillen van die van andere variëteiten. En dus doen sommige rassen het in onze boomgaard beter dan andere. Sommige rassen zijn zozeer aangepast aan de plek waar ze oorspronkelijk vandaan komen dat ze zelfs aan de andere kant van één en dezelfde heuvel al slecht gedijen. Door rassen te kiezen die op verschillende momenten bloeien, hebben we in onze boomgaard geprobeerd ons risico te spreiden. Maar in slechte jaren, wanneer de vorst herhaaldelijk toeslaat, verliezen we bijna alles.
Toch blijft het, ondanks al mijn verstoorde dromen, een heerlijke plek voor een boomgaard. Toen ik er vanochtend aankwam moest ik naar adem happen, zo mooi was het er. De eerste appelbomen staan in bloei: de roze knoppen zijn open gegaan en tonen hun bleke harten. De peren- en kersenbomen staan in volle bloei en dragen zoveel witte bloesem dat hun takken er in de wind lichtjes door worden opgetild.
Ik loop door de rijen bomen en ruik eraan. Elk ras heeft weer een andere, vage geur: sommige bloesems ruiken naar de hyacint, andere naar de sering, weer andere naar het peperboompje of de sneeuwbal (viburnum). Ik meen te kunnen zeggen wanneer een bloem is bestoven: de geur is meteen weg zodra er geen bijen of zweefvliegen meer hoeven te worden aangetrokken. De perenbloesem, zuiver wit, met twintig zwarte meeldraden die doen denken aan kleine gespleten hoeven, stinkt vreselijk naar ansjovis. De bloesemblaadjes van de kersenbomen beginnen los te laten en worden als veertjes meegedragen door de zachte wind. Er valt een schaduw over het verse gras. Houtduiven koeren in de pruimenbomen. Wat een ongelooflijke weelde om dit allemaal binnen een paar honderd meter van je huis te hebben! En voor dit alles betalen wij, de vijf gezinnen die dit stukje land delen, samen slechts 75 pond per jaar.
De boomgaard omvat drie aaneengesloten percelen op een volkstuin. In Engeland hebben gemeenten sinds 1878 land toegekend aan inwoners om groente en fruit te telen. In principe hebben wij, de Engelsen, sinds 1908 allemaal het recht om te tuinieren.

Die wetgeving heeft onbedoeld anarchie – in de ware zin van het woord – in de hand gewerkt. Het gevolg was namelijk dat er duizenden groepen ontstonden van mensen die een eigen organisatie vormden en gingen besturen – wat we ook wel de commons [meent, gemeenschapsgrond] noemen. Het land blijft weliswaar eigendom van de gemeente, maar wordt beheerd en geëxploiteerd door degenen die het bewerken. Ons volkstuincomplex in Oxford telt tweehonderdtwintig percelen die worden bebouwd door mensen die van over de hele wereld in Oxford zijn neergestreken. We bestuiven elkaars kennis met kleine beetjes specifieke ervaring.
Zeventien jaar geleden leek het gedaan met deze volkstuin. Nog maar één op de tien beschikbare percelen werd bewerkt, en de overgebleven tuinders waren wanhopig op zoek naar nieuw bloed: als de terreinen braak bleven liggen, zou de gemeente de grond opeisen om er huizen op te bouwen. Ze verpachtten tweeëneenhalve naast elkaar gelegen percelen aan me. Een ervan was overwoekerd door een gigantische bramenstruik van drie meter hoog. Het kostte me een maand om de stengels om te kappen met een kapmes en de wortelkluiten uit te hakken met een houweel. Maar daaronder sluimerde schoonheid. Weidegrassen, sleutelbloemen, margrieten, ereprijs (veronica), wikke, knoopkruid, nagelkruid, duifkruid, duizendblad, smalle weegbree, biggenkruid en leeuwentand kwamen spontaan weer op. Het zaad ervan moet decennia lang in de bodem hebben gesluimerd. Ik haalde een paar vrienden over om zich aan te sluiten en we plantten oude fruitrassen op deze percelen: vooral appelbomen, een paar pruimenbomen, kersen- en perenbomen, een mispel en een kweepeer.
Net toen de bomen productief begonnen te worden, verhuisde ik van Oxford naar Wales, en die boomgaard was een van de weinige dingen die ik met spijt achter liet. Mijn vrienden droegen hem over aan anderen, en die gaven hem op hun beurt ook weer door. Vijf jaar later keerde ik vanwege gezinsomstandigheden onverwacht, en tegen mijn zin, weer terug naar Oxford. Maar kort na mijn terugkeer vertelde een van mijn beste vrienden in de stad dat hij een schitterende boomgaard op een volkstuincomplex had overgenomen van een paar mensen die kort daarvoor waren vertrokken. Die boomgaard was een paar jaar eerder aangelegd … Hij kon al het werk niet in zijn eentje aan en herinnerde zich dat ik iets afwist van fruitbomen.
Ik voelde opeens dat ik weer thuis was.
Die boomgaard beslaat slechts een tiende van een hectare. Maar voor mij voelt hij aan als de halve wereld. Hij is mijn levende kalender voor het jaar.

[…]

 

Copyright januari 2022 © George Monbiot
juli 2023 © vertaling Raymond Gijsen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum