Leesfragment: De Aarde bewonen. Nicolas Truong in gesprek met Bruno Latour

09 oktober 2023 , door Bruno Latour & Nicolas Truong
| |

Vandaag verschijnt De Aarde bewonen. Nicolas Truong in gesprek met Bruno Latour (Habiter la terre. Entretiens avec Nicolas Truong), vertaald door Désirée Schyns. Koop dat boek en lees een fragment.

De onderwerpen in het werk van Bruno Latour lopen sterk uiteen: het einde van de moderniteit, het nieuwe klimaatregime, het belang van collectieve structuren, en de aanspraak van onder meer fictie, religie en wetenschap op waarheid. In de reeks gesprekken die hij in 2021 voerde met journalist Nicolas Truong, laat hij zien dat er ondanks die verscheidenheid een duidelijke lijn zit in zijn werk. Het laatste gesprek eindigt met Latours antwoord op de vraag wat hij zijn kleinzoon van één jaar zou willen meegeven.

Het verlangen naar verklaren, naar overdragen aan een volgende generatie is bij Latour gekoppeld aan een gevoel van urgentie – urgentie die uitdrukkelijk naar voren komt als hij spreekt over de fundamentele kwestie van deze tijd: hoe houden we de Aarde bewoonbaar?

Bruno Latour (1947-2022) was een baanbrekende Franse filosoof, socioloog en antropoloog. Tot zijn bekendste boeken behoren Laboratory Life (i.s.m. Steve Woolgar; 1979), Nous n’avons jamais été modernes  (1991; Wij zijn nooit modern geweest, 1994/2016), Face à Gaïa (2015; Oog in oog met Gaia, 2017), Où atterrir? (2017; Waar kunnen we landen?, 2018) en Où suis-je? (2021; Waar ben ik?, 2021).



 

Collectieve structuren creëren

N.T. U heeft een methode ontwikkeld voor het opzetten van collectieve structuren. U gelooft oprecht in groepsdynamiek. Is die methode verbonden met uw opvatting van filosofie en sociologie?

B.L. In het Zentrum für Kunst und Medientechnologie (ZKM) in Karlsruhe organiseerden we in 2002 de tentoonstelling Iconoclash. Dus niet iconoclasme, een begrip dat de vernietiging zelf aanduidt, maar ‘Iconoclash’, waarbij die vernietiging tijdelijk wordt opgeheven en in de lucht blijft hangen. Het was een tentoonstelling met zeer opmerkelijke ideeën en een problematiek die ik in mijn eentje niet had kunnen oplossen. Er waren zeven verschillende specialisten bij betrokken, onder meer kunsthistorici, architecten, mensen die onderzoek doen naar het jodendom, en wetenschapshistorici omdat ook wetenschappers iconoclasten kunnen zijn als ze denken het zonder de hulp van beelden te kunnen stellen. We bouwden een immense, prachtige ruimte. Zoiets werkt natuurlijk heel goed in een tentoonstelling, maar je kunt het niet in een catalogus weergeven [Iconoclash. Beyond the Image Wars in Science, Religion, and Art, 2002]. De bezoekers die de ruimte bezochten, stelden zichzelf de volgende, bij uitstek filosofische vraag: ‘Wat betekent het om constructivist te zijn?’ Het was een absoluut bizarre opstelling en verzameling, van Malevitsj tot katholieke heiligdommen die werden vernietigd door protestanten en andersom. Sindsdien zijn er verschillende proefschriften over de tentoonstelling geschreven. Deze vorm van samenwerken is voor mij een zeer waardevolle excursie, want in mijn eentje ben ik niet in staat om al die vragen te beantwoorden.

N.T. U zegt altijd dat u samenwerkingsverbanden creëert met mensen die meer expertise hebben dan u.

B.L. Ja, met mensen die er meer van afweten dan ik.

N.T. Maar desondanks geeft u wel richting aan de vraag- stellingen?

B.L. Ik stel vragen omdat het bij mijn beroep hoort. Ik had bijvoorbeeld veel nagedacht en geschreven over het parlement van de dingen. Maar teksten schrijven is niet zo moeilijk. Om vragen als ‘wat betekent het om niet-mensen in een vergadering te vertegenwoordigen?’ en ‘wat kan er gebeuren in een vergadering waarin de wezens waarover gesproken wordt zichzelf vertegenwoordigen?’ te kunnen beantwoorden, hebben we iets spectaculairs bedacht. In samenwerking met Frédérique Aït-Touati brachten we net voor de Klimaatconferentie in Parijs in 2015 groepen leerlingen bij elkaar, en we zeiden dat we deze keer echt gingen vergaderen. Nou ja, echt en alsof; dat wil zeggen, we bedachten een situatie. In een theater in Nanterre speelden enkele honderden studenten de volgende situatie op het toneel, om na te gaan of een filosofische kwestie die mij bezighield ook hout sneed. ‘Wat gebeurt er met de Klimaatconferentie wanneer niet alleen de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland en Brazilië deelnemen, maar ook een delegatie van het Amazoneregenwoud – niet het land Brazilië maar het oerwoud zelf –, een delegatie van de Oceaan, van Arctica en een delegatie van de olie, die allemaal in eigen naam spreken?’ En net als bij de Klimaatconferentie zegt een sessievoorzitter: ‘Verenigde Staten, jullie hebben tweeëneenhalve minuut, Oceaan, u heeft tweeëneenhalve minuut spreektijd.’ En dan volgen de feiten van gedetailleerde onderhandelingen waarin de Verenigde Staten luisteren naar de visie van Oceaan op de Amerikaanse maritieme overheersing. Dat is geweldig boeiend! Natuurlijk heeft het geheel ook iets naïefs; het is fictie, een rollenspel, maar hierdoor is het mogelijk een absoluut fundamentele filosofische kwestie opnieuw voor het voetlicht te brengen.
De entiteiten waarover het hier gaat, die onderdeel zijn van het ecologische vraagstuk, die een politieke lading hebben, en die altijd al deel waren van politieke discussies zonder dat we ons daarvan bewust waren, al die entiteiten moeten op een gegeven moment een stem in het kapittel krijgen. De religieuze metafoor is een andere manier om het idee te presenteren, want wat betekent ‘een stem hebben in het kapittel?’ Hierover schreef ik het boek Politiques de la nature. Comment faire entrer les sciences en démocratie (1999). Het betekent iets opbouwen in de vorm van een vergadering waarbij de leden inspraak hebben. En het is geweldig om een situatie te creëren waarin je zoiets kunt uitproberen.
In het Zentrum für Kunst und Medientechnologie organiseerden we ook de tentoonstelling Making Things Public (2005), die vanuit filosofisch oogpunt even boeiend was. Opnieuw werd er een fundamentele filosofische vraag opgeworpen over het collectief, waarover ik al eerder sprak: hoeveel manieren zijn er op dit moment om over niet-mensen te spreken, hoe kun je ook hen vertegenwoordigen? En wederom waren er voor de bezoekers die door de immense ruimte liepen onvoorstelbare dingen te zien. Onderhandelen, burgergroepen samenstellen en in vergaderingen samenbrengen om over de toekomst te beslissen, dat gebeurt zowel in de wereld van de techniek, de economie, het recht als in het parlement. Er was een parlementaire sectie op de tentoonstelling, maar dat was slechts een klein onderdeeltje, bijna een stand te midden van allerlei andere stands die een collectief van andere manieren van praten over politiek vertegenwoordigden. Het was heel mooi om het zo te doen. Een tentoonstelling is een prachtig en krachtig medium waardoor bezoekers in de gelegenheid worden gesteld een filosofisch probleem anders dan via het lezen te onderzoeken.
Dat noem ik empirische filosofie. Het is een collectief gebeuren: bij het maken van een tentoonstelling werken tweehonderd mensen gedurende twee jaar samen. Zo leer ik ongelofelijk veel dingen die ik niet wist. Je zou inderdaad kunnen zeggen dat het een methode is, maar die wordt in zekere zin bepaald door mijn beperkingen. Omdat ik de kwestie niet kan behandelen, zorg ik ervoor dat ze door anderen wordt behandeld: ik verzamel groepen mensen om me heen die er veel meer van afweten; zo probeer ik vragen te beantwoorden, fundamentele maar voor mij onoplosbare vragen als ik louter in mijn eentje teksten verzamel achter mijn bureau.
Sinds ‘de intrusie van Gaia’, een concept van filosofe Isabelle Stengers, zeg ik tegen mezelf: ‘Dit is te veel. Oog in oog staan met Gaia zal me verpletteren.’ Dus toen heb ik opnieuw mensen om me heen verzameld die meer weten dan ik, zoals Frédérique Aït-Touati en Chloé Latour, en ik zei tegen hen: ‘Ik denk dat het medium theater ideaal is voor de emoties die gepaard gaan met de komst van dit wezen. Zonder theatrale vorm is het te sterk, het tekstmedium is dan weer te zwak, omdat die verandering van kosmologie te veel in beroering brengt.’ We hebben vervolgens een toneelstuk gemaakt (Gaïa Global Circus) en ik heb daarna nog drie keer toneellezingen gehouden. Ik zie mezelf absoluut niet als toneelschrijver, maar omdat filosofie geen metataal is, kan zij resoneren in andere, artistieke media. De media mogen verschillen, want een tentoonstelling is net zo bevorderlijk voor filosofisch werk als een toneelstuk of een toneellezing.
Mensen die denken dat een tentoonstelling over filosofische gedachten een ruimtelijke toepassing is van de ideeën van meneer Latour, vergissen zich. In werkelijkheid weet meneer Latour het ook niet, maar hij voelt wel aan dat er iets gedacht moet worden; hij heeft het werk van anderen nodig om verder te kunnen denken, en dankzij het werk van anderen en de reacties van bezoekers kan hij erachter komen wat hij eigenlijk zoekt. Precies dat is zo mooi. Wanneer filosofie ophoudt te beweren het fundament van alle denken te zijn, kan ze totaal andere middelen aanwenden. Het is geweldig om boeken te schrijven, maar er zijn genoeg andere dingen die ook gedaan moeten worden. Bijvoorbeeld onderwijzen, soorten scholen bedenken. Ik heb geen scholen bedacht, maar verschillende universitaire programma’s in het leven geroepen, zoals de master Kunst en politiek (Master en Arts Politiques) die al tien jaar bestaat bij Politieke Wetenschappen op Sciences Po in Parijs.
Waarom? Omdat we al die ecologische kwesties niet zonder de kunsten kunnen behandelen. Als er geen emoties zijn waarmee we de ecologische situatie kunnen verwerken, wordt het veel te zwaar. Dan heb je gewoon angst en is het werk gigantisch. Je moet dus verbindingen leggen met andere methodes. Maar het is aartsmoeilijk een Franse universiteit ervan te overtuigen dat de opvoering van een toneelstuk even belangrijk is als het samenstellen van een economisch of sociologisch handboek! Er zijn tegenwoordig te weinig mensen met dit soort zaken bezig. Het was voor mij heel belangrijk om de universiteit te laten inzien dat zij niet dezelfde instelling is als de universiteit die in de negentiende eeuw door Humboldt werd ontworpen. Het gaat er niet om dat we een avant-garde moeten vormen en afwachten tot het project druppelsgewijs bij de gewone mensen terechtkomt; we moeten integendeel de universiteit, haar onderzoekspotentieel, in staat stellen om heel concreet die mensen bij te staan die op dit moment de transformatie van de aarde ondergaan en proberen te begrijpen waar ze aan toe zijn. Om ervoor te zorgen dat de universiteit een omgekeerde richting kiest, dat zij niet louter een voorhoedepositie inneemt op het gebied van fundamenteel onderzoek, moeten we natuurlijk wel doorgaan met fundamenteel onderzoek, dat blijft heel belangrijk, maar we moeten dat ten dienste stellen van de mensen die rechtstreeks de gevolgen van de veranderingen ondergaan. ‘Ten dienste stellen’ wil niet zeggen: ‘Ik leer jullie iets wat jullie niet weten.’ Vanwege de moderne geschiedenis waaruit we voortkomen, weet niemand wat het inhoudt om te leven op deze nieuwe Aarde waarop we zijn teruggeworpen. We moeten dus alles in het werk stellen om de nieuwe situatie te onderzoeken, om te vermijden dat de mensen in paniek raken, zich gedesoriënteerd voelen, en om niet langer met de huidige wanhopige politieke toestand opgescheept te zitten.

N.T. U heeft dus het initiatief genomen voor netwerken, collectieven, workshops, u heeft een master opgericht. Denkt u dat u ook ‘school’ heeft gemaakt?

B.L. Er is een ecosysteem waarvan ik veel profijt heb gehad, maar dat ecosysteem is erg complex en divers. Het is geen school in de betekenis van de filosofische scholen uit het verleden. Er zijn geen ‘latourianen’, zoals je in Frankrijk deleuzianen of foucauldianen hebt. En dat is maar goed ook, want dat is niet mijn doel. Het doel is altijd geweest om collectieven te creëren waarin verschillende disciplines en verschillende soorten media op gelijke voet staan met elkaar. Dat is heel belangrijk.
Veel jonge onderzoekers die ik respecteer en met wie ik samenwerk, zeggen met overtuiging: ‘De transformatie die we moeten doormaken om van moderniseren over te stappen op ecologiseren, met andere woorden, een situatie van modernisering omzetten in een toestand waarin we binnen de grenzen van de bewoonbaarheid van de Aarde blijven met behoud van zowel overvloed als vrijheid, die transformatie is zo gigantisch dat we interdisciplinair te werk moeten gaan, en vereist dat we elk denkbaar onderwerp op universiteiten, in musea en in alle mogelijke andere instellingen onder de loep nemen.’ Ik heb bij dat transitiemoment geholpen en ik hoop te kunnen blijven helpen om de middelen daartoe te verschaffen. Ik heb nog geen school gemaakt, maar ik geloof dat wat we gedaan hebben tot voorbeeld kan strekken: een collectief vormen, samenwerking tussen disciplines die zich van verschillende media bedienen, maar die zich bezighouden met dezelfde vragen. Dat lijkt me beter dan wetenschappelijke output publiceren in A- of B-tijdschriften die vervolgens hun weg naar het grote publiek moeten zien te vinden. Nee, we moeten ons juist rechtstreeks tot het publiek richten dat op zijn minst even ontredderd is als de onderzoekers zelf. Het lijkt me van wezenlijk belang om dat voorbeeld te volgen.

 

© Les Liens qui Libèrent en voor deze editie Arte éditions, 2022.
© Octavo publicaties, Amsterdam, 2023.
© Nederlandse vertaling: Désirée Schyns.

pro-mbooks1 : athenaeum