Leesfragment: Bij Joseph Conrad, Hart der duisternis

20 juni 2023 , door Bas Heijne
| |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site alle nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. Bijvoorbeeld Bas Heijnes nawoord bij Joseph Conrads Hart der duisternis, zijn vertaling van Heart of Darkness.

Vanaf het vallen van de avond tot in het holst van de nacht vertelt Marlow zijn scheepskameraden het beklemmende verhaal van zijn tocht over de rivier de Kongo. In opdracht van een Belgische handelsmaatschappij vaart hij met een afgeleefde boot naar het hart van Afrika, op zoek naar de mysterieuze verdwenen handelsagent Kurtz.Tijdens zijn reis maakt Marlow kennis met de donkerste krochten van de menselijke geest, gepersonifieerd door de bandeloze en ontspoorde Kurtz, die bij zijn dood het definitieve oordeel over de mensheid velt: ‘Afgrijselijk! Zo afgrijselijk!’

N.B. Lees ook een fragment uit Conrads De zee, een spiegel en uit Sven Lindqvists Uitroeien die beesten, dat door Hart der duisternis geïnspireerd.

 

Joseph Conrad (Teodor Józef Konrad Korzeniowski, 1857-1924) schreef Heart of Darkness aan de vooravond van de twintigste eeuw. Zijn parabel over de van binnen uitgeholde moderne mens verscheen in 1899 als driedelig feuilleton in Blackwood’s Magazine. Drie jaar later nam hij de novelle op in de bundel Youth.
Hart der duisternis geldt als een van de grootste moderne literaire klassieken, maar het boek is tegenwoordig minder beroemd om wat het is, dan om wat het heeft opgeroepen. Het relaas van Marlow, die aan boord van de Nellie op de Theems zijn gezelschap vertelt hoe hij met een stoomboot de rivier de Kongo opvaart om de ontspoorde handelsagent Kurtz op te halen, lijkt meer aangehaald dan gelezen. De echo van Kurtz’ laatste oordeel over zichzelf klinkt tot op de dag van vandaag door in talloze gedichten, romans en films, evenals ‘Mister Kurtz– he dead’, het zinnetje dat S. Eliot als motto meegaf aan The hollow men. Veel mensen zullen bij het horen van de naam Kurtz het monsterlijke, kale hoofd van Marlon Brando voor zich zien, uit Francis Ford Coppola’s Apocalypse Now, een film die vooral trouw wil zijn aan de geest van Conrads verhaal.
Berucht is de woede van de Nigeriaanse schrijver Chinua Achebe, die halverwege de jaren zeventig in een artikel Hart der duisternis de gerie?ijke status van literair meesterwerk ontzegde, vanwege de vermeend racistische blik waarmee de verteller Marlow én Conrad zelf naar Afrika kijken. Tegenwerpingen van westerse critici met de strekking dat Afrika voor Conrad niet anders dan de achtergrond was waartegen zich de totale desintegratie van de westerling Kurtz aftekende, werden door Achebe honend van de hand gewezen: ‘Ziet dan niemand de belachelijke en perverse arrogantie waarmee op deze manier Afrika wordt gereduceerd tot een decor voor de ondergang van één onbeduidende Europese geest?’
Achebes artikel is belangrijk geweest, het heeft de manier waarop wij tegen Hart der duisternis aankijken veranderd, en tegenwoordig kun je niets meer over Conrads novelle lezen zonder dat ook Achebe genoemd wordt; waarbij dan meestal door westerse critici opgelucht wordt meegedeeld dat Achebe op zijn beurt weer is aangevallen door Afrikaanse auteurs, die de nadruk legden op Conrads nietsontziende aanval op het kolonialisme in zijn novelle. De boze discussies die Hart der duisternis tot op de dag van vandaag oproept, discussies over west en oost, imperialisme en kolonialisme, representatie en identificatie hebben Conrads klassieke verhaal tot een gevangene van zichzelf gemaakt.
Daarin schuilt ook het gevaar van Achebes artikel, denk ik, omdat er stellingen in betrokken worden die eigenlijk niet meer met goed fatsoen verlaten kunnen worden: hier Europa, daar Afrika, hier wij, daar zij, and never the twain shall meet.
Tot welk een ongemakkelijke posities dat kan leiden, blijkt uit een studie als Culture and Imperialism (Ned. vert. 1994) van de Palestijns-Amerikaanse criticus Edward Said. Enerzijds bestrijdt hij het hardnekkige westerse dogma dat literatuur, en eigenlijk alle kunst, los van de wereld staat waaruit zij is voortgekomen en dus bezoedeld wordt door politieke of sociologische interpretaties, anderzijds is hij zich te zeer bewust van de intrinsieke waarde van literatuur om zich bij de ‘politiek correcte’ academici te scharen, die in romans en verhalen niets anders dan produkten van hun tijd zien.
De monsterlijke hebzucht en wreedheid van het kolonialisme kon Conrad volgens Said verbeelden, maar Afrika en Afrikanen een eigen identiteit toeschrijven ging zijn macht te boven: ‘Uiteindelijk was het publiek waar Conrad voor schreef Europees, en het effect van zijn fictie was niet het ter discussie stellen, maar het bevestigen van dat feit, en het bewustzijn ervan consolideren, zelfs al kwam daarbij, paradoxaal genoeg, zijn eigen ondermijnende scepsis vrij.’
Deze discussie gaat volgens mij voorbij aan de essentie van Hart der duisternis, wat niet wil zeggen dat ze het niet waard is om gevoerd te worden. Tenslotte handelt de novelle onmiskenbaar over imperialisme en is ze ook ten dele het product ervan. Vrijwel alle beschreven gebeurtenissen in Hart der duisternis volgen de werkelijkheid; een aantal jaren vóór hij het boek schreef, had Conrad precies dezelfde reis naar de Kongo gemaakt als Marlow, voor precies zo’n Belgische handelsmaatschappij, op precies zo’n oude stoomboot; een hellevaart die zijn leven voorgoed veranderde en die hem de zee deed opgeven. Het summiere dagboek dat hij tijdens zijn tocht naar de binnenlanden van Afrika bijhield, bevestigt de uitspraak die hij later over Hart der duisternis deed: ‘Het is ervaring die vergeleken met de feitelijke gebeurtenis iets is aangedikt (en maar een klein beetje), met het naar mijn mening volledig gerechtvaardigde oogmerk het goed tot het hart en het hoofd van de lezer te laten doordringen.’
Maar dat is niet het hele verhaal: Conrad is ook symbolist. De grootste bewonderaar van Conrad kan niet ontkennen dat zijn duisternis niet alleen de duistere leegte in het hart van Kurtz is, maar ook de duisternis van Afrika. De koloniale route die Marlow a?egt over de rivier is, zoals zoveel critici beweerd hebben, onbetwistbaar een route naar de verborgen, inktzwarte krochten van de menselijke natuur.
De Afrikanen die dit innerlijk landschap bevolken zijn literaire symbolen voor de mens zonder beschaving, wezens die ongevormd zijn door bewustzijn. Waar Achebe zich zo kwaad over maakt, is zijn besef dat de opvatting over Afrika als een hopeloos continent zonder gezicht in de bijna-eeuw sinds de publicatie van Hart der duisternis niet verdwenen is, maar in het Westen bij iedere nieuwe hongersnood en burgeroorlog aanhangers wint; vandaar zijn neiging tot vereenzelviging met de naamloze zwarten die hun pijlen afvuren op Marlows boot. Eigenlijk verwijt hij Conrad niet dat hij tot op zekere hoogte een kind van zijn tijd was, maar dat hij dat ook nog van onze tijd is.
Maar Marlow schrikt niet van de zwarte krijgers omdat ze anders zijn dan hij, maar omdat ze op hem lijken; hij ontdekt een verwantschap tussen zichzelf en de primitieve stammen. Wanneer hij zich vanaf de boot geconfronteerd ziet met de dansende en schreeuwende krijgers op de oever van de rivier, ziet hij ze eerst als wezensvreemde schepsels, vreemd aan iedere beschaving: ‘De pre-historische mens vervloekte ons, aanbad ons, verwelkomde ons– wie kon het zeggen? Wij waren afgesneden van begrip van onze omgeving.’
Maar algauw ontdekt hij dat de inboorlingen een naakte, verschrikkelijke waarheid vertegenwoordigen: ‘Nee, ze waren niet onmenselijk. Tja, weten jullie, dat was het ergste– dat vermoeden dat ze niet onmenselijk waren. Het drong maar langzaam tot je door. Ze krijsten en sprongen en draaiden wild rond en trokken afschuwelijke gezichten, maar wat je deed huiveren was enkel en alleen de gedachte aan hun menselijkheid– als die van jezelf– de gedachte aan je verre verwantschap met dit woeste en uitgelaten rumoer. Afstotelijk. Ja, het was afstotelijk genoeg, maar als je een kerel was zou je jezelf bekennen dat er in jou een zweem van gevoeligheid was voor de gruwelijke vrijmoedigheid van dat kabaal, een vaag vermoeden dat het een betekenis bevatte die jij – zo ver verwijderd van de nacht der vroegste tijden– toch kon begrijpen. En waarom niet? De geest van de mens is tot alles in staat– omdat hij alles bevat, het hele verleden zowel als de hele toekomst.’
Het is die naakte waarheid waartegen Kurtz niet bestand is gebleken; Marlow realiseert zich dat wanneer hij met zijn verrekijker ontdekt dat de houten bollen op staken voor het huis van Kurtz in werkelijkheid uitgedroogde mensenhoofden zijn. Kurtz zelf lijkt zijn morele desintegratie niet te beseffen. Vol van morele zelfgenoegzaamheid overhandigt hij Marlow tijdens een van hun gesprekken het rapport dat hij schreef ten behoeve van het Internationale Genootschap ter Onderdrukking van Barbaarse Praktijken. Het is een hoogdravend, verlicht rapport, vol ‘vurige, nobele woorden’, dat echter geen praktische voorstellen bevat. Onderaan staat de oplossing van Kurtz’ onderbewustzijn gekrabbeld, ‘als een bliksemschicht bij heldere hemel’: ‘Uitroeien die beesten!’ Hoe vaak je Hart der duisternis ook leest, die woorden blijven schokken. Het is een staaltje van adembenemende Conradiaanse ironie dat Kurtz zijn radicale Endlösung vergeten lijkt te zijn wanneer hij later aan Marlow zijn ‘pam?et’ overhandigt, zoals hij het zelf noemt. Kurtz, zegt Marlow tegen zijn toehoorders, heeft hem meerdere keren verzocht er goed op te passen, omdat het hem zou kunnen helpen bij zijn carrière.
Uitroeien die beesten! Die wilde krabbel onder aan het rapport van Kurtz mag dienen als Conrads dodelijke voetnoot bij de idealen van de Verlichting. In de gapende discrepantie tussen Kurtz’ verheven ideeën over het welzijn van de inheemse volkeren en ordelijk koloniaal bestuur en, anderzijds, de verschrikking van die drie woorden, bevindt zich voor mij de essentie van Conrads novelle.
Het is diezelfde stuitende discrepantie die veel schrijvers en cultuurcritici bezighoudt: wanneer de greep van de samenleving op het individu verslapt, wanneer de collectieve identiteit wordt afgeschaft en de mens op zichzelf is teruggeworpen, in Afrika en New York, in Joegoslavië en Engeland, valt bij veel mensen de bodem uit hun persoonlijkheid. Wie helemaal alleen staat, zegt Conrad, moet het hebben van restraint, zelfbeheersing, terughoudendheid, beperking. Maar zelfs een verlichte, idealistische geest als Kurtz gaat voor de bijl, of, zoals Conrad waarschijnlijk bedoelt, juist een verlichte, idealistische geest.
Het besef dat met Kurtz’ gespletenheid wordt uitgedrukt, gaat oneindig veel verder dan de zelfgenoegzame dooddoener dat de mens tot veel slechts in staat is, dat er in ieder van ons wel een racist, verkrachter, moordenaar of wat voor smeerlap dan ook schuilt. Zulke vaststellingen zijn comfortabele bezweringen. Voor de gevoelens die Conrad bedoelt zijn waarschijnlijk geen woorden; juist dat maakt ze zo ongrijpbaar. De schrijver Conrad is een meester in de omtrekkende beweging en hem is vaak genoeg een dolmakende vaagheid verweten, maar hier is het goed dat hij niet onder woorden wil en kan brengen wat hij te zeggen heeft. Het is alleen Kurtz die op het allerlaatste moment in de afgrond van zijn eigen geest durft te kijken, en zijn verslag van wat hij ziet blijft beperkt tot een kreet: ‘Afgrijselijk! Zo afgrijselijk!’
Wat ziet Kurtz? Net als Marlow weten we het niet. Het is een duisternis, een verschrikking; woorden schieten te kort. Maar aan het einde van Hart der duisternis, wanneer Marlow zijn verhaal besluit, heeft de duisternis zich verplaatst van het verleden naar het heden, van Afrika naar Londen. En hoe ondoordringbaar die ook is, hoe vaag en ongrijpbaar, het is Conrad geweest die haar voelbaar gemaakt heeft. Als hij ons in Hart der duisternis iets verteld heeft, is het dat ze diep in onszelf ligt.

Voor deze vertaling van Heart of Darkness heb ik gebruik gemaakt van de kritische teksteditie van Robert Kimbrough (New York, Norton, 1988), die enkele verschillen vertoont met andere moderne uitgaven. Slechts in één geval ben ik van deze tekst afgeweken: op bladzijde 46 heb ik, in navolging van de Penguin-editie, indistinct voor distinct gelezen. Conrads eigenzinnige syntaxis en interpunctie heb ik zo veel mogelijk gehandhaafd.
Van Heart of Darkness bestaan twee eerdere Nederlandse vertalingen; een bekwame, zij het nogal letterlijke van W.L.Leclercq uit 1924 (Amsterdam, Elsevier) en een buitensporig vrije van S.Westerdijk uit 1978 (Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum). Tussen deze twee uitersten heb ik mijn eigen koers gevaren.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum