Leesfragment: De wind kent mijn naam

01 juni 2023 , door Isabel Allende
|

6 juni verschijnt de nieuwe roman van Isabel Allende, De wind kent mijn naam (El viento conoce mi nombre), vertaald uit het Spaans door Marjan Meijer. Lees bij ons een fragment!

Op een koude decemberdag in 1938 wordt de vijfjarige Samuel Adler door zijn moeder op een kindertransport naar Engeland gezet. In de Kristallnacht een maand eerder hadden de nazi's het appartement in Wenen waar het joodse gezinnetje Adler zo gelukkig was, kort en klein geslagen. Samuels vader is verdwenen, zijn moeder komt Oostenrijk niet meer uit. Hij zal zijn ouders nooit meer zien. In Engeland wordt hij opgevangen door een kinderloos echtpaar, dat hem liefdevol begeleidt naar volwassenheid. En wanneer hij vijfendertig is, emigreert Samuel naar San Francisco, om er violist bij een symfonieorkest te worden.

Vele jaren later, in 2019, vluchten de zevenjarige Anita Díaz en haar moeder voor het geweld in El Salvador naar de Verenigde Staten. Maar aan de grens worden ze van elkaar gescheiden. Haar moeder wordt teruggestuurd en het meisje blijft alleen achter in een smerig opvangkamp. Daar ontfermt Selena Durán, een jonge maatschappelijk werkster, zich over Anita en weet een veilig thuis voor haar te vinden, bij Samuel Adler. Voor Samuel is het alsof de geschiedenis zich herhaalt. Met alles wat in zijn vermogen ligt, ondersteunt hij de pogingen van Selena om Anita's moeder op te sporen.

De wind kent mijn naam is een tijdloos verhaal van ontworteling en verlossing, van ouders die offers brengen voor hun kinderen, en van kinderen die kunnen blijven dromen, hoe onbarmhartig de omstandigheden ook zijn.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Violeta, Bloemblad van zee, De Japanse minnaar en Ripper. En we bespraken Het eiland onder de zee.

 

De Adlers

Wenen, november-december 1938

Er hing onheil in de lucht. Sinds de vroege ochtend gierde een bedrieglijke wind door de straten, hij floot tussen de gebouwen door en drong door de kieren van vensters en deuren naar binnen. ‘Het is al echt winter,’ mompelde Rudolf Adler om zichzelf moed in te spreken, maar de beklemming die hij al maanden op zijn borst voelde, kon hij niet aan het klimaat of de kalender toeschrijven.
De angst was als een stank van roest en afval die in Adlers neus zat; de pijptabak noch de citrusgeur van zijn aftershave kon die lucht verdrijven. Die middag kon hij door de angstgeur die de valwind veroorzaakte geen adem krijgen, hij voelde zich duizelig en misselijk. Hij besloot zijn patiënten, die op hun beurt zaten te wachten, weg te sturen en zijn praktijk voortijdig te sluiten. Verbaasd vroeg zijn assistente of hij ziek was. Ze werkte al elf jaar met de arts samen en al die tijd had hij geen enkele keer zijn verplichtingen verzaakt; hij was systematisch en punctueel. ‘Niets ernstigs, ik heb alleen kougevat, Frau Goldberg. Ik ga naar huis,’ antwoordde hij. Ze ruimden de spreekkamer op, desinfecteerden de instrumenten en namen bij de deur afscheid van elkaar, als altijd, zonder te vermoeden dat ze elkaar nooit meer zouden zien. Frau Goldberg ging naar de tramhalte en Rudolf Adler liep snel langs de paar huizenblokken die hem van de apotheek scheidden. Hij liep met opgetrokken schouders; met de ene hand hield hij zijn hoed vast en met de andere zijn tas. Het wegdek was nat en de hemel bewolkt, hij veronderstelde dat het had gemotregend en dat later een van die herfstbuien zou volgen die hem altijd overvielen als hij geen paraplu bij zich had. Hij had duizenden keren door die straten gelopen, die hij maar al te goed kende. Hij hield nog altijd van zijn stad, het was een van de mooiste steden ter wereld, vanwege de harmonie tussen de barokke gebouwen en de huizen in art-nouveaustijl, de majestueuze bomen die al begonnen uit te lopen, het buurtplein, het ruiterstandbeeld, de etalage van de banketbakker waarin de gebakjes lagen uitgestald en van het antiquariaat, vol met curiosa; maar ditmaal sloeg hij zijn blik niet op. Hij droeg de last van de wereld op zijn schouders.

Die dag begonnen dreigende geruchten de ronde te doen in verband met het nieuws van een aanslag in Parijs: een Duitse diplomaat was met vijf kogels vermoord door een Pools-Joodse jongen. De luidsprekers van het Derde Rijk schreeuwden om wraak.
Sinds maart, toen Duitsland Oostenrijk had geannexeerd en de Wehrmacht met militaire trots onder het gejuich van een enthousiaste menigte door het centrum van Wenen paradeerde, leefde Rudolf Adler in angst. Zijn vrees was een paar jaar eerder begonnen en nam toe naarmate de macht van de nazi’s sterker werd vanwege de financiering en de wapens van Hitler. Ze hanteerden het terrorisme als politiek wapen en maakten gebruik van de onvrede, vooral onder de jeugd, over de economische problemen die voortduurden sinds de grote depressie van 1929 en het gevoel van vernedering, veroorzaakt door de nederlaag van de Eerste Wereldoorlog. In 1934 werd Dollfuss, de bondskanselier, vermoord tijdens een mislukte staatsgreep en sindsdien waren er achthonderd mensen gedood bij verschillende aanslagen. De nazi’s joegen hun tegenstanders angst aan, lokten relletjes uit en dreigden met een burgeroorlog. Begin 1938 was de gewelddadige situatie in het land onhoudbaar geworden, terwijl Duitsland aan de andere kant van de grens alles inzette om Oostenrijk tot een van zijn provincies te maken. Hoewel de Oostenrijkse regering toegaf aan de Duitse eisen, vaardigde Hitler het bevel uit tot de invasie. De Oostenrijkse nazipartij had voorbereidende maatregelen getroffen en de binnenvallende troepen ondervonden niet alleen geen enkele tegenstand, maar werden toegejuicht door het grootste deel van de bevolking. De regering zwichtte en twee dagen later reed Hitler zelf triomfantelijk Wenen binnen. De nazi’s stelden absolute controle in over het gebied. Elke oppositie werd illegaal verklaard. De Duitse wetten, het repressieapparaat van de Gestapo en de ss, en het fanatieke antisemitisme werden onmiddellijk ingevoerd.
Rudolf wist dat ook Rachel, zijn vrouw, die voorheen altijd rationeel en praktisch was geweest, waarbij ze het onheil niet wilde zien, nu bijna verlamd was van angst en alleen met kalmerende middelen kon functioneren. Beiden probeerden ze Samuels onschuld te beschermen, maar hun zoontje, dat bijna zes jaar werd, gedroeg zich als een volwassene; hij observeerde, luisterde en begreep zonder vragen te stellen. Aanvankelijk gaf Rudolf zijn vrouw dezelfde kalmeringsmiddelen die hij sommigen van zijn patiënten voorschreef, maar omdat ze telkens minder effect sorteerden, voerde hij de medicatie op met een paar krachtige druppels die hij in donkere flesjes zonder etiket wist te bemachtigen. Hij had ze net zo hard nodig als zij, maar hij kon ze niet innemen omdat dat zijn professionele bekwaamheid zou beïnvloeden.
De druppels kreeg hij in het geheim van Peter Steiner, de eigenaar van de apotheek, met wie hij al jaren bevriend was. Adler was de enige arts aan wie Steiner zijn gezondheid en die van zijn gezin toevertrouwde; geen enkele verordening van de autoriteiten die contacten tussen ariërs en Joden verbood, kon hun wederzijdse waardering verstoren. De laatste maanden moest Steiner hem echter in het openbaar mijden, want hij wilde geen problemen krijgen met het nazi-buurtcomité. In het verleden hadden ze duizenden spelletjes poker en schaak gespeeld, ze deelden boeken en kranten en gingen vaak wandelen in de bergen of vissen om even bij hun vrouwen weg te zijn, zoals ze lachend zeiden, en in het geval van Steiner, even weg te zijn bij zijn kudde kinderen. Adler deed de laatste tijd al niet meer mee met de pokerspelletjes in de ruimte achter Steiners apotheek. De apotheker ontving Adler bij de achterdeur en gaf hem de medicatie zonder het in zijn boekhouding te noteren.
Vóór de annexatie had Peter Steiner nooit vragen gesteld over de herkomst van de Adlers, hij vond hen net zo Oostenrijks als zichzelf. Hij wist dat ze Joods waren, zoals nog honderdnegentigduizend inwoners van het land, maar dat had geen betekenis voor hem. Hij was een agnost; het christendom, waarmee hij was opgegroeid, vond hij net zo irrationeel als alle andere geloven en hij wist dat Rudolf Adler er net zo over dacht, ook al deed hij mee aan sommige rituelen uit respect voor zijn vrouw. Rachel vond het belangrijk dat hun zoon Samuel kon steunen op de traditie van de joodse gemeenschap. Op vrijdagmiddag werden de Steiners gewoonlijk uitgenodigd voor de sabbat bij Adler thuis. Rachel en Leah, haar schoonzusje, besteedden alle zorg aan de details: het mooiste tafelkleed, nieuwe kaarsen, het visrecept dat Rachel nog van haar grootmoeder had, het boerenbrood en de wijn. Rachel en haar schoonzusje waren erg aan elkaar gehecht. Leah was al jong weduwe geworden en had geen kinderen, zodat ze nogal verknocht was geraakt aan het kleine gezin van haar broer Rudolf. Ze wilde per se alleen blijven wonen, ook al had Rachel haar gesmeekt bij hen in te trekken, maar ze kwam regelmatig op bezoek. Ze was heel sociaal en werkte mee aan verschillende activiteiten van de synagoge om de meer behoeftige leden van de gemeenschap te helpen. Rudolf was de enige overgebleven broer sinds de jongste naar een kibboets in Palestina was geëmigreerd, en Samuel was haar enige neefje. Rudolf leidde de sabbat, zoals van de pater familias werd verwacht. Met zijn handen op Samuels hoofd vroeg hij God hem te zegenen en te beschermen, hem genade en vrede te schenken. Meer dan eens betrapte Rachel haar man en Peter Steiner erop dat ze elkaar een knipoog gaven. Ze schonk er geen aandacht aan, omdat ze ervan uitging dat het niet spottend was bedoeld, maar gewoon een teken was van medeplichtigheid tussen die twee ongelovigen.
De Adlers hoorden tot de seculiere, ontwikkelde burgerij die kenmerkend was voor de Weense samenleving in het algemeen en voor de Joodse samenleving in het bijzonder. Rudolf had Peter uitgelegd dat zijn volk eeuwenlang was gediscrimineerd, vervolgd en overal verdreven, daarom hechtte hij veel meer waarde aan onderwijs dan aan materiële zaken. Ze konden van al hun bezittingen worden beroofd, zoals in de loop van de geschiedenis constant was gebeurd, maar niemand kon ze hun intellectuele competentie afnemen. Een dokterstitel stond hoger aangeschreven dan een fortuin op de bank. Rudolf Adler kwam uit een familie van ambachtslieden die er trots op waren dat een van hen arts was geworden. Het beroep verleende aanzien en gezag, maar in zijn geval werd dat niet in geld vertaald. Hij was niet een van de moderne chirurgen en evenmin professor aan de oude Universität Wien; hij was een wijkarts, leergierig en onbaatzuchtig, die de helft van zijn patiënten gratis behandelde.

 

© 2023 Isabel Allende / Penguin Random House Grupo Editorial, Barcelona
© 2023 Nederlandse vertaling Marjan Meijer / Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum