Leesfragment: Ga je erover schrijven?

08 januari 2024 , door Herman Koch
|

Nu in onze boekhandels: de nieuwe Herman Koch, Ga je erover schrijven? Lees bij ons de Proloog, lees Daan Stoffelsens bespreking en koop dat boek.

Op een feestje ter ere van het verschijnen van Finse dagen merkt geen van de aanwezigen dat Herman Koch van de pijn steeds gaat verzitten en voortdurend naar de wc moet. Terug aan tafel blijft hij glimlachen en voert hij geanimeerd gesprekken. De dag ervoor is, na de biopsie, nog een fotograaf bij hem thuis geweest. Zodra het bewuste artikel met de foto is gepubliceerd, gooit hij het weg. Het is aan zijn gezicht af te lezen, vindt Herman. Alleen zijn vrouw en zijn 25-jarige zoon zijn dan op de hoogte. Een paar weken later bespreekt dokter Francken in het OLVG de uitslag van de laatste scan. Het is 3 februari 2020. ‘Ik kan het helaas niet mooier maken dan het is,’ begint hij het slechtnieuwsgesprek. ‘Het zit overal.’

In Ga je erover schrijven? beschrijft Herman Koch hoe hij omgaat met zijn diagnose en blikt hij terug op ijkmomenten in zijn leven. Het is daarmee géén boek over ‘zijn strijd tegen kanker’, want hij besluit eigenlijk meteen al dat hij de kanker een zo beperkt mogelijke rol in zijn leven wil laten spelen. ‘Ja, ik zou doorleven, daar had de kanker vast niet op gerekend. Ik zou mijn eigen tegelwijsheid, “Nietsdoen is de kortste weg naar geluk”, in de praktijk brengen. Ik zou niets doen.’



Proloog

Soms ben ik nergens meer – nergens meer echt. Het vertrouwde landschap is nog altijd hetzelfde, maar het is alsof ik het niet meer zie. Alsof er iets tussen mij en dat landschap in is komen te staan: een raam of een glasplaat, waar je weliswaar doorheen kunt kijken maar waardoor je dat landschap niet meer kunt aanraken – en het landschap jou ook niet.
Ik kijk. Het is nog steeds mooi. In de verte ons eigen huis in de verder zo goed als lege polder. Een zonnestraal weerkaatst op de voorruit van onze auto. De populieren aan weerszijden van de weg zijn dezelfde populieren als een jaar geleden, maar de belevenis is anders, alsof ik een ansichtkaart uit de brievenbus haal. Zo mooi is het hier, lees ik. Zo mooi is het hier altijd geweest. Vroeger, nog niet zo heel lang geleden, zag ik alles tot in de kleinste details, de laatste tijd zie ik alleen nog de herinnering, de foto op mijn telefoon – de ansichtkaart.
Elke keer als ik de dijk op klim hoop ik op een containerschip, liefst een van de allergrootste. De dagen waarop er alleen een paar gewone vrachtschepen over de Westerschelde varen zijn verloren dagen. Nee, dat is niet helemaal waar. Er is het vergezicht. Aan de horizon steken de kranen van de containerterminal bij de haven van Antwerpen schuin omhoog in de knalblauwe ochtendlucht. Witte rook uit de koeltorens van de kerncentrale bij Doel. Een aalscholver, een vlucht trekganzen vormt een V in de lucht, een fazant maakt zich schielijk uit de voeten, de schapen op de dijk kijken even op als ik ze voorbijloop en gaan weer door met waar ze mee bezig waren. Maar een vergezicht zonder containerschip is als een cadeau met in de doos alleen maar zaagsel of papiersnippers.
Onderweg hiernaartoe waren er de roofvogels. Drie deze keer. Ze zaten doodstil op een paaltje en vlogen pas op het laatste moment op. Het is altijd even schrikken. Net als met bomen en planten, waarvan ik de namen niet kan onthouden, weet ik niet wat voor roofvogels het waren. Buizerds, gok ik, dat heb ik iemand hier uit het dorp een keer horen zeggen. Ik schrok dus even en daarna keek ik de roofvogels na tot ze ergens achter de boomtoppen uit het zicht verdwenen. Ook al is het allang niet bijzonder meer – het stikt hier van de roofvogels – ik ervaar het als een geschenk dat de dag beter maakt, net als een containerschip.
Soms valt er dus een kleine teleurstelling te verwerken: dan varen er een paar boten op de Westerschelde, maar zijn het allemaal doodnormale vrachtschepen van een bijna kinderachtig formaat.
Vandaag heb ik geluk. Het containerschip lijkt recht op me af te varen wanneer ik het hoogste punt van de dijk bereik. Het is groter dan alle containerschepen die ik hier eerder heb gezien. Ik zet mijn Apple Watch op pauze en blijf staan. Een voorbijvarend containerschip moet je beleven. Het machtige gevoel dat het schip uitstraalt moet míjn machtige gevoel worden.
Dat is ook de reden dat ik geen foto maak. Wie een foto maakt (voor later), beleeft niks. Een foto van een containerschip is als een foto van de Grand Canyon. Die vraagt om aanvullende tekst. In werkelijkheid was de Grand Canyon/het containerschip veel en veel groter, zeg je. Ja, oké, zegt degene aan wie je de foto laat zien. Die kijkt er een halve seconde naar op je telefoon en verplaatst zijn blik vervolgens naar iets anders.
Het gaat erom dat ík het zie. Dat ík het containerschip zie komen aanvaren, het punt zie bereiken waarop het het dichtstbij is en het daarna weer langzaam kleiner zie worden.
Ik ben van nature ongeduldig, maar niet hierbij. De tijd vertraagt. Hij wordt nog net niet stilgezet maar hij verstrijkt nu met de snelheid van het voorbijvarende schip.
Dit is het, heb ik vaak gedacht wanneer ik daar zo stond. Dit is waar het allemaal om draait.
Ik heb geen behoefte aan verdere uitleg of duiding. Ik val samen met het schip, ingewikkelder is het echt niet. Wij begrijpen elkaar.
Er is niemand aan dek, er zijn althans geen bemanningsleden te zien, maar wanneer ik zwaai klinkt na een paar seconden drie keer een zware scheepstoeter.
Ik heb vaak het gevoel dat ik de dingen niet echt meer beleef maar van een afstand aanschouw, alsof ze als foto’s in een plakboek zijn geplakt. Zo’n plakboek dat je moeder of een als enig familielid overgebleven tante voor je bijhoudt. Daar sta je met je zwemdiploma, met een vis die je hebt gevangen, buiten het stadhuis na het voltrekken van je huwelijk. Er zijn ook krantenknipsels: je hebt in al die jaren niet stilgezeten. Als enige heeft de tante je leven bijgehouden, nog jaren nadat je moeder dat niet meer kon doen. Met het heengaan van de tante houdt ook het plakboek op. Het is op de lege pagina’s waar mijn leven zich nu afspeelt. Zelf ben ik niet zo van de plakboeken: de recensies en de interviews blijven nog een paar dagen op de keukentafel rondslingeren, daarna krijg ik genoeg van mijn eigen hoofd en verdwijnt alles in de pedaalemmer.
Wat er nu is veranderd is dat ook het plakboek weg is, dat het er misschien wel nooit is geweest. En wat zou er onder de foto van mij, zwaaiend naar een toeterend containerschip, moeten staan?
En dan, als laatste, is er het uitzicht vanuit het huis zelf. Een eindeloos uitzicht: een al dan niet met tarwe of aardappelen beplante akker tot aan de horizon. Daar zit ik vaak, bij mooi weer op het terras, bij slecht weer aan de tafel achter het met regendruppels bespikkelde raam. Het is een uitzicht waar niets aan toegevoegd hoeft. Een uitzicht als een zee of een open haard. Zoals je naar de golven of in de vlammen staart, zo kijk ik uit over de akker. Ik lees geen boek, dat is helemaal nergens voor nodig: zoals het is, is het precies goed. Soms neem ik er een biertje bij. Ik kijk hoe het landschap in de namiddag van kleur verandert. Hoe ik zelf na het tweede biertje van kleur verander. Alles is nu goed. Eindelijk ben ik er. Ik ben hier en nergens anders.

 

© 2023 Herman Koch

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum