Leesfragment: Luister

09 maart 2023 , door Sacha Bronwasser
|

Zondag 12 maart, in de Boekenweek, was Sacha Bronwassers tweede roman Luister onderwerp van een speciale live-podcastopname bij Athenaeum Boekhandel op het Spui van BoekenFM. En, update 20 december, inmiddels is Luister het meestgenoemde boek in de eindejaarslijstjes met beste boeken van 2023, en een veelgenoemde tip door onze boekverkopersLees vandaag een fragment - en koop dat boek.

Het nieuws reisde snel, zoals dat soort nieuws doet. Ik wist dat het ook over jou ging zodra het eerste bericht uit Parijs kwam. Bijna zes jaar geleden nu, op een vrijdag de dertiende. Een datum als een slechte grap. Online meldden allerlei mensen zich ‘veilig’. Vrienden, een nichtje, een ver familielid. Oud-studiegenoten, mijn eigen oud-leerlingen. Exposanten van de fotobeurs, je vakgenoten. Anderen, vage kenissen: het verbaasde me hoeveel bekenden aan de rand van het wereldtoneel rondhingen. Jij was daar ook, Flo, en op jouw profiel bleef het stil. Akelig stil, zegt men dan.

Luister, de tweede roman van Sacha Bronwasser, neemt de lezer mee naar het Parijs van de jaren tachtig en nu, in een zinsbegoochelende zoektocht naar identiteit, vriendschap en schuld.

 

I
Het verhaal van Philippe 1986

[…]

In elk gezin is er wel een ‘een beetje anders’ en in het gezin Lambert was dat de jongste. De eerste drie kinderen, twee jongens en een meisje, vertoonden allemaal al jong de zelfverzekerde, vorderende trekjes van vaderskant. Zij waren in 1948, 1949 en 1951 geboren in de rue Leclerc in het 14de arrondissement in Parijs.
Elke ochtend om kwart over acht gleden de witte banden van een Traction Avant langs de hoge stoeprand en wachtte een chauffeur totdat vader en directeur Christian Lambert naar buiten kwam, zelf het achterportier opende (het uitstappen van de chauffeur vond hij ouderwets) en zich, terwijl hij met een vloeiende beweging de hoed van zijn hoofd haalde, op de achterbank liet zakken. In 1952 was hij benoemd tot voorzitter van de algemene directie op het ministerie van Telecommunicatie; de bekroning van een gestage mars door het Franse ambtenarenapparaat. Hij gold als een dandy en een gematigd modernist, die zich niet waagde aan politiek. Op de woeste baren van de Vierde Republiek, de periode zonder generaal De Gaulle, moest La Poste een betrouwbaar voortploegende stoomboot zijn – directeur Lambert hield van metaforen.
Hoger kon een Franse ambtenaar nauwelijks stijgen. Een groter huis en een ander stadsdeel hoorden daarbij. Het werd een ruim, hoefijzervormig appartement met zeven kamers, een salon met hoge ramen en een bibliotheek in de rue Marbeau aan de rand van het chique 16de arrondissement, met verschillende ambassades en het Duitse consulaat om de hoek. Aan het westelijke einde van de straat, aan de overkant van de stadsring, schemerde het groen van het Bois de Boulogne.
Een vierde kind hoorde ook bij deze stap.

Philippes komst op een februariochtend in 1954 had zo snel ingezet dat er geen tijd meer was om naar het ziekenhuis te gaan. Zijn moeder, Ghislaine Lambert, beviel in de hal op het nieuwe parket, de per telefoon opgeroepen dokter was net over de drempel gestapt en had zijn jas nog aan.
De nieuwe baby was gezond maar huilde veel, was schrikachtig en had een lui oog. In zijn eerste maanden had hij last van stuipjes waarbij hij zijn armpjes en beentjes spreidde met een schok. Dit ging over, maar het kind leek permanent op zijn hoede en was snel van slag. De eerste vijf jaar was het onmogelijk hem een moment alleen te laten. Hij klauwde zich vast aan de schortjes van de kinderjuffen en aan de couturejurken van zijn moeder. Zij wees Philippes geboortegrond als schuldige aan. Ze hadden nooit moeten verhuizen.
In deze wijk had ten tijde van de Wereldtentoonstelling van 1889 een stierenvechtersarena gestaan, ‘La Gran Plaza de Toros’: een enorme bakstenen constructie met een metalen dak die 22.000 toeschouwers kon herbergen, gefinancierd door een groep Spaanse stierenfokkers. Matadors werden aangevoerd vanuit Madrid, regelmatig klonk gejuich uit de arena boven de straten, de dames uit de buurt vertoonden zich plots met mantilla’s en waaiers en droegen een foto met handtekening van El Gordito in hun tas. Maar na vier jaar was de Iberische koorts alweer over. Het gebouw werd bij gebrek aan belangstelling neergehaald en de vrijgekomen grond werd aangevuld met een appartementenblok hausmannien.
De arena van ruim een halve eeuw terug verklaarde Philippes karakter, dacht zijn moeder. ‘Op deze grond,’ zei Ghislaine regelmatig, wijzend naar het geboende parket, ‘is eenvoudigweg te veel geweld gepleegd. Er is bloed verspild. Een kind voelt dat.’ Dat ergerde zijn vader. Hij zei: ‘We wonen op de derde verdieping, lieve. En de wieg van de eerste drie stond praktisch op de catacomben. Die hebben daar nooit last van gehad.’ Trouwens, op welke vierkante meter van Parijs had géén bloed gevloeid?
Het kon niet anders dan toeval zijn dat de jongste zoon een beetje anders was. Gevoeliger, wat sneller uit het lood. Niets om je zorgen over te maken. Hij was vast slim genoeg, dat waren ze allemaal, en anders had directeur Christian Lambert wel de juiste contacten om ook Philippe op zijn pootjes terecht te laten komen.
Op de vier schilderijen die in de loop van de jaren van de familie gemaakt werden zag je er niets van. Het linkeroog van Philippe, dat ondanks dure behandelingen altijd een beetje zou hangen, werd geretoucheerd. Hij werd al met al best een knappe jongen met sluik kastanjekleurig haar dat hij later aan zijn zoons zou doorgeven, een ietwat hoge rug en de hoekige kaak van de Lamberts die zich goed in olieverf liet vangen.

*

Toen Philippe dertien was werd zijn grootmoeder doodgereden bij het verlaten van parc Monceau. Uit het niets was ze de boulevard de Courcelles overgestoken, de bus die van links kwam had niet meer kunnen remmen. De ontredderde chauffeur tilde het vedergewichtje op en bleef met haar op schoot zitten op de rand van het trottoir, een piëta in uniform. Grootmoeder had niet geleden, ze was op slag dood.
Al dagen tevoren was Philippe onrustig geweest, hij wilde niet naar school, at nauwelijks. Hij had gezegd dat mamie te oud werd om aan de andere kant van de stad te wonen, ze werd eigenlijk helemaal te oud om nog langer alleen te zijn, konden ze haar niet in huis nemen? Zijn broers en zus zuchtten, zij waren op de leeftijd gekomen dat ze hun grootouders ergerlijk vonden. Ze ontweken de zondagse familiediners, dweepten met Serge Gainsbourg om hun ouders te ergeren en rookten afghaan op de verlaten dienstbodenkamers op de zevende etage. Hun jongste broer viel buiten dit pact, hing aan zijn grootmoeder. Zijn ouders vonden dat hij zich niet zo moest aanstellen. Die ochtend had hij de deur niet uit gewild maar zijn vader had hem in de dienstauto meegenomen en bij de strenge privéschool binnen de hekken af laten zetten.
Een paar uur later werd de familie gebeld. ‘Philippe voelde het aankomen,’ werd er op de begrafenis gefluisterd. ‘Hij stond heel dicht bij zijn grootmoeder. In elke familie heb je wel zo’n kind.’

De plotselinge dood door een voedselvergiftiging van hun hazewindhond in 1971; de zinken plaat die na een zware storm recht voor de voordeur van het pand op de stoep was gevallen en die de conciërge op een haar na verpletterde; een brand in de Galeries Lafayette, waar Philippes moeder op dat moment aan het winkelen was – achteraf was Philippe best vaak bang voor dingen die vervolgens daadwerkelijk gebeurden. Maar hij maakte zich ook weleens druk om gebeurtenissen die helemaal niet plaatsvonden. Op weg naar een weekend aan de kust, al drie kwartier buiten Parijs, smeekte hij een keer zijn vader terug te gaan, hij was ervan overtuigd was dat er een leiding was gesprongen in huis. Het water droop nu vast al door de vloeren. Zijn paniek in de auto was zo tastbaar dat Ghislaine haar man overhaalde om te keren. Thuis troffen ze het huis in roerloze staat achter gesloten luiken. Toen ze de weg naar Saint-Valery-en-Caux een uur later opnieuw aanvingen viel Philippe meteen op de achterbank in slaap, uitgeput.
Er waren plekken in de stad waar hij liever niet kwam: bruggen, stations, begraafplaatsen. Hij kon alleen slapen met de gordijnen open, at zijn bord altijd in de richting van de klok leeg en weigerde zijn schoenen door de huishoudster te laten poetsen, stond erop het zelf te doen. Woorden als dwangmatig, obsessief of angstig werden zorgvuldig vermeden, dat kwam niet voor bij de Lamberts. Wat gevoelig, misschien. Un peu nerveux.
Zijn ouders stuurden hem voor aanvang van zijn studie economie naar een psycholoog en die raadde een weerbaarheidscursus aan, destijds een nieuw fenomeen. Hij leerde er dat hij via zijn buik moest ademhalen en dat hij zijn angsten kon wegredeneren, negeren, weglachen soms. En ook: dat niemand op zijn waarschuwingen zat te wachten. Om hem heen was zelfverzekerdheid de norm. Tegenslag, mislukking, noodlot – dat was iets voor de anderen. Zelfs de oorlog had daar in de familie geen verandering in gebracht, en hoe dat precíés was gegaan, daar werd niet over gepraat.
‘Vergeet nooit, Philippe,’ zei zijn vader, ‘dat ons soort mensen het land vooruitbrengt. De geldstromen stuurt. Fabrieken en laboratoria leidt, de Concorde heeft laten ontwikkelen en de eerste Europese ruimteraket. Dat gaat niet vanzelf, al die treinen die rijden, al die ziekenhuizen die functioneren… Denk eens aan al die honderdduizenden mannen en vrouwen die elke dag in naam van La Poste in hun gele auto en op hun fiets stappen en zorgen dat alle informatie daar terechtkomt waar ze moet zijn’ – het beeld van een leger anonieme functionarissen kon hem sterk ontroeren, hij gebruikte het jaarlijks in zijn nieuwjaarstoespraak op het hoofdkantoor – ‘… dat zijn grote bewegingen, raderen die de maatschappij laten draaien en ja, ja, óns soort mensen draagt daar verantwoording voor. Brengt leiders voort, directeuren, wat zeg ik – presidenten. Er is geen plaats voor twijfelaars. Word een man.’
Philippe schoof de lok voor zijn linkeroog en deed wat hem gevraagd werd. Blijkbaar kon dat. Blijkbaar kon je je angsten in een afgetimmerd hokje van de geest stoppen en ze daar houden. Ze wáren er wel, maar je groeide eromheen. Zo waren ze ook voor anderen niet zichtbaar – die waren er toch niet in geïnteresseerd. Dat had hij geleerd.
Hij maakte zijn studie af, begon in het bedrijfskader van Renault en ontmoette op een van zijn eerste zakenreizen naar Duitsland Laurence, een zorgvuldig gekapte stewardess van Air France. Zij herkende een passagier met lichte vliegangst van heinde en verre, het kwam best vaak voor in de eerste klas. Een beetje aandacht kon de reis dan zoveel gemakkelijker maken. Ze bleef in het gangpad staan, koffiekan in de hand, en converseerde met Philippe tot de daling werd ingezet. Zijn naar haar opgeheven klamme gelaat stond haar aan en ze besloot tegen het bedrijfsprotocol in zijn visitekaartje te vragen.
Door hun beider tengere postuur, hun sluike donkerbruine haar en hun wat terughoudende tred hadden ze al familie kunnen zijn. Laurence verbloemde haar karige jeugd in Compiègne, Philippe verzweeg zijn angsten, beiden verlangden ze naar een gereguleerd bestaan. Philippe Lambert en Laurence Duclos trouwden een jaar later, betrokken een appartement waar het invallende licht mooi gefilterd werd door hoge lindebomen, vlak bij place de la Nation in de rue Dorian. In juni 1983 werd Nicolas geboren.

*

Het was niet vreemd geweest als de geboorte van zijn eerste kind de smeulende angstenberg in Philippe opgepord had. Want, zo weet elke kraamhulp, een paar dagen na het doorknippen van de navelstreng slaan verantwoordelijkheid en angst als een naschok de jonge ouders tegen de grond. Ook als ze niet nerveus aangelegd zijn. Daar, in die wieg of op hun borst of tussen hen in, ligt hun achilleshiel. Niemand heeft het hun verteld, en als het wel genoemd is hebben ze het niet gehoord.
Maar terwijl Laurence zich hardop afvroeg hoe ze in godsnaam ooit nog zou kunnen leven als dit wezen iets zou overkomen, werd Philippe de rust zelve. Verschoonde luiers, gaf het kind de fles (de borstvoeding was niet gelukt en rap vervangen), nam geheel tegen de Franse gewoonte in al zijn vrije dagen op om de eerste weken innig tevreden te kunnen vaderen over zijn zoon. ‘Er zal hem nooit iets overkomen,’ zei hij tegen Laurence. ‘Hij zal altijd gezond zijn, hij wordt heel oud, hij zal nooit één vingerkootje breken, geloof me nou maar.’
Nicolas huilde vooral in de late schemering van die eerste zomerweken. Philippe liet elke avond rond tienen zijn uitgeputte vrouw achter in het appartement, ze viel meteen op de bank in slaap. Hij nam zijn zoontje in zijn armen en droeg hem rond heel place de la Nation, over het trottoir langs de buitenste ring van het plein, waar het geraas het kind kalmeerde. Weer thuis aaide hij het over zijn zacht kloppende hoofdje, legde het over zijn schouder en bleef door de keuken van hun appartement heen en weer lopen tot het verkrampte lijfje tegen zijn hals ontspande. Angst was nog nooit zo ver weg geweest.

Dat er iemand voor het kind in huis zou komen was een uitgemaakte zaak. Philippe en zijn broers en zus waren opgegroeid met die wisselende, zorgende schaduwfiguren in huis. Jonge vrouwen die van naam wisselden en van postuur, maar wier handen en stemmen in de herinnering van de kinderen samensmolten tot één beweging, één gevoel. Handen die je aankleedden, het eten maakten, de tassen inpakten, de wagentjes voortduwden, de bal uit de parkjes haalden, dingen opraapten en opruimden, die de temperatuur van het badwater controleerden, natte haren kamden. Silhouetten die ’s ochtends verschenen, die ze uitzwaaiden, bij de schooluitgang stonden te wachten, die nooit gingen zitten maar altijd heen en weer schoven tussen de salon en de speelkamer en de keuken en de badkamer. Die op een bepaald moment van de dag geruisloos naar hun chambre de bonne op de bovenste verdieping verdwenen via de achteruitgang, waar ze de volgende dag even stil weer hun entree maakten. Tot het einde van het Collège van Philippe was hun aanwezigheid een vanzelfsprekendheid geweest, hij kon zich niet voorstellen dat het bij zijn kinderen anders zou gaan.
Laurence ging snel overstag. Nicolas was een makkelijk kind, Philippe leek evenwichtiger dan hij ooit was geweest in de tijd dat ze hem kende, zij miste haar werk en haar schoonouders namen zowel het zoeken, het betalen als het huisvesten van het meisje voor hun rekening; de dienstbodenkamer op de zevende etage van de rue Marbeau stond toch leeg. De tijden waren veranderd, een internationale au pair leek een goede, moderne variant van het klassieke kindermeisje.
‘Ik zoek in de noordelijke landen,’ zei Ghislaine, ‘ik wil niet dat mijn kleinzoon een Afrikaans accent krijgt, of Arabische woorden gaat bezigen. Meisjes uit het noorden zijn bovendien proper en ze leren de taal gemakkelijk. We zoeken elk jaar een nieuwe, tegenwoordig gaat dat zo.’ Ze was blij mee te kunnen werken aan dat perfecte, witte catalogusplaatje van het gezin van haar jongste zoon, over wie ze zich de meeste zorgen had gemaakt.
‘Laat mij dat regelen, dat is voor iedereen het beste.’

 

© 2023 Sacha Bronwasser

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum