Leesfragment: De MANIAC

04 december 2023 , door Benjamín Labatut
|

Het beste boek van 2023 volgens de Volkskrant: Benjamín Labatuts roman De MANIAC (The MANIAC), vertaald door Dirk-Jan Arensman. Kom vrijdag 15 december naar SPUI25 naar een avond over het boek, lees nu Remon den Oudens aanbeveling en een fragment — en bestel je exemplaar.

Een duizelingwekkende, caleidoscopische roman over de vernietigende chaos die schuilt in de geschiedenis van computers en AI.

Johnny von Neumann was een enigma. Als jonge man verbijsterde hij zijn omgeving met zijn monomane jacht op de onwrikbare grondslagen van de wiskunde. Maar toen zijn geloof in dit allesomvattende systeem afbrokkelde, begon hij zijn wonderbaarlijke intellect in te zetten voor de machthebbers. Terwijl hij ondoorgrondelijke computersystemen ontwierp, en daarmee hielp bij de ontwikkeling van de atoombom, begaf zijn werk zich steeds meer op gebieden die buiten het bereik van menselijk begrip en controle lagen.

In De MANIAC vervlecht Benjamín Labatut feit met fictie in een sprankelende reis naar de randen van het rationele denken. Het verhaal gaat terug tot het conflict in de vroege twintigste eeuw over tegenstrijdigheden in de natuurkunde en tot de vooruitgang in vormen van kunstmatige intelligentie die de mens overtreffen. Dit is een verbijsterend verhaal over de waanzinnige dromen van de rede.



 

Paul
of
De ontdekking van het irrationele

Op de ochtend van 25 september 1933 liep de Oostenrijkse natuurkundige Paul Ehrenfest het door Jan Waterink opgerichte Paedologisch Instituut voor kinderen met een aandoening in Amsterdam binnen, schoot zijn zestienjarige zoon Vassily door het hoofd en richtte het wapen vervolgens op zichzelf.
Paul was op slag dood, terwijl Vassily, die het syndroom van Down had, urenlang leed voordat hij dood werd verklaard door dezelfde artsen die voor hem hadden gezorgd sinds zijn aankomst bij het instituut, in januari van datzelfde jaar. Hij was naar Amsterdam gekomen omdat zijn vader had besloten dat de kliniek waar de jongen bijna een decennium had doorgebracht, gevestigd in Jena, in het hart van Duitsland, geen veilige plek meer voor hem was nu de nazi’s aan het bewind waren. Vassily – of liever Wassik, zoals bijna iedereen hem noemde – moest tijdens zijn korte leven verscheidene ernstige mentale en fysieke handicaps verduren; Albert Einstein, die van de vader van de jongen hield alsof ze broers waren en regelmatig bij Ehrenfest thuis in Leiden logeerde, gaf Wassik de bijnaam ‘patiënt kruiperik’, omdat hij zo’n moeite had met zich voortbewegen en soms zo’n hevige pijn in zijn knieën had dat hij niet kon staan. En toch, zelfs toen al raakte het kind zijn schijnbaar grenzeloze enthousiasme niet kwijt, terwijl hij zich voortsleepte over het tapijt, met zijn nutteloze benen achter zich aan, om zijn favoriete ‘oom’ bij de deur te begroeten. Wassik was het grootste deel van zijn leven geïnstitutionaliseerd, maar hij was niettemin een vrolijk kind, dat vaak ansichtkaarten van pittoreske Duitse landschappen naar zijn ouders in Leiden stuurde, of brieven met verslagen van zijn dagelijkse leven, met onvaste hand geschreven, waarin hij ze vertelde welke nieuwe dingen hij geleerd had, dat zijn beste vriend ziek was geworden, hoe hard hij zijn best deed om een brave jongen te zijn, precies zoals ze hem hadden geleerd, en hoezeer hij verliefd was op niet één maar twee meisjes in zijn klas, en ook op zijn lerares, mevrouw Gottlieb, die de meest zorgzame en geweldige persoon was die hij ooit had ontmoet, een gedachte die zijn vader tot tranen toe roerde, aangezien Paul Ehrenfest op de allereerste plaats een leraar was.
Paul had zijn hele leven aan extreme melancholie en aanvallen van verlammende depressie geleden. Net als zijn zoon was hij een zwakke jongen geweest, en vaak ziek. Als hij niet aan bloedneuzen leed, hoestte door zijn astma of duizelig en piepend buiten adem was na het ontsnappen aan de pestkoppen die hem op school sarden en nariepen – ‘Varkensoor, ezelsoor, geef ze aan die Jood daar door!’ –, dan wendde hij wel de een of andere aandoening voor, koorts misschien, een verkoudheid of ondraaglijke buikpijn, om maar thuis in de armen van zijn moeder te kunnen blijven, verborgen voor de buitenwereld, veilig genesteld in haar omhelzing, alsof die kleine Paul, de jongste van vijf broers, diep vanbinnen kon voorvoelen dat ze zou sterven wanneer hij tien was en dat al zijn voorafgaande lijden niet meer was dan een waarschuwing, een vooruitlopen op het verlies waarover hij niet durfde spreken, met zichzelf noch met anderen, bang dat als hij het hardop zei, de moed vond het in woorden uit de drukken, haar dood zich op de een of andere manier hem tegemoet zou haasten; dus bleef hij zwijgen, angstig en bedroefd, met een gewicht op zijn schouders dat geen kind zou moeten torsen, een duistere voorkennis die hem tot na haar dood en tot na zijn vaders overlijden, zes jaar na haar, als het luiden van een bel bleef achtervolgen, tot de dag van zijn eigen ondergang, toen hij op drieënvijftigjarige leeftijd de hand aan zichzelf sloeg.
Hoezeer hij ook met zichzelf en de wereld overhooplag, Paul was het begaafdste lid van zijn gezin en de beste leerling in elke klas waarvan hij ooit deel had uitgemaakt. Hij was geliefd onder zijn vrienden, werd zeer geacht door zijn klasgenoten en gewaardeerd door zijn docenten, maar niets kon hem overtuigen van zijn eigen waarde. Maar tegelijkertijd was hij allerminst introvert; integendeel, hij gooide alles eruit wat hij opgenomen had, verrukte zijn omgeving met fabuleus vertoon van zijn kennis en zijn ongelooflijke vermogen de meest complexe ideeën te vertalen naar beelden en metaforen die iedereen kon begrijpen, concepten uit uiteenlopende vakgebieden met elkaar te verweven, die hij ontleende aan het immer toenemend aantal boeken dat hij met zijn uitgehongerde, sponsachtige intelligentie verslond. Paul was in staat alles om hem heen zonder enige onderscheid te absorberen. Zijn geest was volkomen poreus, miste wellicht een of ander essentieel membraam; hij was niet zozeer geïnteresseerd in de wereld maar werd eerder binnengevallen door de vele vormen waarin die zich vertoonde. Met niets om hem te beschermen, voelde hij zich rauw en weerloos tegen de informatie die voortdurend heen en weer stroomde door zijn bloed-hersenbarrière. Zelfs toen hij promoveerde en stevig gevestigd raakte als eminent hoogleraar, nadat hij de grote Hendrik Lorentz opvolgde als hoofd van de leerstoel theoretische natuurkunde aan de Universiteit van Leiden, was het enige wat hem echt vreugde schonk zich aan anderen geven; zozeer zelfs dat, zoals een van zijn vele geliefde studenten opmerkte, ‘Ehrenfest alles wat leefde en actief in hem was verdeelde’, tot het soms leek alsof ‘hij alles wat hij ontdekte of observeerde weggaf, zonder in hemzelf een reserve, een soort bolwerk op te bouwen’.
Als natuurkundige deed hij geen wereldschokkende ontdekkingen, maar hij genoot het volledige respect van zulke eminente figuren als Niels Bohr, Paul Dirac en Wolfgang Pauli. Albert Einstein schreef dat hij al een paar uur nadat hij Paul had ontmoet, het gevoel had ‘dat onze dromen en aspiraties voor elkaar voorbestemd waren’. Deze vrienden van Paul bewonderden niet alleen zijn kritische en intellectuele capaciteiten, maar nog iets heel anders, een deugd die bij giganten meestal ontbreekt: ethiek, karakter, alsmede een diep, sommigen zouden zeggen overweldigend verlangen om de kern van dingen te begrijpen, te vatten. Ehrenfest zocht onvermoeibaar naar wat hij der springende Punkt noemde, het springende punt, het hart van de zaak, aangezien het langs logische weg tot een resultaat komen nooit voldoende was: ‘Dat is als dansen op één been,’ zei hij vaak, ‘terwijl de essentie schuilt in het herkennen van verbanden, betekenissen en associaties die alle kanten op gaan.’ Voor Ehrenfest was werkelijk begrip een ervaring waar zijn hele lijf bij betrokken was, iets waar je hele wezen bij kwam kijken, niet alleen je geest of de rede. Hij was atheïst, een twijfelaar en scepticus met zulke rigide maatstaven voor de waarheid dat hij onder vakgenoten soms een mikpunt van spot werd: in 1932, aan het eind van een samenkomst van tegen de veertig van de beste natuurkundigen van Europa, in het Niels Bohr Instituut in Kopenhagen, werd er een parodie op Faust opgevoerd ter viering van de honderdste sterfdag van Goethe, en Paul werd gecast in de rol van de grote wetenschapper Heinrich Faustus zelf die niet bereid was zich door de demon Mephistopheles, gespeeld door Wolfgang Pauli, te laten overtuigen van het bestaan van de neutrino, het recent gepostuleerde elementaire deeltje. Ze noemden hem Het Geweten van de Natuurkunde, en hoewel die bijnaam deels een steek onder water was, vanwege Ehrenfests onverschrokken verzet tegen de weg die niet alleen de natuurkunde maar alle exacte wetenschappen gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw leken te zijn ingeslagen, zochten veel van zijn collega’s hem regelmatig bij hem thuis in Leiden op, net aan de overkant van de rivier ter hoogte van de universiteit, om ideeën bij hem te toetsen, en bij zijn vrouw, aangezien Tatiana Aleksejevna Afanassjewa zelfs een succesvol wiskundige was. Ze was coauteur van enkele van Ehrenfests belangrijkste wetenschappelijke papers, inclusief hetgeen waarmee hij zijn naam vestigde (hoewel dat voor háár carrière vrijwel niets betekende) en wat uiteindelijk leidde tot zijn aanstelling als opvolger van Lorentz: het was een overzichtsartikel over statische thermodynamica, een favoriet onderwerp van zijn mentor, de ongelukkige Ludwig Boltzmann. Boltzmann was een van de vurigste pleitbezorgers van de atoomhypothese, een echte wegbereider die als eerste de rol ontdekte die waarschijnlijkheid speelt in het gedrag en de eigenschappen van atomen. Net als Ehrenfest leed Boltzmann ook zwaar tijdens zijn ongenadige en ongelukkige leven, gehinderd als hij werd door aanvallen van onbeheersbare manie en afgrondelijke depressie, waarvan de effecten nog werden versterkt door de venijnige vijandigheid waarmee zijn revolutionaire ideeën door zijn vakgenoten werden ontvangen. Ernst Mach, een steile positivist die stelde dat natuurkundigen niet over atomen moesten spreken als iets anders dan een theoretische constructie – aangezien er destijds geen rechtstreeks bewijs van hun bestaan was – plaagde en bespotte Boltzmann eindeloos, onder meer door een van zijn lezingen over atomen te onderbreken met de gemene vraag: ‘Heeft u er ooit eentje gezien?’ De Stier, zoals zijn vrienden Boltzmann noemden vanwege zijn corpulentie en zijn koppige vasthoudendheid, wanhoopte bij de felheid van zijn criticasters, en hoewel hij een van de fundamentele vergelijkingen van de moderne natuurkunde formuleerde, zijn statistische interpretatie van de tweede wet van de thermodynamica, kon hij in zijn persoonlijk leven niet ontsnappen aan het langzame maar voortdurende voortschrijden van zijn psychische stoornis, die, net als de entropie van het universum die hij zo prachtig had gevat in zijn vergelijking, constant en onomkeerbaar leek toe te nemen, wat leidde tot het onvermijdelijke: willekeur en verval. Hij gaf tegenover zijn collega’s toe dat hij in de voortdurende angst leefde dat hij tijdens een lezing plotseling zijn verstand zou verliezen. Tegen het eind van zijn leven kon hij door astma nauwelijks ademhalen, nam zijn gezichtsvermogen zo sterk af dat hij niet meer kon lezen en werden zijn hoofdpijnen en migraineaanvallen zo volkomen ondraaglijk dat zijn lijfarts hem opdroeg zich volledig te onthouden van elke wetenschappelijke activiteit. In september 1906 verhing Boltzmann zich met een kort touw aan de dwarsbalk van een raamkozijn in een kamer van het Hotel Ples, tijdens een zomervakantie in Duino, nabij Triëst, terwijl zijn vrouw en zijn jonge dochtertje aan het zwemmen waren in het kalme, turquoise water van de Adriatische Zee.
Spreek de waarheid, schrijf die helder op en verdedig haar tot het uiterste, luidde Boltzmanns persoonlijke motto, en Paul, zijn discipel, nam dat ter harte.

[…]

 

© 2023 ExLibris S.P.A.
© 2023 Nederlandse vertaling Dirk-Jan Arensman

pro-mbooks1 : athenaeum