Leesfragment: waarom vogels

12 maart 2022 , door Edzard Mik
|

Woensdag 23 maart om 18.00 bij Athenaeum Boekhandel Spui presenteert Uitgeverij Querido de nieuwe roman van Edzard Mik, waarom vogels. Kom ook! En lees nu een fragment op onze site.

Vogels sterven uit, een beroemde schrijver gaat dood, Katja’s boezemvriendin raakt zoek in een Spaans gebergte en ook Katja zelf dreigt te verdwijnen. Toch klinken er in het riet stemmen, hún stemmen. Zijn ze er echt niet meer?

waarom vogels is een prachtige, hypnotiserende roman, waarin alles om de liefde draait. De liefde van een man voor zijn vader, die hij amper heeft gekend. De liefde van een vrouw voor een man die in zijn eigen wereld gevangen lijkt te zitten. De liefde van de vertelster voor haar beste vriendin, een liefde waarvoor ze meer overheeft dan ze ooit had kunnen denken. En uiteindelijk de liefde voor vogels, die langzaam maar zeker uitsterven. Wie of wat raakt ons, waarmee verbinden we ons?

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Mea culpa, Tussen ergens en nergens en bespraken we Bleke hemel.

 

het slingerde door de nacht en ging omlaag en omhoog

Ze was naar de voorstelling gekomen, ik zag haar warrige haarbos oplichten op de achterste rij, die haarbos die haar aanwezigheid altijd verraadde, waar ze ook was.
Ik was verrast en liet mijn blik steeds weer over de hoofden glijden, we spraken elkaar zowat dagelijks, meestal door de telefoon, niet eerder was ze naar de straatopera komen kijken. Ik had dat nooit goed begrepen en haar, tegen beter weten in, meer dan eens uitgenodigd. Als ik zong steeg ik boven mezelf uit, wat lag er meer voor de hand dan dat ze dat met eigen ogen wilde zien, met eigen oren wilde horen? Ik was haar beste vriendin, we deelden zo’n beetje alles.
Eén keer had ze me bij de Nationale Opera gezien, één keer maar, in Dido en Aeneas, en helemaal nooit had ze later de moeite genomen naar voorstellingen van mijn eigen gezelschap te gaan. Ze kon het niet verdragen me met anderen te moeten delen en was in zekere zin eenkennig, op het bezitterige af. Zo’n gezelschap als het onze was ook wel wat, dat ze niet goed wist wat ze daarmee aan moest kon ik me voorstellen, je hangt er al snel zo’n beetje bij als je van buiten komt, alsof je een gezin binnendringt. Maar het was niet alleen onze groep waarvoor ze terugschrok, ze kon ook geen interesse opbrengen voor mijn zingen en acteren. Waarmee ik me beroepshalve bezighield leek er voor haar niet toe te doen, ze vroeg er nooit naar en als ik erover vertelde werd haar blik glazig of begon ze over háár werk, vooral over haar leerlingen, die deden de raarste dingen en werden door rages bevangen als door koorts. Geen van hen kwam nog uit een gewoon gezin of had een thuis, sommige zwierven van het ene huis naar het andere. Er was er zelfs een, Robin, een pubermeisje met een eetstoornis en talent voor wiskunde, die geregeld bij haar kwam overnachten; ze sprak zorgelijk over hen maar ik werd er licht in mijn hoofd van als ik haar hoorde ageren tegen al die constellaties waarin kinderen werden grootgebracht, alsof iets was losgeschoten en ontelbare mogelijkheden vrijkwamen, perspectieven op een betere toekomst.
Van serieuze belangstelling voor wat ik als zangeres presteerde, had ze eigenlijk alleen blijk gegeven toen ik alweer jaren gelden halverwege Die Walküre plotseling was opgehouden met zingen, mijn armen in een gebaar van hulpeloosheid had gespreid en als uit een slaapwandelen opgeschrikt tussen de coulissen was weggeschoten. Vanzelfsprekend was ze daar niet bij geweest, struikelend over mijn woorden had ik haar er diezelfde avond nog over verteld, ik was verbijsterd door wat ik in een impuls had gedaan en was na de voorstelling meteen naar haar toe gereden, en alsof zich voor haar ogen een wonder voltrok had ze me sprakeloos aangestaard. In de weken erna leefde ze intens mee en belde ze me telkens als ik op tv was verschenen om me te zeggen of ik de juiste woorden had gekozen en scherp was geweest. Dat ik mezelf met één impulsieve actie buiten het strijdperk van ambitie en carrière plaatste, bracht haar buiten zichzelf van geluk, ‘het is alsof je alle vuiligheid in één keer van je hebt afgespoeld en jezelf de kans hebt gegeven terug te keren naar het begin. Je brengt het ook zo overtuigend, ik weet niet hoe je dat voor elkaar krijgt maar als jij spreekt denk je voor een moment, ja, zo is het en niet anders. Je bent echt in je element als je aan zo’n tafel zit en strijd levert, Katja. Dan ben je een soort amazone.’
De publieke opwinding over mijn move luwde al snel. Dat ik de Nationale Opera de rug had toegekeerd had de media kunnen bekoren, maar, hoe ironisch, met zoiets marginaals als straatopera had ik publicitair meteen weer afgedaan. Mij maakte dat niet uit, ik had mijn bekomst van schijnwerpers, wat ik daar ooit van had verwacht wist ik al niet meer, van mezelf verlost raken, denk ik, mezelf in dat felle licht kwijtraken, verdwijnen in de blik van anderen, maar het ontging me niet dat ook Emmy’s aandacht weer was verflauwd, alsof alleen het mediaspektakel haar had kunnen boeien, niet waar het mij om te doen was. Dat we op pleinen en in winkelstraten optraden, welke opera’s we uitvoerden, hoe we het klaarspeelden opera’s van drie uur tot twintig minuten te comprimeren en wat het met passanten deed als ze als bij toverslag die magische wereld van muziek en spel werden binnengetrokken, hoe we tot slot met de betaalautomaat rondgingen en hen ertoe verleidden te betalen, het liet haar in zo grote mate onverschillig dat ik, als ik met haar verkeerde, ook zelf aan de waarde ervan begon te twijfelen. We verkochten er onze ziel en zaligheid aan, maar misschien werd werk als levensvervulling overschat en zat het ons eerder in de weg dan dat het ook maar een begin van een oplossing inhield.
Door de straatopera te negeren haalde ze me onderuit, keer op keer weer. Toch moest ze heel goed weten hoeveel zingen voor me betekende. Ze kwam uit een muzikale familie, haar ouders hadden elkaar leren kennen in een strijkkwartet, dat je muziek er niet even bij deed had ze van dichtbij meegemaakt. Ik dacht wel eens dat dat haar dwarszat, die ouders van haar die avond na avond van huis waren en haar en haar zus overdroegen aan een verveelde oppas en over niets anders konden praten dan over de cadans van een stuk of de klankkleur die ze met zijn vieren nastreefden of de eerste violist, die steevast te weinig ruimte aan de anderen liet en zichzelf te veel op de voorgrond zette, dat gelul waaraan ik mezelf ook vaak bezondigde maar dat met passie gegeven was als het gruis dat rivieren met zich meesleuren naar de zee. Ik nam aan dat ze het niet meer kon aanhoren, niet alleen dat gelul maar ook muziek niet meer, klassieke muziek. Ze had talent voor piano en speelde alles, van Beethoven (Pathétique) tot Ravel (Gaspard de la nuit), en nog mooi ook, ingehouden, tegelijk vol gevoel; vroeger had ze me geregeld op een privéconcert getrakteerd maar ze was op haar achttiende met musiceren gestopt en had voor biologie gekozen, ze had zich er zo ver mogelijk van verwijderd en de piano nooit meer aangeraakt.
Dat we nog eens samen zouden musiceren, zij met de vingers de toetsen beroerend, ik ernaast, met een hand op de ronding van haar schouder het ‘Ave Maria’ van Schubert zingend, of een van die dramatische liederen van Sibelius, ‘Rosenlied’ of ‘Im Feld ein Mädchen singt’, was even aanlokkelijk als ondenkbaar.
Toch kon ik niet nalaten er vaak aan te denken, aan haar en mij en de muziek waarin we samen zouden opgaan.

[…]

 

Copyright © 2022 Edzard Mik

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum