Leesfragment: De klappen van Elsschot. Bij Kaas

19 juni 2023 , door Arnon Grunberg
| |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site alle nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. Bijvoorbeeld Arnon Grunbergs nawoord bij Willem Elsschots Kaas.

Na de dood van zijn moeder wil Frans Laarmans een nieuw leven beginnen. Hij meldt zich ziek en begint een agentschap in Edammer kazen. Alle onderdelen van het nieuwe beroep krijgen zijn volle aandacht, behalve de verkoop. Aan het eind van het verhaal gaat hij maar weer naar zijn oude kantoor, met twintigduizend kilo kaas in het pakhuis. Niet zonder ingehouden humor laat Elsschot het noodlot op strakke, klassieke wijze zijn werk doen. Zijn programmatische inleiding is zo mogelijk nog klassieker.

N.B. Lees ook Diederik Burgersdijk over het Verzameld werk, een fragment uit Vic van de Reijts biografie Elsschot en zijn De ontdekking van Elsschot, enkele pagina's uit de catalogus Dicht bij Elsschot, vertaler Sander Berg over Cheese en Daan Stoffelsens niet-recensie over Tsjip. De leeuwentemmer.

Een tragedie hoort, volgens de klassieke definitie, afgrijzen en medelijden op te wekken bij het publiek. Volgens deze definitie is Kaas onmiskenbaar een tragedie. Van het theatrale element in Kaas moet Elsschot zich bewust zijn geweest, of hij heeft het misschien zelfs nagestreefd. Na een curieuze en ietwat overbodige inleiding laat hij een lijst met elementen volgen. (In plaats van een lijst met personages? Ik ken geen enkele andere roman die vooraf wordt gegaan door een reeks van elementen die een belangrijke rol zullen spelen in het boek.) Van een triktrakdoos tot een reeks samenstellingen met het woord ‘kaas’, waaronder ‘Kaasonderneming’, ‘Kaaswereld’, ‘Kaasbeproeving’ en (deze beviel me zeer) ‘Kaasmens’. Alsof het de elementen zijn die de heer Laarmans, de gefnuikte Kaasmens, naar zijn ondergang zullen doen leiden. Geen bloedige ondergang, dat moet worden gezegd. Daarin verschilt Kaas weer van de klassieke tragedie. Doden vallen er niet, op de moeder van de heer Laarmans na, die al het leven laat in de tweede zin van het boek. Een drama mag dat nauwelijks heten, gezien de regel die Elsschot daarop laat volgen: ‘Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.’
Vaak zijn het de kleine wonden waarop de buitenwereld met hoon en onverschilligheid reageert of met kreten als ‘ach, dat overkomt ons allemaal wel eens’, die het langst blijven nazeuren. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat het Kaasdrama de rest van het leven van Laarmans zal tekenen. Hij is er niet failliet aan gegaan, hij heeft zijn baan nog, zijn vrouw en zijn dochter heeft hij niet naar het bordeel hoeven sturen, sterker nog zijn vrouw zorgt voor hem zoals voorheen, hij heeft ook niemand hoeven doden of zelfs maar verwonden, en lichamelijk letsel loopt hij ook niet op. Hooguit wordt er bij Laarmans thuis niet meer over kaas gesproken, wat geen groot gemis kan zijn. Toch krijgt de lezer de indruk na lezing van Kaas dat Laarmans geknakter is dan voorheen, en de lezer ziet niet in hoe aan deze toestand een eind kan komen.
Nee, bloedig gaat het er werkelijk niet aan toe in Kaas. Hoe noodlottig kan het noodlot zijn als het de gedaante aanneemt van zoiets alledaags als kaas? Een tragedie is de roman, of novelle zo men wil, wel degelijk.
Nu is het onkies om te lachen om tragedies, of ze zich nu voordoen in de werkelijkheid of op papier, en het is daarom dat ik met schroom beken dat het lang geleden is dat ik zo hard om een boek heb gelachen als om Kaas. Niet uit leedvermaak, wel af en toe uit plaatsvervangende schaamte. En dan is er nog de lach die ontstaat uit medelijden, de lach die voortkomt uit de spanning van het medelijden en het diepe vermoeden dat het slecht zal aflopen, de lach omdat het de lezer te veel wordt.
Gangbaar zou het zijn Kaas een tragikomedie te noemen. Maar dat woord roept onbehagen bij me op, het lijkt te verwijzen naar iets wat vlees noch vis is. Iets wat geen medelijden bij de lezer oproept maar hem ook niet aan het lachen maakt. Een woord dat ook voorbijgaat aan het feit dat alle werkelijke humor tragisch van aard is.
Hieraan moet ik toevoegen dat ik niet zo graag om boeken lach. En dat de boeken die mij worden aanbevolen omdat ze zo grappig zouden zijn mij bij lezing vaak somber stemmen. Ook heb ik gemerkt dat lezers vaak lachen op plekken waarvan ik denk: hier zou de lezer het lachen allang vergaan moeten zijn. Een veeg teken dat het niet gebeurd is.
Omgekeerd lach ik vaak om situaties en zinnen die andere mensen nog niet eens de kleinste glimlach hebben kunnen ontlokken. De laatste keer vóór Kaas dat ik onbedaarlijk om een boek heb gelachen was om Karel van het Reves Geschiedenis van de Russische literatuur, en wel om deze alinea: ‘Ik kan Dostojewski noch een goed noch een gelukkig mens vinden (wat in wezen samenvalt). Hij was kwaadaardig, afgunstig, losbandig, en hij bracht zijn hele leven in opwindingen door die hem zielig hebben gemaakt en hem lachwekkend zouden hebben gemaakt als hij niet zo kwaadaardig en intelligent geweest zou zijn. Zelf hield hij zich, net als Rousseau, voor de beste en gelukkigste van alle mensen.’
Ik heb bij deze zinnen verschillende potloodstreepjes gezet en ze ook geregeld aan mensen voorgelezen, maar nooit heeft iemand moeten lachen. Zelfs geen glimlach verscheen op de gezichten van de toehoorders. Hooguit keken ze me aan met een deerniswekkende blik, waaruit ik opmaakte dat ze ofwel met mij ofwel met Dostojewski diep medelijden hadden.
Elsschot is geen Dostojewski. Hij meende niet dat de redding van de mensheid gelegen is in het Russisch-orthodoxe geloof, en het plegen van ontucht met kleine meisjes speelt in de boeken van Elsschot geen rol van betekenis. Maar intelligent en kwaadaardig moet men wel degelijk zijn om een boek als Kaas te kunnen schrijven.
Laarmans is niet getormenteerd door onstuitbare driften die hem ertoe dwingen de hand aan zichzelf te slaan of anderen te doden, driften zoals we die bijvoorbeeld kennen uit de boeken van Dostojewski. Hij lijkt zelfs een man zonder enige driften te zijn. Als hij ze heeft, dan blijven ze voor de lezer goed verborgen.
Zo zijn er aanwijzingen dat het huwelijk van Laarmans seksloos is. In hoofdstuk vier schrijft Elsschot: ‘Het echtelijk bed vind ik de meest geschikte plaats voor het bespreken van ernstige aangelegenheden. Daar ben je tenminste alleen met je vrouw. De dekens dempen de stemmen.’
Zo’n bed mag ooit een seksbed zijn geweest, er zijn tenslotte twee kinderen verwekt, maar het is het allang niet meer. Waar ernstige aangelegenheden worden besproken, sterft de seks uit voor er nog een poging is gewaagd.
En als Laarmans dan eindelijk zelf een kaaswinkel binnenstapt, in hoofdstuk zestien, om zijn waar aan de man te brengen, en winkeljuffrouwen ziet waar menige hoofdpersoon zich in menige roman aan verlustigd zou hebben, gebeurt er niets. Nog niet het kleinste spatje lust komt bovendrijven in het hoofd van Laarmans. ‘Denken ze soms dat ik hier sta om ze te komen opvrijen,’ denkt Laarmans alleen. Waarna hij snel verder loopt.
Dostojewski had Laarmans beslist een van beide winkeljuffrouwen laten verkrachten en doden, en als ze een kind had gehad was dat vroeg of laat mishandeld. Elsschot heeft een andere sensibiliteit. Laarmans wordt een agent gewaar en gaat snel een café in om een pale ale te drinken.
Daarna doet hij een tweede poging om de kaaswinkel te bestormen.
Uit dit alles mag niet volgen dat Laarmans niet lijdt. Hij is wel degelijk getormenteerd, maar het is de maatschappij die hem doet lijden, het is een sociaal lijden. Hij lijdt niet om wie hij is, hij lijdt om wat hij is, om de rol die hij speelt in de maatschappij, waarin de maatschappij hem gemanoeuvreerd heeft. Of hijzelf niet verantwoordelijk is voor zijn klerkenbestaan, is niet aan de orde. Ik voelde althans mee met de heer Laarmans, begreep dat hij grote dingen had kunnen verrichten als de wereld en zijn gezin hem maar de kans hadden geboden.
Het is zijn status, of beter gezegd het gebrek eraan dat zijn hoofd op hol brengt, geen fantasieën over verlossing en kaasmevrouwen of een combinatie van die twee. De vrienden van de heer Van Schoonbeke, die over restaurants praten waarvan Laarmans nog nooit heeft gehoord, laat staan dat hij weet hoe de hors d’oeuvres daar smaken, maken hem een klein beetje gek. Een klein beetje maar.
Elsschots beheersing zit niet alleen in zijn vaak geroemde stijl, maar ook in de inhoud. Voor zover die twee gescheiden kunnen worden. Hij houdt maat.
En het is misschien daarom dat Kaas ook echt pijn kan doen. De catharsis in een tragedie is mede te danken aan de extremi-
teit van het vertelde. Dat die extremiteit zeer realistisch kan zijn, bewijst oorlogsliteratuur.
Elsschot houdt het beangstigend gewoontjes, de verleiding van surrealisme en absurdisme weerstaat hij, voorzover hij door die twee überhaupt in verleiding zal zijn gekomen. En juist dat compliceert de catharsis die dit boek teweegbrengt. De opluchting van de definitieve ondergang, waarmee de lezer zich verzoent, ontbreekt. Van een ondergang is nauwelijks sprake, en al helemaal niet van een definitieve. De laatste zinnen van het boek luiden: ‘Brave, beste kinderen. Lieve, lieve vrouw.’ Laarmans lijkt zich verzoend te hebben met zijn noodlot, althans tijdelijk. Of dat de lezer ook meteen lukt, is de vraag. Pas na enige tijd zal het besef komen dat Laarmans zich niet meer zal herstellen van het kaasfiasco. Hij hervat zijn werk voor de General Marine and Shipbuilding Company, maar van binnen is hij onherstelbaar verwoest. Al zet zijn lieve vrouw niets meer op tafel wat aan volvette Edammer doet denken.
De rol van mevrouw Laarmans is typerend voor het burgerlijke geluk, dat beide echtelieden ieder op hun eigen wijze nastreven. Mevrouw Laarmans lijkt er vooral te zijn om haar echtgenoot tot kalmte te manen en zijn passie af te zwakken voor die echt destructief kan worden. ‘Je lijkt wel bezeten,’ zegt ze. Dat geeft de verhoudingen goed weer. Bezetenheid ziet zij niet als een deugd. Mocht zij al geheime verlangens hebben, dan weet haar echtgenoot, en dus ook de lezer, daar niets van.
Er zou een interessant vervolg te schrijven zijn, waarin mevrouw Laarmans na het echec van haar man zelf een droom probeert na te jagen. Wat voor droom dat zou moeten zijn, is me nog niet geheel duidelijk.
Kaas, als portret van iemand op middelbare leeftijd die hoger op de maatschappelijke ladder probeert te komen, geeft Elsschot de gelegenheid zijn intelligente kwaadaardigheid naar hartelust uit te leven. Terwijl de vrienden van Van Schoonbeke keuvelen over restaurants waar zij al dan niet gedineerd hebben – anders dan Laarmans vermoed ik dat ten minste sommige van de heren bluffen – schrijft Elsschot: ‘Ik hield mijn restaurant gereed en wachtte op een gunstige gelegenheid.’
Is er iets wat meer medelijden en afgrijzen kan opwekken?
En dan gaat het nog niet eens om een restaurant waar Laarmans zelf gedineerd heeft, een oude schoolkameraad heeft ooit op huwelijksreis in de Jean-Bart in Duinkerken gegeten.
Eindelijk ziet Laarmans kans Duinkerken en de Jean-Bart te noemen. De lezer vreest het ergste, dat doet de lezer altijd als het om een tragedie gaat.
En Elsschot schrijft: ‘Gelukkig had ik niet verklaard er zelf de laatste weken geweest te zijn, want dadelijk zei er een dat die Jean-Bart al een jaar of drie niet meer bestaat en dat het nu een bioscoop is.’
Karel van het Reve schreef: ‘Niemand heeft geloof ik ooit geschreven over de verschrikkelijke klap waarmee zoveel van zijn [Elsschots] zinnen aankomen.’
Of daarover is geschreven weet ik niet. Maar dat van die klap klopt. Zelfs als je het verwacht, is het toch nog een klap, en dat is een van de tekenen waaraan een goede schrijver te herkennen is. De lezer ziet die bioscoop in Duinkerken voor zich, waarschijnlijk eentje waar erotische films draaien.
Het zou een misverstand zijn om te spreken over sociale satire. Werkelijke satire is veelal gebonden aan plaats en tijd. Ik weet niet of het Elsschots ontdekking kan worden genoemd, maar het lijkt me wel iets wat Elsschot geperfectioneerd heeft: een man wil voor het oog van de buitenwereld zijn waardigheid behouden en in het geval dat hij nauwelijks waardigheid bezit, wil hij die verwerven. Een gevoelsleven heeft hij daar niet of nauwelijks bij nodig. Of beter gezegd: de buitenwereld is zijn gevoelsleven.
Wat vaak over het hoofd wordt gezien, is dat Elsschot een uitstekende kenner is van de menselijke ziel.
Laarmans wordt voortgedreven door schaamte, zij is de motor van de roman. Schaamte dat hij niet kan meepraten met de vrienden van Van Schoonbeke, schaamte dat hij een onbeduidende klerk is: ‘Klerken zijn nederig, veel nederiger dan werklieden die door opstandigheid en eendracht enige eerbied hebben afgedwongen.’
Schaamte en klerken lijken uit het straatbeeld te zijn verdwenen. Schaamte is er om te overwinnen en een klerk wil niemand meer worden.
Maar Kaas verhaalt niet van een uitgestorven diersoort.
Zolang er mensen zijn zal er handel worden gedreven en zolang er handel wordt gedreven zullen er Laarmansen zijn.
Elsschot zelf heeft beweerd dat Kaas zijn walging van publiciteit en handel uitdrukt. En ik herinner me elders eens gelezen te hebben dat de onverkoopbare volvette Edammers de onverkoopbare boeken van Elsschot zouden symboliseren.
Ik vind dat een reductionistische manier van lezen.
Zeker, de lezer van literatuur ontkomt er niet aan hier en daar symbolen te ontwaren maar het moet niet overdreven worden. En het is ook geen toeval dat het kaas is en geen vis, in tegenstelling tot wat Elsschot beweerde: ‘Ik had ook vis kunnen nemen.’ Toeval bestaat niet, althans niet in de romankunst.
De kaas is kaas en Laarmans is Laarmans, de leegte in hem wordt gevuld met al die duizenden blikken waarvan hij denkt dat ze onophoudelijk op hem worden geworpen.
Wat niet wegneemt dat de lezer gaandeweg het vermoeden bekruipt dat Laarmans agenten heeft aangesteld in België en het Groothertogdom Luxemburg om kaas te verkopen, maar dat die agenten ook de vrouw en kinderen van Laarmans aan de man hadden kunnen brengen. Of Laarmans zelf.
Als Van Schoonbeke tegen hem had gezegd ‘vrouwenvlees marcheert altijd’, dan had Laarmans dat waarschijnlijk beaamd en was hij met dezelfde toewijding aan het werk gegaan om een grote verkoop te garanderen. Al was het maar uit schaamte.
Dat Elsschot zelf voor kaas koos is als gezegd geen toeval. Maar juist dat vermoeden van de lezer, dat het ook vrouwenvlees had kunnen zijn, maakt Kaas tot een echte tragedie.
Het is de laatste klap die Elsschot uitdeelt.

pro-mbooks1 : athenaeum